Parketnummer: 10/820001-12
Datum uitspraak: 30 oktober 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaar;
- verbeurdverklaring van de onder de verdachte in beslag genomen personenauto van het merk Alfa Romeo156, kenteken [kenteken].
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, nu het proces-verbaal van het verhoor van de getuige [naam] d.d. 5 mei 2012 geen getrouwe en volledige neerslag behelst van hetgeen tijdens dat verhoor door de getuige is verklaard. Het proces-verbaal wekt de indruk dat de getuige [naam] tijdens zijn urenlange verhoor van meet af aan heeft verklaard dat hij heeft gezien dat het voetgangerslicht op groen stond toen het slachtoffer overstak, terwijl uit de audiovisuele registratie van dit verhoor blijkt dat de getuige eerst talloze malen heeft verklaard dat hij niet heeft gezien of het stoplicht op groen stond. Door dit laatste niet op te nemen is het proces-verbaal of sterker nog het eerste gedeelte van proces-verbaal zodanig aan te passen dat het lijkt alsof de getuige vanaf het begin van het verhoor, zonder twijfelen, zich perfect kan herinneren dat het slachtoffer groen licht had, is de verdediging en de rechtbank misleid en op het verkeerde been gezet.
Dit is een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde, waardoor in ieder geval met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan (Zwolsmanciterium). Ook op grond van het Karmancriterium dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Dit verweer wordt verworpen.
Op de terechtzitting zijn fragmenten bekeken van de audiovisuele registratie van het verhoor van de getuige [naam] d.d. 5 mei 2012. Op grond daarvan heeft de rechtbank geconstateerd dat de getuige tijdens de eerste ongeveer twee uur van het verhoor herhaalde malen heeft verklaard dat hij niet heeft gezien of het voetgangerslicht op groen stond. Als de verhorende politiefunctionaris vervolgens de tot dan toe door de getuige afgelegde verklaring nog een keer met hem doorneemt aan de hand van hetgeen hij tijdens het verhoor heeft uitgetypt, verklaart de getuige en herhaalt hij desgevraagd diverse malen dat hij wel heeft gezien dat het voetgangerslicht op groen stond. Tevens blijkt uit de beelden dat de verbalisant vervolgens de eerder door hem getypte tekst aanpast in die zin dat hij op de plaatsen waar hij eerder schreef dat de getuige zei niet te weten of het voetgangerslicht groen was opneemt dat de getuige heeft verklaard dat het licht groen was.
Door die aanpassing en daarmee het niet-vermelden in het (uiteindelijke) proces-verbaal dat de getuige aanvankelijk langere tijd en herhaalde malen iets anders heeft verklaard heeft de verbalisant in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering.
Omdat door deze wijze van verbaliseren de indruk is gewekt dat de getuige van meet af aan heeft verklaard dat hij het voetgangerslicht op groen heeft zien staan, hetgeen een belangrijke vraag is in de onderhavige kwestie, is dit een ernstige schending van dit vormvoorschrift.
Ook de wijze waarop de getuige is ondervraagd baart de rechtbank zorgen.
Het verhoor is slechts door één politiefunctionaris gedaan. Hij stelde de vragen en typte tegelijkertijd het proces-verbaal uit. De getuige is doof, waardoor tijdens het verhoor bijstand moest worden verleend door een tolk in de gebarentaal. Door de handicap van de getuige was het verhoor extra lastig. Regelmatig was sprake van communicatieproblemen. De verhorend politiefunctionaris leek onvoldoende met de situatie om te kunnen gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de schending van vorengenoemd vormverzuim niet te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zoals door de raadsman is betoogd. Immers doordat het gehele verhoor audiovisueel is vastgelegd en elke procesdeelnemer daarvan inmiddels kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen, moet het vormverzuim worden geacht te zijn hersteld en zijn de belangen van de verdachte in deze derhalve niet geschonden. Dat het de raadsman was die heeft verzocht om de beelden te bekijken, doet daar niet aan af.
