ECLI:NL:RBROT:2012:BY1978

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380657 - HA ZA 11-1450
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging zakelijke samenwerking tussen golfprofessional en exploitant golfbaan

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om verschillende vorderingen met betrekking tot de beëindiging van de zakelijke samenwerking tussen een golfprofessional, aangeduid als [eiseres], en de exploitant van de golfbaan, Omnigolf B.V., vertegenwoordigd door [gedaagde 1]. De rechtbank heeft op 12 september 2012 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, die betrekking heeft op vorderingen in conventie en reconventie. De eiseres vordert onder andere betaling van openstaande facturen en schadevergoeding, terwijl de gedaagden vorderen dat eiseres hen vergoedingen betaalt voor openstaande pachttermijnen en gebruikskosten van een online agenda.

De procedure is gestart na een geschil over de beëindiging van de samenwerking, waarbij eiseres stelt dat zij onterecht is behandeld door Omnigolf. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een impasse is ontstaan tussen partijen, waarbij Omnigolf de lesrechten van eiseres heeft opgeschort. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres en de verweren van Omnigolf en [gedaagde 1] uitvoerig besproken, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiseres voor een deel toewijsbaar zijn, maar dat er ook bewijslevering nodig is voor bepaalde stellingen.

De rechtbank heeft eiseres toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat zij gedurende zes jaar les heeft gegeven aan 59 klanten van Omnigolf en dat op haar aanbeveling 55 golfsets zijn verkocht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van Omnigolf beoordeeld, waaronder de vordering tot betaling van openstaande pachttermijnen en gebruikskosten van de online agenda. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van Omnigolf voor een deel niet toewijsbaar zijn, en dat er bewijslevering nodig is voor andere vorderingen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en beoordeling van de vorderingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 380657 / HA ZA 11-1450
Vonnis van 12 september 2012
in de zaak van
[eiseres]
wonende te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.N. Kampherbeek te Rotterdam,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OMNIGOLF B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] respectievelijk [gedaagde 1] en Omnigolf worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 oktober 2011 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 26 maart 2012, met de daaraan gehechte brieven van mr. Kampherbeek van 10 april 2012 en van mr. De Bok van 25 april 2012;
- de akte uitlating producties van de zijde van Omnigolf en [gedaagde 1].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is sinds 2000 werkzaam als golfprofessional.
2.2. Omnigolf had op grond van een overeenkomst met (de exploitatiemaatschappij van) golfbaan De Rottebergen, thuisbasis van golfclub De Hooge Bergsche, tot uiterlijk eind september 2010 het exclusieve recht om op deze golfbaan golflessen te verzorgen en golfartikelen te verkopen.
2.3. [gedaagde 1] is middellijk bestuurder en aldus bevoegd vertegenwoordiger van Omnigolf.
2.4. Sinds eind 2003 werkte [eiseres] op basis van mondelinge afspraken als golfprofessional bij golfbaan De Rottebergen. Voor het recht om de faciliteiten van de golfbaan te gebruiken en daar golflessen te geven diende [eiseres] per kwartaal afgerond € 1.527,00 (inclusief BTW) aan Omnigolf te betalen. Partijen hebben deze vergoeding als “pacht” aangeduid.
2.5. In december 2009 heeft Omnigolf aan [eiseres] en de andere golfprofessionals bericht dat golfbaan De Rottebergen had besloten om de samenwerking met Omnigolf in oktober 2010 niet voort te zetten.
2.6. Rond april/mei 2010 hebben [eiseres] en [gedaagde 1] met elkaar gesproken over de (wijze van) voortzetting van de samenwerking in verband met de zwangerschap van [eiseres]. Daarbij was tevens onderwerp van gesprek wat partijen ter afwikkeling van de samenwerking in het verleden over en weer nog van elkaar te vorderen hadden.
2.7. Bij e-mail van 8 mei 2010 heeft [gedaagde 1] [eiseres] aangeschreven tot betaling van (onder meer) openstaande pachttermijnen tot in totaal € 2.959,03. In e-mails van 28 mei 2010 heeft [gedaagde 1] [eiseres] gesommeerd voornoemd bedrag uiterlijk op 2 juni 2010 te voldoen. Hij heeft daarbij aangekondigd de lesrechten van [eiseres] met onmiddellijke ingang te zullen beëindigen, indien zij niet aan die sommatie voldoet.
2.8. Bij e-mail van 1 juni 2010 heeft [eiseres] [gedaagde 1] aangeschreven tot betaling van overeengekomen vergoedingen en verrichte werkzaamheden tot in totaal € 8.886,60 inclusief BTW.
2.9. In een e-mail aan [eiseres] van 2 juni 2010 heeft [gedaagde 1] een contractvoorstel voor de periode van april tot en met juli 2010 gedaan. Voorwaarde voor het aangaan van die overeenkomst was dat [eiseres] het openstaande bedrag van € 2.959,03 zou voldoen. Onderdeel van het voorstel was voorts dat [eiseres] geen pacht verschuldigd zou zijn over de periode van april tot en met juli 2010. Ook was in het voorstel begrepen dat [gedaagde 1] één van de aanspraken van [eiseres] (tot een bedrag van € 327,73) zou voldoen. [gedaagde 1] heeft in de e-mail voorgesteld de (hoogte van de) overige aanspraken van [eiseres] eerst na uitvoering van het voorstel te bespreken.
2.10. Bij e-mail van 17 juni 2010 heeft [gedaagde 1] onder meer het volgende geschreven aan [eiseres]:
From Monday 21st, 08:00 uur, you’re not allowed to teach anymore on the driving range or course of the Rottebergen. (…)
If you wish to reconsider and talk about the contract offer, you have until, Friday the 18th of June 18:00 uur to react. I will not come back on anything: the
3 overdue bills have to be paid before any further discussion or if you wish to come and teach at the Rottebergen.
2.11. Vanaf 21 juni 2010 heeft [eiseres] geen toegang meer gehad tot golfbaan De Rottebergen. In de nieuwsbrief van juli 2010 heeft golfbaan De Rottebergen medegedeeld dat Omnigolf haar eind juni 2010 officieel heeft laten weten dat [eiseres] geen deel meer uitmaakt van het team van golfprofessionals dat op de golfbaan werkzaam is.
2.12. Op 24 juni 2010 heeft [eiseres] - onder protest - de openstaande pacht over de maanden januari tot en met maart 2010 (ten bedrage van € 1.526,10) aan Omnigolf voldaan.
2.13. Per 1 oktober 2010 is de overeenkomst tussen (de exploitatiemaatschappij van) golfbaan De Rottebergen en Omnigolf geëindigd. [gedaagde 1]/Omnigolf heeft nog tot het eind van dat jaar golflessen verzorgd op De Rottebergen.
