ECLI:NL:RBROT:2012:BY2622
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- L.J. van Die
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot betaling loon en wedertewerkstelling na ontslag op staande voet
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagden]. [Eiser] had een vordering ingesteld tot betaling van loon en wedertewerkstelling, nadat hij op staande voet was ontslagen door [gedaagden]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] op 2 augustus 2010 in dienst trad bij de rechtsvoorgangster van [gedaagden] en dat zijn arbeidsovereenkomst meerdere keren is verlengd. De aanleiding voor het ontslag was een vermoeden van frauduleuze handelingen door [eiser], waarbij hij de administratie vervalst zou hebben, wat leidde tot onjuiste voorraadwaarden en een onterecht hoge brutowinst.
De mondelinge behandeling vond plaats op 16 oktober 2012, waarbij [eiser] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Bas, en [gedaagden] werd vertegenwoordigd door mr. A. van den Os. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet voldoende aannemelijk was dat het in een bodemprocedure stand zou houden. De rechter overwoog dat aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW was voldaan: er was sprake van een dringende reden, het ontslag was onverwijld gegeven, en de reden was gelijktijdig met het ontslag aan [eiser] meegedeeld.
De kantonrechter concludeerde dat [gedaagden] voortvarend had gehandeld door het onderzoek naar de administratie van [eiser] en dat de dringende reden voor het ontslag, namelijk de vervalsing van de administratie, terecht was. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor werknemers om transparant te zijn over hun werkzaamheden, vooral wanneer er sprake is van een vertrouwenspositie en de noodzaak om een deugdelijke administratie te voeren.