Het beroep op het Karmancriterium gaat evenmin op, nu de wijze waarop de politie heeft geverbaliseerd weliswaar uiterst onzorgvuldig is, maar niet als bewuste misleiding kan worden aangemerkt.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 7 januari 2012 te Rotterdam, op de Pleinweg opzettelijk een persoon genaamd [naam] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/is verdachte opzettelijk, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
- met een zeer veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur), gereden en
- met voornoemde snelheid een door middel van verkeerslichten gecontroleerde oversteekplaats voor voetgangers genaderd, terwijl bovendien zijn, verdachtes, zicht op bij die oversteekplaats zich bevindende voetgangers deels werd belemmerd door een hekwerk en bosschages en vervolgens daar het voor hem, verdachte, rood licht uitstralende verkeerslicht, genegeerd, waarna op die voetgangersoversteekplaats (een onderdeel van) de auto van verdachte is gebotst of in aanraking is gekomen met voornoemde aldaar bij groen licht overstekende [naam], tengevolge waarvan die [naam] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERINGEN
bewijsuitsluiting verklaring [naam]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van de getuige [naam] van het bewijs moet worden uitgesloten. Hij heeft daaraan hetzelfde ten grondslag gelegd als bij zijn beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Tevens heeft hij aangevoerd dat de verklaring van de getuige [naam] niet voor het bewijs kan worden gebruikt vanwege de onbetrouwbaarheid van die verklaring.
Zoals reeds is overwogen onder de rubriek ontvankelijkheid officier van justitie moet het vormverzuim bestaande uit -het in strijd met het bepaalde in artikel 152 Sv- niet juist en onvolledig relateren van hetgeen de getuige [naam] tijdens zijn verhoor op 5 mei 2012 heeft verklaard geacht worden te zijn hersteld.
Dit brengt mee dat op die grond de verklaring van de getuige [naam] niet van het bewijs zal worden uitgesloten.
Met de raadsman wordt echter geoordeeld dat de verklaring van de getuige [naam] onbetrouwbaar is, nu de getuige in eerste instantie heeft verklaard niets te hebben gezien van het ongeval of het voetgangerslicht en eerst zegt op een hele andere plek te hebben gelopen dan blijkt uit de gemaakte camerabeelden, maar aan het einde van zijn verhoor ineens met grote en steeds toenemende stelligheid is gaan verklaren te hebben gezien dat het voor de voetgangers bestemde licht op groen stond toen het slachtoffer overstak.
De verklaring van de getuige [naam], althans het proces-verbaal waarin zijn verhoor is gerelateerd, zal derhalve om die reden niet voor het bewijs worden gebruikt.
kleur voor verdachte bestemde verkeerslicht
De raadsman heeft betoogd dat er twijfel bestaat over de stand (kleur) van het voor de verdachte bestemde verkeerslicht op het moment dat hij dat verkeerslicht met zijn auto naderde/passeerde en over de voetgangersoversteekplaats reed waar het onderhavige ongeval plaatsvond. De verdachte heeft stellig ontkend dat het verkeerslicht voor hem op rood stond. Camerabeelden ontbreken. Er kan dus uitsluitend op grond van menselijke waarnemingen van de gehoorde getuigen, hetgeen zeer onbetrouwbaar is, worden getracht de stand van de verkeerslichten te achterhalen. De getuigen verklaren daar echter tegenstrijdig over (getuige 1 en getuige 2 en getuige 3 en getuige 4), of hun verklaringen zijn aantoonbaar onjuist (getuige 5, getuige 6, getuige 7, getuige 8). In ieder geval is bij alle getuigen de waarneming onvolledig geweest, nu geen van de getuigen de vrouw met de buggy heeft gezien die blijkens camerabeelden de voetgangersoversteekplaats is overgestoken.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat op grond van de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] kan worden bewezen dat het voor de verdachte bestemde verkeerslicht op het moment van de aanrijding op rood stond en dat de verdachte dus door rood is gereden.