2.14. Sinds 1 april 2011 werkt [eiseres] als golfprofessional bij een golfbaan in Brielle.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert hoofdelijke veroordeling van Omnigolf en [gedaagde 1], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
a) € 8.886,60 (inclusief BTW) ter zake van openstaande facturen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW daarover vanaf 1 juni 2010;
b) € 55.000,00 ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 18 juni 2010;
c) de proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en in het geval betaling binnen deze termijn uitblijft te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vonnisdatum.
3.2. Omnigolf en [gedaagde 1] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, welke kosten ten aanzien van [gedaagde 1] dienen te worden begroot op de daadwerkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand, in totaal begroot op € 8.000,00 exclusief BTW, te vermeerderen met nakosten en rente over de nakosten indien deze niet tijdig zullen worden voldaan.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. Omnigolf en [gedaagde 1] vorderen veroordeling van [eiseres], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan Omnigolf van:
a) € 2.601,85 ter zake van openstaande pachttermijnen;
b) € 356,28 ter zake van het gebruik van de online agenda;
c) de wettelijke (handels)rente over de hiervoor onder a) en b) bedoelde bedragen vanaf het moment dat de individuele termijnen opeisbaar werden;
d) € 768,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, ter zake van buitengerechtelijke kosten.
3.5. Omnigolf en [gedaagde 1] vorderen voorts veroordeling van [eiseres], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan [gedaagde 1] van € 8.000,00 als vergoeding voor zijn werkelijke kosten van juridische bijstand in conventie en reconventie, te vermeerderen met nakosten en rente over de nakosten indien deze niet tijdig zullen worden voldaan.
3.6. [eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met hoofdelijke veroordeling van Omnigolf en [gedaagde 1], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten met inbegrip van de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na vonnisdatum zijn voldaan.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
De vorderingen tegen Omnigolf
4.1. De door [eiseres] gevorderde bedragen van € 8.886,60 respectievelijk € 55.000,00, zoals hiervoor onder 3.1 sub a) en sub b) weergegeven, zijn als volgt samengesteld:
- een bedrag van € 3.540,00 ter zake van ledenvergoeding;
- een bedrag van € 3.100,00 ter zake van provisie op verkochte golfsets;
- een bedrag van € 327,73 ter zake van de factuur “jeugdlessen januari tot en met maart 2010”;
- een bedrag van € 500,00 ter zake van verrichte werkzaamheden in de golfshop;
- een bedrag van € 27.500,00 aan schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van een opzegtermijn door Omnigolf bij beëindiging van de overeenkomst tussen partijen;
- een bedrag van € 27.500,00 aan schadevergoeding wegens schending van de eer en goede naam van [eiseres].
Deze vorderingen zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
4.2. De gevorderde ledenvergoeding
4.2.1. De eerste vordering van [eiseres] strekt tot nakoming van de door haar gestelde afspraak dat Omnigolf aan [eiseres] € 10,00 per leerling per jaar zal betalen, als tegenprestatie voor de door [eiseres] aan leden van Omnigolf gegeven lesgeldkorting (van 10% op haar uurtarief van € 55,00). [eiseres] stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat zij aan de 59 Omnigolf-klanten op de door haar als productie 2 bij dagvaarding overgelegde lijst gedurende zes jaar met korting les heeft gegeven, zodat zij in totaal € 3.540,00 te vorderen heeft.
4.2.2. Omnigolf heeft de vordering weersproken. Zij heeft in de eerste plaats aangevoerd dat is afgesproken dat slechts een vergoeding zou worden betaald voor leden die door [eiseres] bij Omnigolf zijn aangebracht. [eiseres] heeft het bestaan van die afspraak betwist. Nu Omnigolf heeft erkend dat [eiseres] lesgeldkorting moest verstrekken aan alle leden van Omnigolf die van [eiseres] les kregen (en dus niet alleen aan de leden die door [eiseres] zijn aangebracht), ligt het - zonder nadere motivering, die ontbreekt - niet voor de hand dat [eiseres] daartegenover slechts een vergoeding zou ontvangen voor leden die zij zelf zou hebben aangebracht. Het had op de weg van Omnigolf gelegen om haar verweer op dit punt nader toe te lichten en te onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan, kan het als onvoldoende onderbouwd niet slagen. In rechte wordt er dan ook vanuit gegaan dat [eiseres] recht heeft op een vergoeding van € 10,00 per Omnigolf-lid, voor elk jaar dat het betreffende lid lessen bij [eiseres] heeft gevolgd.
4.2.3. Ter gelegenheid van de comparitie heeft Omnigolf verklaard dat de door [eiseres] overgelegde lijst, waarop volgens [eiseres] de namen van 59 mensen staan die gedurende zes jaar lid van Omnigolf zijn geweest, zou kunnen kloppen. Gelet op dat standpunt kan aan de betwisting van de juistheid van de namenlijst door Omnigolf bij antwoord (omdat op de lijst verzonnen namen, namen van personen die nooit lid zijn geweest en namen van voormalige leden zouden zijn vermeld) weinig waarde worden gehecht. Dat geldt temeer, daar Omnigolf ter comparitie heeft verklaard dat zij de lijst niet heeft gecontroleerd en het verweer op dit punt ook eerder in de procedure niet nader is onderbouwd, terwijl die controle en/of onderbouwing juist wel van Omnigolf had kunnen worden verwacht. Omnigolf moet immers geacht worden een administratie van haar leden te hebben bijgehouden. In rechte wordt er dan ook vanuit gegaan dat de betreffende 59 leden gedurende zes jaar lid van Omnigolf zijn geweest.
4.2.4. Dat [eiseres] ook daadwerkelijk gedurende zes jaar les heeft gegeven aan de
59 op de lijst genoemde leden, is ter gelegenheid van de comparitie wel gemotiveerd betwist door Omnigolf. Op [eiseres], die zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, rust de bewijslast van die stelling. Voor omkering van de bewijslast, zoals door [eiseres] bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. Het gaat immers om door [eiseres] verzorgde golflessen. [eiseres] zal dan ook, op de wijze als vermeld in de beslissing, worden toegelaten tot bewijslevering.