De rechtbank acht bewezen dat het voor de verdachte bestemde verkeerslicht op rood stond op het moment of onmiddellijk voorafgaande aan de aanrijding. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte voorafgaande aan het onderhavige ongeval met zijn auto via de Maastunnel te Rotterdam vanuit noordelijke in zuidelijke richting is gereden. Na het verlaten van de Maastunnel is hij gestopt voor de verkeerslichten op de kruising van de Pleinweg met de Wolphaertsbocht. Vervolgens heeft hij zijn weg rechtdoor vervolgd en is gereden in de richting van de voetgangersoversteekplaats waar het onderhavige verkeersongeval plaatsvond. De rijbaan ter plaatse bestaat uit twee rijstroken. De verdachte reed op de rechter rijstrook. Op de plek waar de rijbaan wordt gekruist door de voetgangersoversteekplaats waar het onderhavige ongeval plaatsvond bevindt zich een automatisch werkende verkeerslichteninstallatie, met driekleurige verkeerslichten (rood, geel groen) voor het verkeer op de rijbaan en tweekleurige verkeerslichten (rood, groen en knipperend groen) voor de voetgangers. De verkeersinstallatie werkt verkeersafhankelijk en op aanvraag. De aanvraag voor groen licht voor verkeer op de rijbaan vindt plaats door middel van detectielussen die in het wegdek zijn aangebracht. Voor voetgangers geschiedt de aanvraag voor groen licht door middel van drukknoppen.
De [getuige 1] die met zijn auto op de linkerrijbaan net voor of naast de auto van de verdachte reed, heeft verklaard dat hij heeft gezien dat kort voor of op het moment dat hij de verkeerslichten bij de oversteekplaats passeerde deze van oranje (lees: geel) op rood sprongen. Voordat de verkeerslichten op oranje gingen stonden ze op groen.
De [getuige 2] die bij [getuige 1] als bijrijder in de auto zat heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [getuige 1] door rood reed.
De [getuige 3], die met zijn auto enkele meters achter de auto van de verdachte en [getuige 1] reed, heeft verklaard dat hij het licht op rood heeft zien springen en zowel de auto van [getuige 1] als die van de verdachte bij de oversteekplaats door rood heeft zien rijden.
Ook de getuige [getuige 4], die bij [getuige 1] in de auto zat, heeft verklaard dat de auto’s van [getuige 1] en de verdachte door rood reden.
Op grond van deze verklaringen wordt bewezen geacht dat toen de verdachte de verkeerslichten bij de oversteekplaats naderde deze van geel licht op rood licht zijn gesprongen en derhalve rood licht uitstraalden toen de verdachte de voetgangersoversteekplaats passeerde. Dat de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] het verkeerslicht niet op rood hebben zien “springen” is -anders dan door de raadsman is betoogd- geen reden om anders te oordelen.
Aan bovenstaande verklaringen wordt meer waarde gehecht dan aan de verklaring van de verdachte, die als enige zegt dat het omgekeerd was, dat het voor hem bestemde verkeerslicht van rood licht op groen licht is gesprongen toen hij de oversteekplaats naderde.
Daarbij wordt tevens van belang geacht dat de verdachte heeft verklaard dat hij niet goed heeft opgelet, omdat hij met zijn cd-speler bezig was.
Ook wordt nog in aanmerking genomen dat de verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij op een eerder moment dan kort voorafgaande aan de onderhavige aanrijding de verkeerverkeerslichten bij de voetgangersoversteekplaats op groen licht heeft zien staan. Aangezien bij in werking zijnde driekleurige verkeerslichten de fase met geel licht altijd wordt voorafgegaan door een fase met groen licht past die verklaring van de verdachte bij wat de aangehaalde getuigen hebben verklaard.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachtes opzet niet was gericht op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet moet er een aanmerkelijke kans zijn geweest dat door de handelwijze van de verdachte een dodelijke aanrijding met het slachtoffer zou ontstaan. Dit kan niet uitsluitend worden aangenomen op grond van het feit dat de verdachte het voor hem geldende rode licht heeft genegeerd en te hard heeft gereden. Daarvoor dient tevens vast te staan dat het verkeerslicht van de voetgangersoversteekplaats waar het slachtoffer op de weg sprong groen licht uitstraalde.
Tevens kan in ieder geval, nog steeds volgens de raadsman, niet worden vastgesteld dat de verdachte de eventueel aanwezige aanmerkelijke kans -de dood van het slachtoffer- heeft aanvaard.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman niet.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met een snelheid gelegen tussen de 97 km/uur en 107 km/uur heeft gereden toen hij de oversteekplaats naderde waar het onderhavige ongeval plaatsvond, dit terwijl ter plaatse een snelheid van 50 km/uur was toegestaan. De verdachte lette niet goed op het verkeer omdat hij met zijn cd-speler bezig was. De weg waar de verdachte reed werd op verschillende plaatsen gekruist met door verkeerslichten beveiligde voetgangersoversteekplaatsen en is gelegen in een drukbevolkte woonwijk. Verder zijn nabij de onderhavige oversteekplaats winkels aanwezig. Het ongeval vond plaats op een zaterdagmiddag, zijnde een tijdstip waarop in het algemeen veel winkelend publiek oversteekt. De verdachte heeft, hoewel hij bij het naderen van de oversteekplaats mensen bij de oversteekplaats zag staan, het voor hem geldende en rood licht uitstralende verkeerslicht genegeerd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens hoe de verkeerslichteninstallatie ter plaatse werkt.
Deze werking is aldus dat wanneer de verkeerslichten voor het verkeer op de rijbaan op groen staan de verkeerslichten voor de gebruikers van de voetgangersoversteekplaats altijd op rood staan. Andersom geldt hetzelfde. Als de verkeerslichten op de oversteekplaats groen licht uitstralen dan staan de verkeerslichten voor het verkeer op de rijbaan op rood licht.
Op enige afstand van het door de verdachte genaderde verkeerslichten zitten in de rijbaan detectielussen die bewerkstelligen dat, wanneer de verkeerslichten voor het verkeer op de rijbaan op rood staan (wat in wezen de standaardstand is van deze verkeerslichten) en er op de rijbaan verkeer nadert en in aanraking komt met die detectielussen, deze verkeerslichten (na korte tijd) op groen licht springen, tenzij er via het drukknopsysteem door voetgangers een aanvraag is gedaan om groen licht voor de voetgangersoversteekplaats. In dat geval blijven de verkeerslichten op de rijbaan op rood licht staan. Bij aanhoudend verkeersaanbod op de rijbaan zonder dat er een aanvraag wordt gedaan door voetgangers om de voetgangersoversteekplaats te gebruiken staan de verkeerslichten voor het verkeer op de rijbaan steeds op groen licht en de verkeerslichten van de voetgangersoversteekplaats steeds op rood licht.
De rechtbank heeft aan de hand van de werking van de verkeerslichteninstallatie onderzocht in welke gevallen zich de situatie voordoet dat -zoals hiervoor is vastgesteld- de verkeerslichten bestemd voor het verkeer op de rijbaan waar de verdachte reed (na een groenfase) via geel licht op rood licht springen en wat dan de stand (kleur) van de verkeerslichten op de voetgangersoversteekplaats is. De rechtbank komt dan tot de volgende twee opties.
Indien de verkeerslichten op de rijbaan reeds op groen staan en er door voetgangers een aanvraag wordt gedaan voor groen licht op de voetgangersoversteekplaats dan springen de verkeerslichten op de rijbaan (na enige tijd) via geel licht naar rood licht en de verkeerslichten van de oversteekplaats (na enige tijd) op groen licht (optie 1).
Dezelfde situatie doet zich voor als de verkeerslichten op de rijbaan op groen licht staan, terwijl er op de rijbaan geen ander verkeersaanbod is dat de detectielussen activeert. Ook dan springt het groene verkeerslicht van de rijbaan op een gegeven moment weer via geel licht naar rood licht (de standaardfase). De verkeerslichten voor de voetgangersoversteekplaats blijven dan op rood licht staan (optie 2).