4.2.5. De rechtbank ziet, vooruitlopend op de bewijslevering, aanleiding alvast het (subsidiaire) beroep van Omnigolf op verjaring te beoordelen. Volgens Omnigolf is de vordering, nu [eiseres] daarop niet eerder dan op 1 juni 2010 aanspraak heeft gemaakt (zie hiervoor onder 2.8), verjaard waar het de periode vóór juli 2006 betreft. Op grond van artikel 3:307 lid 1 BW is de verjaringstermijn in het onderhavige geval vijf jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Dat tussen partijen een tijd voor nakoming is overeengekomen, is niet gesteld en evenmin gebleken. De rechtbank gaat daarom uit van onmiddellijke opeisbaarheid na afloop van een kalenderjaar (artikel 6:38 BW). Dat brengt mee, dat de verjaring van de aanspraak van [eiseres] over de jaren 2005 tot en met 2009 is gestuit met de e-mail van [eiseres] van 1 juni 2010. Ook Omnigolf gaat er vanuit dat aan de e-mail van 1 juni 2010 stuitende werking toekomt. De verjaringstermijn van de aanspraak van [eiseres] over 2010 was op dat moment nog niet aangevangen en is in ieder geval gestuit met het instellen van de onderhavige vordering (artikel 3:316 lid 1 BW). Hoewel dat niet expliciet door [eiseres] is benoemd, gaat de rechtbank er - mede gelet op het voorgaande - vanuit dat haar vordering betrekking heeft op de zes jaren van 2005 tot en met 2010. Het verjaringsverweer kan daarom niet slagen. Het voorgaande impliceert wel dat de bewijsopdracht, zoals hiervoor onder 4.2.4 bedoeld, betrekking zal hebben op voornoemde periode.
4.2.6. De rechtbank geeft partijen in overweging om, gelet op de investering in tijd, geld en moeite die gemoeid zal zijn met bewijslevering, bij elkaar te rade te gaan om te trachten een praktische oplossing van dit geschilpunt te bewerkstelligen.
4.3. De gevorderde provisie op verkochte golfsets
4.3.1. De tweede vordering van [eiseres] strekt tot nakoming van de (op zichzelf niet betwiste) afspraak dat Omnigolf aan [eiseres] € 50,00 per golfset zal betalen die na aanbeveling door [eiseres] is verkocht door Omnigolf aan leerlingen van [eiseres]. [eiseres] stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat Omnigolf aan de 62 leerlingen op de door haar als productie 3 bij dagvaarding overgelegde lijst golfsets heeft verkocht op aanbeveling van [eiseres], zodat zij in totaal € 3.100,00 te vorderen heeft. Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiseres] zes e-mailberichten van leerlingen overgelegd, waarin zij verklaren op aanbeveling van [eiseres] een golfset bij Omnigolf te hebben aangeschaft.
4.3.2. Omnigolf heeft, naar aanleiding van de door [eiseres] overgelegde
e-mailberichten, erkend dat in 2010 op aanbeveling van [eiseres] één golfset is verkocht. De vordering is daarmee als erkend toewijsbaar tot een bedrag van € 50,00. Dit oordeel zal eerst in het eindvonnis in de beslissing worden opgenomen.
4.3.3. Omnigolf heeft voorts erkend dat in de tweede helft van 2008 zes golfsets zijn verkocht via [eiseres]. Omnigolf stelt echter dat zij de met die verkopen gemoeid gaande provisie van € 300,00 heeft verrekend met de aanschafkosten van de online agenda die door [eiseres] werd gebruikt (afgerond € 360,00). [eiseres] heeft weersproken dat zij ermee heeft ingestemd dat de online agenda op haar kosten werd aangeschaft. Dat [eiseres] voornoemd bedrag van € 360,00 aan Omnigolf verschuldigd is geweest, zodat Omnigolf bevoegd was tot verrekening, staat daarmee, zonder bewijslevering, niet vast. Op Omnigolf rust de bewijslast van haar stelling. De rechtbank ziet aanleiding de bewijsopdracht op dit punt te koppelen aan de door Omnigolf gevorderde gebruikskosten van de online agenda, zoals hierna onder 4.17 zal worden besproken.
4.3.4. Voor het overige (de resterende 55 golfsets) heeft Omnigolf de vordering weersproken als onvoldoende onderbouwd. Zij stelt de verschuldigde provisie contant aan [eiseres] te hebben betaald en ter zake van provisie overigens niets meer aan [eiseres] verschuldigd te zijn. Anders dan [eiseres] stelt, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de stellingen van Omnigolf ter comparitie geen erkenning van het door haar gestelde aantal verkochte golfsets worden afgeleid. De bewijslast van de gestelde verkopen rust op [eiseres]. Het vereiste bewijs is, gelet op de betwisting door Omnigolf, tot dusverre niet afdoende geleverd met de overgelegde lijst en e-mailberichten. Voor omkering van de bewijslast, zoals door [eiseres] bepleit, ziet de rechtbank ook in dit kader geen aanleiding. Omnigolf heeft weersproken dat het op haar weg lag te administreren welke golfsets op aanbeveling van [eiseres] werden verkocht, zodat daarvan in deze procedure niet kan worden uitgegaan. [eiseres] zal op de in de beslissing vermelde wijze worden toegelaten tot bewijslevering.
4.3.5. Indien in rechte komt vast te staan dat ook de resterende 55 golfsets op aanbeveling van [eiseres] door Omnigolf zijn verkocht, zal Omnigolf worden toegelaten tot bewijslevering van de door haar gestelde contante betaling van de provisie.
4.3.6. Nu bewijslevering ook in dit kader vermoedelijk nog een langdurig traject zal worden, wordt partijen ook in zoverre in overweging gegeven om bij elkaar te rade te gaan om te trachten een praktische oplossing van hun geschil te bewerkstelligen.
4.4. De gevorderde factuur “jeugdlessen januari tot en met maart 2010”
4.4.1. De derde vordering van [eiseres] strekt tot voldoening van een factuur groot € 327,73 ter zake van door haar gegeven jeugdlessen in de periode van januari tot en met maart 2010.
4.4.2. Deze vordering wordt door Omnigolf niet betwist, zodat deze vaststaat. Omnigolf heeft een beroep op opschorting en verrekening gedaan. De gegrondheid van dat beroep is afhankelijk van de uitkomst van de procedure in reconventie en zal in een later stadium van de procedure worden beoordeeld.
4.5. De gevorderde vergoeding voor verrichte werkzaamheden in de golfshop
4.5.1. De vierde vordering van [eiseres] strekt tot betaling van door haar verrichte werkzaamheden in de golfshop, schattenderwijs gewaardeerd op € 500,00. Aan deze vordering heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat zij ten behoeve van Omnigolf regelmatig werkzaamheden in de golfshop van golfbaan De Rottebergen heeft verricht, die - anders dan tussen partijen is overeengekomen - niet door Omnigolf zijn vergoed.