De situatie beschreven als optie 2 is in dit geval niet aan de orde, nu er onmiddellijk voorafgaande aan het ongeval op de rijbaan ander verkeersaanbod aanwezig was, namelijk in ieder geval de auto die op de linker rijstrook enige meters naast of net voor de verdachte reed en de auto van de verdachte zelf. Die optie is dus uitgesloten.
Er moet dus sprake zijn geweest van de situatie beschreven als optie 1. Die optie wordt des te aannemelijker als daarbij in aanmerking wordt genomen dat de verdachte bij de oversteekplaats mensen heeft zien staan en dat op de oversteekplaats, kort voordat het slachtoffer zich op de oversteekplaats begaf, een vrouw met een buggy uit tegenovergestelde richting overstak.
Uitgaande van deze (als optie 1 beschreven) situatie stond het verkeerslicht voor de voetgangersoversteekplaats dus op groen en was derhalve de kans aanmerkelijk dat de bij het voetgangerslicht aanwezige personen, onder wie het latere slachtoffer, de voetgangsteroversteekplaats zouden oversteken toen de verdachte het voor hem geldende rode verkeerslicht negeerde. Gelet op de snelheid waarmee verdachte reed en het feit dat een voetganger ten opzichte van een auto een zeer kwetsbare verkeersdeelnemer is bestond tevens de aanmerkelijke kans dat die voetganger daarbij -wat ook is gebeurd- dodelijk zou worden geraakt door de auto van de verdachte.
Anders dan door de raadsman is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Iedere verkeersdeelnemer behoort zich ervan bewust van te zijn dat wanneer bij een kruisende voetgangersoversteekplaats een voor hem geldend verkeerslicht op rood staat, de kans aanmerkelijk is dat het verkeerslicht van die voetgangersoversteekplaats -zoals ook in dit geval- op groen kan staan. De verdachte, die vrij regelmatig ter plaatse kwam, was bekend was met de werking van onderhavige verkeerslichteninstallatie. Toen, hoewel hij de detectielus in de rijbaan met zijn auto passeerde en dus aanraakte, het voor hem bestemde verkeerslicht niettemin van geel licht op rood licht sprong moet hij zich er bewust van zijn geweest dat er voetgangers zouden kunnen oversteken.
Het bewezen feit levert op:
De verdachte is strafbaar.
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met zijn auto een jongetje van 5 jaar dood gereden. Dit vond plaats op een voetgangersoversteekplaats die het slachtoffer wilde oversteken. De oorzaak van dit verkeersongeval was dat de verdachte ter plaatse met zeer hoge snelheid reed en een voor hem geldend rood verkeerslicht negeerde.
Het gaat hier om een zeer tragische zaak. De verdachte heeft door zijn rijgedrag het slachtoffer zijn nog jonge leven ontnomen en verder onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer en zijn omgeving. Het ongeluk vond bovendien plaats voor de ogen van de oma en het jongere zusje van het slachtoffer.
Voor hen allen is wat er is gebeurd een zeer schokkende en traumatische ervaring geweest, waar zij nog lange tijd last van zullen ondervinden.
Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van de vader die op de terechtzitting namens hem is voorgelezen.
Een gevangenisstraf van geruime duur wordt daarom noodzakelijk geacht, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van aanzienlijke duur.
Daarbij realiseert de rechtbank zich dat geen enkele straf het leed van de nabestaanden zal kunnen verzachten.
Bij de bepaling van de duur van deze straffen is, behalve op de aard en de ernst van het onderhavige delict, alsmede het feit dat de verdachte niet met “gewoon” opzet maar met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld en de omstandigheid dat -anders dan veelal het geval is bij andere doodslagzaken- in dit geval geen sprake is geweest van een persoonlijke geweldsconfrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer, tevens gelet op de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte is 47 jaar oud en heeft tot aan zijn arrestatie een vrij normaal, aangepast leven geleid. Zijn strafblad is niet noemenswaardig. Hij is in ieder geval niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en heeft de afgelopen periode slechts enkele boetes ontvangen voor kleine snelheidsovertredingen.