4.5.2. Omnigolf heeft weersproken dat tussen partijen is overeengekomen dat [eiseres] tegen vergoeding werkzaamheden in de golfshop zou verrichten. Volgens Omnigolf zijn door [eiseres] ook geen werkzaamheden verricht die vergoeding rechtvaardigen. Omnigolf heeft aangevoerd dat zij voor de reguliere werkzaamheden in de golfshop personeel in dienst had en dat [eiseres] slechts incidenteel in de golfshop aanwezig was, waarbij zij voornamelijk gebruikmaakte van de swing analyse en van het internet. Zo [eiseres] al werkzaamheden in de golfshop heeft verricht, dan ging het om incidentele werkzaamheden die onderdeel waren van de samenwerking tussen partijen, aldus Omnigolf.
4.5.3. Gelet op het door Omnigolf gevoerde verweer had het op de weg van [eiseres] gelegen om nader te stellen en te onderbouwen dat en wanneer zij ten behoeve van Omnigolf werkzaamheden in de golfshop heeft verricht die vergoeding door Omnigolf rechtvaardigen. [eiseres] heeft dat echter nagelaten. Dat de werkzaamheden, zoals door [eiseres] aangevoerd, niet zijn geadministreerd, is een omstandigheid die niet aan Omnigolf kan worden toegerekend. Dat door Omnigolf in 2006 eenmaal een factuur (nummer 0014-06) is voldaan die als omschrijving onder meer “shop” vermeldt, vormt nog geen voldoende onderbouwing van de niet-gespecificeerde vordering op dit punt. Datzelfde heeft te gelden voor de stelling van [eiseres] dat [gedaagde 1] haar heeft verzocht een factuur op te stellen voor de verrichte werkzaamheden in de golfshop, welke stelling bovendien door Omnigolf is weersproken. Dat [gedaagde 1] ter gelegenheid van de comparitie van partijen niet heeft betwist dat [eiseres] tijdens de vakantie van [gedaagde 1] is ingevallen in de winkel, zoals van de zijde van [eiseres] is aangevoerd, kan evenmin tot toewijzing van de vordering op dit punt leiden. Ook daarmee blijft immers onverlet dat de vordering onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd is. Voor toewijzing van de vordering op dit punt is dan ook geen plaats.
4.6. De gevorderde schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van een opzegtermijn
4.6.1. Aan haar vordering op dit punt heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat Omnigolf, door [eiseres] per 21 juni 2010 de toegang tot de golfbaan te ontzeggen, de overeenkomst tussen partijen onregelmatig heeft beëindigd. Voor die beëindiging was geen (zwaarwegende) grond aanwezig en Omnigolf heeft geen redelijke opzegtermijn in acht genomen, zodat zij schadeplichtig is. In de omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat de samenwerking tussen partijen zeven jaar heeft geduurd, moet een opzegtermijn van zes maanden redelijk worden geacht. De inkomensschade van [eiseres] bedraagt, berekend over een periode van zes maanden, uitgaande van een uurtarief van € 55,00 en duizend lesuren per jaar, € 27.500,00, aldus [eiseres].
4.6.2. Omnigolf heeft de vordering van [eiseres] weersproken. Zij heeft aangevoerd dat zij de lesrechten van [eiseres] op goede gronden heeft opgeschort per 21 juni 2010, omdat [eiseres] in gebreke bleef de achterstallige pachttermijnen en de factuur voor het gebruik van de online agenda te voldoen. Daarmee was een bedrag van € 2.959,03 gemoeid, waarop Omnigolf in de e-mails van 8 mei 2010, 28 mei 2010, 2 juni 2010 en 17 juni 2010 aanspraak heeft gemaakt. Blijkens laatstgenoemde e-mail was de aanspraak van Omnigolf zelfs opgelopen tot een bedrag van € 4.485,13, omdat inmiddels ook de pacht over de maanden april tot en met juni 2010 opeisbaar was. Betaling door [eiseres] bleef echter uit, zodat uitvoering is gegeven aan de in de e-mail van 17 juni 2010 aangekondigde opschorting van de lesrechten. Bovendien heeft [eiseres] in april 2010 te kennen gegeven te willen stoppen met haar werkzaamheden voor Omnigolf per juli 2010. De samenwerking tussen partijen zou, zoals door Omnigolf in december 2009 aangekondigd, in ieder geval eindigen per oktober 2010 in verband met de beëindiging van de overeenkomst tussen Omnigolf en golfbaan De Rottebergen per diezelfde maand, aldus Omnigolf.
4.6.3. Bij de beoordeling van het onderhavige geschilpunt hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat partijen in april/mei 2010 met elkaar in gesprek waren over zowel de invulling van de toekomst als de afwikkeling van het verleden (zie hiervoor onder 2.6). [eiseres] maakte - voor zover thans relevant - aanspraak op betaling door Omnigolf van de ledenvergoeding (zie hiervoor onder 4.2), de provisie voor de verkochte golfsets (zie hiervoor onder 4.3), de factuur ter zake van de jeugdlessen over de periode januari tot en met maart 2010 (zie hiervoor onder 4.4) en twee overige facturen. Laatstgenoemde facturen, die geen onderwerp van het onderhavige geschil zijn, zijn begin mei 2010 door Omnigolf aan [eiseres] betaald. Omnigolf maakte aanspraak op betaling van openstaande pachttermijnen over 2008 en 2009 (zie hierna onder 4.16), de openstaande pacht over de maanden januari tot en met maart 2010 (zie hiervoor onder 2.12) en de factuur ter zake van het gebruik door [eiseres] van de online agenda (zie hierna onder 4.17).
4.6.4. Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken blijkt dat Omnigolf in de
e-mailberichten van 8 mei 2010 en 28 mei 2010 (zie hiervoor onder 2.7) aanspraak heeft gemaakt op betaling van haar aanspraken tot een bedrag van € 2.959,03, waarbij [eiseres] is gewezen op de consequenties van niet tijdige betaling (intrekking van haar lesrechten). [eiseres] heeft daarop gereageerd door bij e-mail van 1 juni 2010 aanspraak te maken op betaling van haar vorderingen op Omnigolf. Uit de e-mailberichten van Omnigolf van 2 juni 2010 en 17 juni 2010 blijkt dat Omnigolf niet instemde met enige betaling aan [eiseres], voordat [eiseres] voornoemd bedrag van € 2.959,03 zou voldoen. Met de opschorting van de lesrechten van [eiseres] door Omnigolf per 21 juni 2010 is vervolgens een impasse ontstaan.
4.6.5. Op 24 juni 2010 heeft [eiseres] - onder protest - de openstaande pacht over de maanden januari tot en met maart 2010 (ten bedrage van € 1.526,10) aan Omnigolf voldaan. De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden te wijten aan Omnigolf dat de ontstane impasse na deze betaling niet is doorbroken. De betaling betreft immers een aanzienlijk gedeelte (meer dan de helft) van het bedrag waarop Omnigolf aanvankelijk aanspraak maakte. Over de vraag of [eiseres] de (volledige) pacht over de maanden april tot en met juni 2010 aan Omnigolf verschuldigd was bestond, zoals door Omnigolf is erkend, op dat moment discussie. Onderdeel van het voorstel van Omnigolf in de e-mail van 2 juni 2010 was dat [eiseres] de betreffende pacht niet verschuldigd zou zijn (zie hiervoor onder 2.9). Of Omnigolf thans nog aan dat voorstel is gebonden is een andere vraag (zie hierna onder 4.16.4), maar medio juni 2010 was in ieder geval niet zonder meer duidelijk dat [eiseres] ter zake van de pacht over de maanden april tot en met juni 2010 een bedrag van € 1.526,10 aan Omnigolf verschuldigd was. Aldus resteert - waar het de uiteindelijke aanspraak van Omnigolf van € 4.485,13, zoals verwoord in haar e-mail van 17 juni 2010 betreft - nog een bedrag van € 1.432,93 ter zake van openstaande pacht over de jaren 2008/2009 en het gebruik van de online agenda door [eiseres]. Zoals hierna onder 4.16.2 zal blijken, heeft [eiseres] zich, waar het gaat om het bedrag van € 525,23 ter zake van pacht over het jaar 2008, op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat bedrag niet aan Omnigolf verschuldigd te zijn. Datzelfde geldt (vooralsnog) voor het bedrag van € 356,28 ter zake van het gebruik van de online agenda, nu ook op dit moment nog niet vast staat dat [eiseres] dit bedrag aan Omnigolf verschuldigd is (zie hierna onder 4.17). Aldus resteert (afgerond) het bedrag van € 550,65 ter zake van de pacht over 2009, dat als erkend door [eiseres] vaststaat (zie hierna onder 4.16.3). De hoogte van dat bedrag rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden in ieder geval geen definitieve opschorting van de lesrechten van [eiseres], met name omdat Omnigolf de verschuldigdheid van de factuur van [eiseres] voor de jeugdlessen over de maanden januari tot en met maart 2010 heeft erkend en zij in haar e-mailbericht van 17 juni 2010 ook heeft gesteld nader te willen spreken over de overige aanspraken van [eiseres]. Dat Omnigolf begin mei 2010 al wel twee facturen van [eiseres] had voldaan (volgens de e-mail van [gedaagde 1] van 8 mei 2010 tot een bedrag van € 2.412,50), doet aan het voorgaande niet af.
4.6.6. Nu de ontstane impasse niet is doorbroken en de opschorting van de lesrechten van [eiseres] per 21 juni 2010 uiteindelijk heeft geresulteerd in een vervroegd definitief einde van de samenwerking tussen partijen, kan - gelet op hetgeen hiervoor onder 4.6.5 is overwogen - worden geconcludeerd dat Omnigolf de overeenkomst tussen partijen op onregelmatige wijze voortijdig heeft beëindigd. Zij is uit dien hoofde schadeplichtig.
4.6.7. [eiseres] heeft weersproken dat zij in april 2010 te kennen zou hebben gegeven per juli 2010 te willen stoppen met haar werkzaamheden voor Omnigolf. Nu Omnigolf haar stellingen op dit punt vervolgens niet nader heeft onderbouwd, zal de rechtbank daaraan voorbijgaan.
4.6.8. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiseres] verklaard dat zij met ingang van 1 augustus 2010 met zwangerschapsverlof wilde gaan, zoals conform de aantekeningen van de behandelend rechter en griffier in het proces-verbaal is neergelegd. Gedurende haar verlof zou zij in ieder geval geen inkomsten hebben gegenereerd. Voor de periode na het zwangerschapsverlof heeft te gelden dat aan de samenwerking tussen partijen - door het eindigen van de overeenkomst tussen golfbaan De Rottebergen en Omnigolf - in ieder geval een einde zou zijn gekomen met ingang van 1 oktober 2010. Niet gesteld kan daarom worden dat [eiseres] door de onregelmatige beëindiging van de overeenkomst door Omnigolf inkomsten heeft gederfd over de periode na 1 oktober 2010. Dat, zoals ter gelegenheid van de comparitie is gebleken, Omnigolf de exploitatie van de golfbaan bij gebreke van een opvolger ook na 1 oktober 2010 nog enige tijd (tot het einde van het jaar) heeft voortgezet, laat onverlet dat - zoals door Omnigolf in december 2009 is aangekondigd - per 1 oktober 2010 een einde zou komen aan de samenwerking tussen partijen. In deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals door [eiseres] betoogd, bij de vaststelling van de door [eiseres] geleden schade uit te gaan van een (niet door Omnigolf in acht genomen) opzegtermijn van zes maanden.
4.6.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de inkomensschade, die [eiseres] in de periode tussen 21 juni 2010 en 1 augustus 2010 heeft geleden door de onregelmatige voortijdige beëindiging van de overeenkomst tussen partijen door Omnigolf, toewijsbaar is. De hoogte van die inkomensschade kan echter niet worden vastgesteld. Van de berekening van [eiseres] kan niet worden uitgegaan. Deze is niet alleen weersproken door Omnigolf, maar bovendien heeft te gelden dat [eiseres] heeft gesteld dat zij in aanloop naar haar zwangerschapsverlof al parttime wilde gaan werken. [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld haar inkomensschade over de periode van 21 juni 2010 tot 1 augustus 2010 nader te onderbouwen. De zaak wordt daartoe verwezen naar de in de beslissing genoemde rol. Van [eiseres] wordt verwacht dat zij haar inkomensschade nader onderbouwt aan de hand van inkomensgegevens over de periode voorafgaand aan 21 juni 2010 en over de periode tussen 21 juni en 1 augustus in de drie voorafgaande jaren, waarbij zij tevens dient te betrekken in hoeverre zij vanaf 21 juni 2010 parttime zou gaan werken en welke gevolgen dit zou hebben gehad voor haar inkomsten in voornoemde periode. Omnigolf zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de akte van [eiseres].
4.6.10. Ook op dit punt wordt partijen geraden om, met inachtneming van de hiervoor onder 4.6.9 weergegeven uitgangspunten, bij elkaar te rade te gaan om een praktische oplossing van hun geschil te beproeven.
4.7. De gevorderde schadevergoeding wegens schending van de eer en goede naam van [eiseres]
4.7.1. Aan haar vordering op dit punt heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat het onrechtmatig handelen van Omnigolf heeft geleid tot afbreuk van de goede naam en de goodwill die [eiseres] met veel tijd en moeite als golfprofessional heeft opgebouwd. Volgens [eiseres] heeft Omnigolf zich beschadigend over [eiseres] uitgelaten tegenover cliënten, waardoor ook haar relatie met golfclub De Hooge Bergsche is aangetast. De schade dient volgens [eiseres] ook op dit punt te worden begroot op € 27.500,00.