Uit de rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht door Reclassering Nederland d.d. 20 april 2012 en de psycholoog M.H. de Groot d.d. 17 april 2012, blijkt dat bij de verdachte geen sprake is van psychologische of andere problemen die in relatie staan met het ten laste gelegde feit.
De verdachte betreurt het fatale gevolg van de aanrijding zeer en heeft hiervoor zijn oprechte spijt betuigd. Hij gaat er erg onder gebukt en zou niets liever willen dan dat het hele gebeuren teruggedraaid zou kunnen worden. Het is aannemelijk dat ook hij in zijn verdere leven dit ongeluk als een last met zich zal meedragen.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.
De straffen die aan de verdachte zullen worden opgelegd zijn beide lager dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank op grond van voornoemde omstandigheden tot een andere afweging komt dan de officier.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de onder de verdachte in beslag genomen personenauto, merk Alfa Romeo 156, kenteken [kenteken].
De raadsman heeft bepleit de auto terug te geven, aangezien de verdachte geen eigenaar is van de auto.
Nu uit het dossier blijkt dat de auto niet toebehoort aan de verdachte en niet is gebleken van een situatie als bedoeld onder artikel 33a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal niet worden overgegaan tot de gevorderde verbeurdverklaring, maar zal een last worden gegeven tot teruggave aan de rechthebbende, zijnde de eigenaar van de personenauto.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 (vijf) jaar;
beveelt dat de tijd dat het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd en ingehouden op de duur van deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave van de in beslag genomen personenauto, merk Alfa Romeo 156, kenteken [kenteken], aan de rechthebbende, zijnde de eigenaar van de personenauto.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Van der Bijl-de Jong en Brugman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2012.
Bijlage bij vonnis van 30 oktober 2012
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 07 januari 2012 te Rotterdam (op de Pleinweg) opzettelijk een persoon genaamd [naam] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/is verdachte opzettelijk, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
- met een (zeer hoge) snelheid van ongeveer 104 km/uur, in ieder geval met een veel hogere
snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) gereden en/of
- (met voornoemde snelheid) een (middels verkeerslichten gecontroleerde) oversteekplaats
voor voetgangers genaderd, terwijl bovendien zijn, verdachtes, zicht op bij/vóór die
oversteekplaats zich bevindende voetgangers (deels) werd belemmerd (door een hekwerk,
bosschages en een boom) en/of (vervolgens) daar het voor hem, verdachte, rood licht
uitstralende verkeerslicht, genegeerd,waardoor/waarna op die voetgangersoversteekplaats
(een onderdeel van) de auto van verdachte is gebotst en/of in aanraking is gekomen met
voornoemde aldaar (bij groen licht overstekende) [naam],
tengevolge waarvan die [naam] is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 januari 2012 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig (hoogst) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Pleinweg,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een (zeer hoge) snelheid van ongeveer 104 km/uur, in ieder geval met een veel hogere
snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) heeft gereden en/of
- (met voornoemde snelheid) een (middels verkeerslichten gecontroleerde) oversteekplaats
voor voetgangers genaderd, terwijl bovendien zijn, verdachtes, zicht op bij/vóór die
oversteekplaats zich bevindende voetgangers (deels) werd belemmerd (door een hekwerk,
bosschages en een boom) en/of (vervolgens) daar het voor hem, verdachte, rood licht
uitstralende verkeerslicht, heeft genegeerd,
waardoor/waarna (een onderdeel van) de auto van verdachte op die voetgangersoversteek-plaats is gebotst of in aanraking is gekomen met
voornoemde aldaar (bij groen licht overstekende) [naam], waardoor die [naam] werd gedood,
zulks terwijl het feit (mede) is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
(artikel 6 jo artikel 175, lid 3, van de Wegenverkeerswet 1994)