4.7.2. Met Omnigolf is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. [eiseres] heeft onvoldoende concreet en specifiek uitgewerkt wanneer, hoe, door en tegen wie over haar beschadigende uitlatingen zouden zijn gedaan, terwijl evenmin voldoende aannemelijk is dat zij daarvan schade heeft ondervonden. De overgelegde e-mailberichten van leerlingen, waarin deze leerlingen, zoals [eiseres] stelt, “hun ontsteltenis en ongenoegen uitspreken over de gang van zaken” doen niet blijken van een verstoorde relatie met de leerlingen. Uit het overgelegde e-mailbericht waarin de penningmeester van golfclub De Hooge Bergsche, tevens commissaris bij golfbaan De Rottebergen, volgens [eiseres] “namens het bestuur zijn ongenoegen uitspreekt” blijkt evenmin dat de relatie tussen [eiseres] en golfclub De Hooge Bergsche en/of golfbaan De Rottebergen is beschadigd. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiseres] bovendien verklaard dat het een optie was geweest om terug te keren naar golfbaan De Rottebergen. De verklaring van Omnigolf, dat de golfbaan [eiseres] ook daadwerkelijk de gelegenheid tot sollicitatie heeft geboden, sluit daarbij aan. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat de manager van De Rottebergen wilde dat eerst de problemen met Omnigolf zouden worden opgelost, maar daar staat tegenover dat zij eveneens heeft verklaard dat zij na december 2010 niet meer heeft geprobeerd om terug te keren. Mede in aanmerking genomen dat de werkzaamheden van [eiseres] als golfprofessional voor Omnigolf in ieder geval zouden eindigen per 1 oktober 2010, is met het voorgaande onvoldoende gebleken dat het (volledig) aan Omnigolf te wijten is dat [eiseres] na afloop van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof niet is teruggekeerd bij golfbaan De Rottebergen. De vordering is op dit punt bij gebreke van een deugdelijke grondslag niet toewijsbaar, temeer daar ook de aanstelling van [eiseres] bij een andere golfbaan per 1 april 2011 niet duidt op schending van haar eer en goede naam.
De vorderingen tegen [gedaagde 1]
4.8. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 1] persoonlijk jegens haar aansprakelijk is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [gedaagde 1] op persoonlijke titel heeft gehandeld en hij daarbij Omnigolf niet rechtsgeldig heeft vertegenwoordigd. Daarbij komt volgens [eiseres] dat Omnigolf vrijwel zeker geen verhaal zal bieden. Sinds 2007 zijn door Omnigolf geen jaarrekeningen meer gedeponeerd. [eiseres] zou worden benadeeld als Omnigolf geen verhaal meer biedt, terwijl de door [eiseres] geleverde prestaties (de betaling van de pacht) ten goede zijn gekomen aan [gedaagde 1]. [gedaagde 1] heeft daarmee zijn zorgplicht jegens [eiseres] geschonden, aldus [eiseres].
4.9. [gedaagde 1] heeft gemotiveerd weersproken dat er een grondslag bestaat voor zijn persoonlijke aansprakelijkheid. Dat verweer slaagt.
4.10. Dat op enig moment een overeenkomst is gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde 1], is niet voldoende gesteld of gebleken. De stelling dat [gedaagde 1] op persoonlijke titel heeft gehandeld is onvoldoende onderbouwd. De stelling dat [gedaagde 1] als onbevoegd vertegenwoordiger van Omnigolf is opgetreden is gelet op de vaststaande feiten eveneens onvoldoende onderbouwd, en wringt bovendien met het standpunt van [eiseres] dat Omnigolf de (exclusieve) exploitatierechten van de golfbaan had en met de daaruit voortvloeiende vorderingen van [eiseres] jegens Omnigolf. De e-mailberichten van [gedaagde 1] aan [eiseres] (zie hiervoor onder 2.7, 2.9 en 2.10) moeten geacht worden namens Omnigolf te zijn verzonden, zoals ook de e-mail van [eiseres] aan [gedaagde 1] van 1 juni 2010 (zie hiervoor onder 2.8) geacht kan worden aan Omnigolf te zijn gericht.
4.11. De door [eiseres] ingenomen stellingen zijn ook onvoldoende om een vordering op buitencontractuele grondslag te kunnen dragen. Ook indien juist zou zijn dat Omnigolf vrijwel zeker geen verhaal zal bieden, zoals [eiseres] onderbouwd met gedeponeerde jaarrekeninggegevens heeft betoogd, en dat door Omnigolf na 2007 geen jaarrekening meer zou hebben gedeponeerd, dan nog leidt een en ander niet zonder bijkomende - hier niet gestelde - bijzondere omstandigheden tot persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 1]. Het beroep van [eiseres] op artikel 2:248 BW in verbinding met artikel 2:394 BW strandt, omdat van een faillissementssituatie geen sprake is.
4.12. Dat [gedaagde 1], zoals [eiseres] heeft betoogd, overigens onrechtmatig jegens [eiseres] zou hebben gehandeld (door haar in te sluiten op kantoor), is door [gedaagde 1] weersproken. Bij gebreke van een nadere onderbouwing van die stelling, ook waar het gaat om het causale verband tussen de gestelde gedragingen en de gestelde schade, kan de vordering op deze grondslag niet worden toegewezen. Voor zover [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door zich beschadigend uit te laten tegenover haar cliënten, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 4.7.2 is overwogen.
4.13. De vordering jegens [gedaagde 1] zal dan ook bij gebreke van een deugdelijke grondslag worden afgewezen. [eiseres] zal in zoverre als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Daarop wordt, gelet op de door [gedaagde 1] in reconventie ingestelde vordering tot vergoeding van zijn werkelijk gemaakte proceskosten, hierna onder 4.21 teruggekomen.
in reconventie
4.14. De vorderingen in reconventie zijn door Omnigolf en [gedaagde 1] gezamenlijk ingesteld. Zij vorderen echter betaling aan Omnigolf dan wel [gedaagde 1], terwijl niet blijkt van enig belang van de ene partij dat veroordeling jegens de ander wordt gevorderd. De vordering moet dan ook als door ofwel Omnigolf ofwel [gedaagde 1] worden geacht te zijn ingesteld. De rechtbank zal de vorderingen van Omnigolf respectievelijk van [gedaagde 1] daarom afzonderlijk beoordelen.
De vorderingen van Omnigolf
4.15. De verschillende vorderingen van Omnigolf, zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven, zullen hierna afzonderlijk worden beoordeeld.
4.16. De gevorderde openstaande pachttermijnen
4.16.1. Het door Omnigolf gevorderde bedrag van € 2.601,85 aan openstaande pachttermijnen is, zoals blijkt uit de stellingen van partijen en uit het door Omnigolf overgelegde financiële overzicht, enkele niet relevante kleine bedragen buiten beschouwing gelaten, als volgt opgebouwd:
- een bedrag van € 525,23 ter zake van pacht over 2008;
- een bedrag van € 550,65 ter zake van pacht over 2009;
- een bedrag van € 1.525,10 ter zake van pacht over de maanden april tot en met juni 2010.
4.16.2. [eiseres] heeft de verschuldigdheid van voornoemd bedrag van € 525,35 ter zake van pacht over 2008 weersproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat Omnigolf in 2006 heeft toegezegd dat één maand pacht (ruim € 500,00) niet hoefde te worden betaald, omdat [eiseres] in die betreffende maand in verband met de ziekte van Pfeiffer niet in de gelegenheid was les te geven. Volgens [eiseres] heeft creditering van de betreffende nota echter niet plaatsgevonden, waarna uiteindelijk in 2008 is afgesproken dat [eiseres] ruim
€ 500,00 op de pacht mocht inhouden. Op dat bedrag maakt Omnigolf thans toch aanspraak, aldus [eiseres]. Ter gelegenheid van de comparitie is van de zijde van Omnigolf, zoals blijkt uit de zittingsaantekeningen van zowel de rechter als de griffier, erkend dat in 2006 één maand pacht zou worden gecrediteerd. Daarvan wordt in rechte dan ook uitgegaan. Dat die creditering, zoals door Omnigolf aangevoerd, vervolgens ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is onvoldoende gebleken. Omnigolf beroept zich in dit kader op een creditnota van € 439,11 van 7 september 2006, zoals vermeld in het door haar overgelegde financiële overzicht. Die creditnota verwijst in datzelfde overzicht echter naar factuur 604133, die betrekking heeft op “Callaway Golfclubs”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan hieruit dus niet worden afgeleid dat één maand pacht is gecrediteerd. Dat daarom in 2008 is afgesproken dat [eiseres] ruim € 500,00 mocht inhouden, is niet concreet weersproken door Omnigolf. In zoverre slaagt het verweer van [eiseres] dan ook en is de vordering van Omnigolf niet toewijsbaar.
4.16.3. [eiseres] heeft erkend een bedrag van € 550,65 ter zake van pacht over 2009 aan Omnigolf verschuldigd te zijn. Zij beroept zich echter op verrekening. Omdat over de toewijsbaarheid van de vorderingen in conventie nog niet op alle punten duidelijkheid bestaat, zal het verrekeningsverweer in een later stadium van de procedure worden beoordeeld.
4.16.4. Voor wat betreft het door Omnigolf gevorderde bedrag van € 1.525,10 heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat tussen partijen is overeengekomen dat zij, in verband met haar zwangerschap, over de maanden april tot en met juni 2010 geen pacht verschuldigd is. Tussen partijen is niet in geschil dat de verschuldigdheid van de (volledige) pacht over de periode voorafgaand aan het zwangerschapsverlof van [eiseres] onderwerp van gesprek was. Wel is door Omnigolf weersproken dat zij ook daadwerkelijk heeft ingestemd met vermindering van de verschuldigde pacht. Het beroep van [eiseres] op de
e-mail van Omnigolf van 2 juni 2010 (zie hiervoor onder 2.9) kan op dit punt niet slagen. Uit de e-mail blijkt immers nadrukkelijk dat sprake is van een voorwaardelijk voorstel van de zijde van Omnigolf, terwijl vaststaat dat aan dat voorstel geen (volledige) uitvoering is gegeven. Dat Omnigolf desondanks gehouden zou zijn haar uit dat voorstel voortvloeiende verplichtingen na te komen, is door [eiseres] onvoldoende gesteld. In rechte moet er - bij gebreke van een andersluidende afspraak tussen partijen - dan ook vanuit worden gegaan dat [eiseres] de pacht over het tweede kwartaal van 2010 in beginsel verschuldigd is aan Omnigolf. Dat geldt echter niet voor wat betreft de periode dat [eiseres] - zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen - haar lesrechten zonder deugdelijke grond niet langer heeft kunnen uitoefenen. [eiseres] is daarom geen pacht verschuldigd over de periode van 21 juni 2010 tot en met 30 juni 2010. Op het toewijsbare bedrag strekt dan ook een bedrag van (afgerond) € 167,60 (10/91e) in mindering. Toewijsbaar is dus een bedrag van € 1.357,50. Dit oordeel zal eerst in het eindvonnis in de beslissing worden opgenomen.
4.17. De gevorderde kosten voor het gebruik van de online agenda
4.17.1. Aan haar vordering op dit punt heeft Omnigolf ten grondslag gelegd dat [eiseres] en Omnigolf in 2009 gezamenlijk hebben besloten tot aanschaf van een online agenda. Volgens Omnigolf heeft [eiseres] ingestemd met de aanschaf, het gebruik en de kosten van de online agenda, en heeft zij die agenda - waarvan het gebruik jaarlijks (afgerond) € 360,00 kost - ook daadwerkelijk gedurende langere tijd gebruikt.
4.17.2. [eiseres] heeft weersproken dat zij heeft ingestemd met de aanschaf en de gebruikskosten van de online agenda. Hoewel zij niet heeft weersproken de agenda daadwerkelijk te hebben gebruikt, staat daarmee echter nog niet vast dat zij ook gehouden is de kosten verbonden aan (de aanschaf en) het gebruik van de online agenda aan Omnigolf te voldoen. Op Omnigolf rust de bewijslast van haar stelling dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] de kosten voor het gebruik van de online agenda aan haar verschuldigd is. Op de in de beslissing vermelde wijze zal Omnigolf worden toegelaten tot bewijslevering. Zoals hiervoor onder 4.3.3 is overwogen, zal daaraan eveneens de bewijsopdracht aan Omnigolf met betrekking tot de aanschaf van de online agenda worden gekoppeld (in verband met haar verrekeningsverweer ter zake van de provisie op de golfsets die in de tweede helft van 2008 op aanbeveling van [eiseres] zijn verkocht).
4.17.3. In aansluiting bij hetgeen hiervoor onder 4.2.6, 4.3.6 en 4.6.10 is overwogen, geeft de rechtbank partijen ook op dit punt in overweging gezamenlijk te trachten een praktische oplossing van hun geschil te bewerkstelligen.
4.18. De gevorderde buitengerechtelijke kosten
Omnigolf maakt aanspraak op een bedrag van € 768,00 als vergoeding voor door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat die kosten bestaan uit het veelvuldig aanschrijven van [eiseres] tot betaling van de openstaande pachttermijnen, alsmede het houden van meerdere besprekingen met [eiseres] en haar voormalige gemachtigde om tot een oplossing van het geschil te komen. Daarmee is echter onvoldoende gesteld en onderbouwd dat - anders dan ter voorbereiding van de stukken en ter instructie van de zaak - buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die vergoeding rechtvaardigen. De vordering is in zoverre dan ook niet toewijsbaar.
4.19. Overigens
Omdat (nog) geen duidelijkheid bestaat over de hoogte van de toewijsbare vorderingen over en weer, zal het beroep van Omnigolf op opschorting en verrekening (zie hiervoor onder 4.4.2) in een later stadium van de procedure worden beoordeeld.
De vordering van [gedaagde 1]
4.20. De vordering van [gedaagde 1] strekt tot betaling door [eiseres] van de kosten die [gedaagde 1] werkelijk heeft gemaakt in verband met juridische bijstand. Volgens [gedaagde 1] heeft [eiseres] misbruik van procesrecht gemaakt door [gedaagde 1] zonder enige grond rauwelijks te dagvaarden en hem daarmee op kosten te jagen. De kosten van juridische bijstand worden begroot op
€ 8.000,00, aldus [gedaagde 1].
4.21. Waar het de vordering jegens [gedaagde 1] betreft is [eiseres], zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 4.13 is overwogen, de in het ongelijk gestelde partij. Zij dient daarom te worden veroordeeld in de aan de zijde van [gedaagde 1] gevallen proceskosten. Die kosten worden vastgesteld op € 588,00 aan griffierecht. Dat [gedaagde 1] bij het voeren van zijn verweer overigens daadwerkelijk afzonderlijke juridische kosten heeft gemaakt, is niet gebleken. [gedaagde 1] en Omnigolf procederen immers met dezelfde advocaat. Voor toewijzing van de gevorderde € 8.000,00 is reeds daarom geen plaats.
in conventie en in reconventie
4.22. Het voorgaande leidt tot de navolgende conclusie:
- [eiseres] zal worden toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat zij gedurende zes jaar (van 2005 tot en met 2010) les heeft gegeven aan de 59 Omnigolf-klanten die zijn vermeld op de door haar als productie 2 bij de dagvaarding overgelegde lijst.
- De door [eiseres] gevorderde provisie op verkochte golfsets is als erkend toewijsbaar tot een bedrag van € 50,00.
- [eiseres] zal worden toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat op haar aanbeveling door Omnigolf 55 golfsets zijn verkocht aan leerlingen die zijn vermeld op de als productie 3 bij de dagvaarding overgelegde lijst (de door Omnigolf erkende transacties buiten beschouwing gelaten).
- In een later stadium van de procedure zal Omnigolf eventueel worden toegelaten tot bewijslevering van de door haar gestelde contante betaling van de provisie.
- Het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 327,73 (te vermeerderen met BTW) ter zake van de factuur “jeugdlessen januari tot en met maart 2010” is, behoudens het in een later stadium van de procedure te beoordelen beroep van Omnigolf op opschorting en verrekening, toewijsbaar.
- De door [eiseres] gevorderde vergoeding voor verrichte werkzaamheden in de golfshop is niet toewijsbaar.
- [eiseres] dient de inkomensschade, die zij in de periode tussen 21 juni 2010 en
1 augustus 2010 heeft geleden door de onregelmatige voortijdige beëindiging van de overeenkomst tussen partijen door Omnigolf, nader te onderbouwen.
- De door [eiseres] gevorderde schadevergoeding wegens schending van haar eer en goede naam is niet toewijsbaar.
- Voor persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 1] bestaat geen grondslag.
- De door Omnigolf gevorderde pacht over 2008 is niet toewijsbaar.
- Het door Omnigolf gevorderde bedrag van € 550,65 ter zake van pacht over 2009 is, behoudens het in een later stadium van de procedure te beoordelen beroep van [eiseres] op verrekening, toewijsbaar.
- De door Omnigolf gevorderde pacht over de maanden april tot en met juni 2010 is toewijsbaar tot een bedrag van € 1.357,50.
- Omnigolf zal worden toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat tussen partijen is overeengekomen dat [eiseres] de aanschaf- en gebruikskosten van de online agenda aan haar verschuldigd is.
- De door Omnigolf gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar.
- De door [gedaagde 1] gevorderde vergoeding voor de kosten van juridische bijstand is niet toewijsbaar. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] zullen worden vastgesteld op
€ 588,00 aan griffierecht.
4.23. De rentevorderingen van beide partijen zullen in een later stadium van de procedure worden beoordeeld.
4.24. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 10 oktober 2012 voor het nemen van een akte door [eiseres] over (uitsluitend) hetgeen is vermeld onder 4.6.9, waarna Omnigolf vervolgens daarop bij antwoordakte kan reageren;
5.2. draagt [eiseres] op te bewijzen dat zij gedurende zes jaar (van 2005 tot en met 2010) les heeft gegeven aan de 59 Omnigolf-klanten die zijn vermeld op de door haar als productie 2 bij de dagvaarding overgelegde lijst;
5.3. draagt [eiseres] op te bewijzen dat op haar aanbeveling door Omnigolf 55 golfsets zijn verkocht aan leerlingen die zijn vermeld op de als productie 3 bij de dagvaarding overgelegde lijst (de door Omnigolf erkende transacties zoals bedoeld onder 4.3.2 en 4.3.3 buiten beschouwing gelaten);
in reconventie
5.4. draagt Omnigolf op te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] de aanschaf- en gebruikskosten van de online agenda aan Omnigolf verschuldigd is;
in conventie en in reconventie
5.5. bepaalt dat indien een met bewijs belaste partij getuigen wil laten horen, op de rol van woensdag 10 oktober 2012 schriftelijk aan de rechtbank (sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 010 2972518) de namen van de door haar voor te brengen getuigen en de verhinderdagen van beide partijen en hun advocaten in de maanden november en december 2012 en januari 2013 moet opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald;
5.6. bepaalt dat indien een met bewijs belaste partij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, zij dit op voormelde roldatum schriftelijk aan de rechtbank (op voornoemd adres) en aan de wederpartij moet opgeven;
5.7. bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100 - 125;
5.8. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, waarop zij zich bij die verhoren willen beroepen en die nog niet in het geding zijn gebracht, aan de rechtbank (op voornoemd adres) en de wederpartij moeten toesturen;
5.9. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.?
1977/1885