ECLI:NL:RBROT:2012:BY2987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
346809 / HA ZA 10-248
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig handelen bij onmiddellijke beëindiging gasthoogleraarschap van professor aan Erasmus Universiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser], een professor, en de Erasmus Universiteit. De zaak betreft de onmiddellijke beëindiging van het gasthoogleraarschap van [eiser] door de Erasmus Universiteit, die dit deed zonder hem te horen. De rechtbank oordeelde dat de Erasmus Universiteit onzorgvuldig heeft gehandeld door de samenwerking met [eiser] abrupt te beëindigen, zonder rekening te houden met zijn belangen. De rechtbank verwees naar eerdere getuigenverklaringen en het tussenvonnis van 5 oktober 2011, waarin de Erasmus Universiteit was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De rechtbank concludeerde dat de Erasmus Universiteit niet voldoende had aangetoond dat [eiser] een ultimatum was gesteld om te kiezen tussen zijn functie bij Press TV of de universiteit. De rechtbank oordeelde dat de Erasmus Universiteit de belangen van [eiser] niet in acht had genomen en dat haar handelen als wanprestatie kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de Erasmus Universiteit veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 20.851,00 aan [eiser] en heeft tevens de proceskosten toegewezen. De rechtbank verklaarde voor recht dat de Erasmus Universiteit onrechtmatig heeft gehandeld door het gasthoogleraarschap van [eiser] in te trekken zonder hem te horen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 346809 / HA ZA 10-248
Vonnis van 7 november 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. C.C. Oberman,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende openbare universiteit
ERASMUS UNIVERSITEIT,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. N.J.M. de Munnik.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Erasmus Universiteit genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 oktober 2011 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 30 januari 2012;
- de conclusie na enquête van 7 mei 2012 van de Erasmus Universiteit, met producties;
- de antwoordconclusie na enquête van 20 juni 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank verwijst naar, en volhard bij, hetgeen zij heeft overwogen in het tussenvonnis van 5 oktober 2011. Bij dat tussenvonnis is de Erasmus Universiteit toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat professor [X] in het telefoongesprek dat hij op 13 augustus 2009 met [eiser] voerde niet heeft aangegeven dat [eiser] op dezelfde of uiterlijk één dag later een keuze moest maken tussen ofwel een vertrek bij Press TV, ofwel een vertrek bij de Erasmus Universiteit.
2.2. De Erasmus Universiteit heeft als getuigen doen horen prof. dr. [X] (hierna: [X]), Rector Magnificus van de Erasmus Universiteit en drs. [Y] (hierna: van [Y]), programma manager bij de Erasmus Universiteit.
2.3. De Erasmus Universiteit is niet geslaagd in het tegenbewijs.
2.4. [X] heeft onder meer het volgende verklaard:
"(…) Er moet onderscheid worden aangebracht tussen de rol die decanen hebben en de rol die het college van bestuur en college van promoties heeft. De decanen hebben iets te zeggen over het gedrag van de hoogleraar indien dat zodanig zou zijn dat deze zich gedraagt op een manier die schadelijk is voor de universiteit. Het college van bestuur en college van promoties beslist over zaken die de benoeming betreffen en het ontslag.
Het voorgaande betekent dat ik professor [eiser] geen ultimatum heb gesteld zoals dat is geformuleerd in de bewijsopdracht in die zin dat ik hem heb gezegd dat hij ofwel bij PressTV ofwel bij de Erasmus Universiteit diende te vertrekken. Over schorsing of ontslag van hoogleraren gingen professor [Z] en ik als decanen immers niet. Wel heb ik in het telefoongesprek gezegd dat wij snel een antwoord moesten hebben. Dat zou je ook een ultimatum kunnen noemen.
(…)
U moet het zo zien dat in een dergelijk geval decanen een dienstopdracht kunnen geven in de zin van: U moet hiermee stoppen. Dat staat helemaal los van een eventueel ontslag omdat iets dergelijks behoort tot de competentie van college van bestuur en college van promoties.
Ik heb professor [eiser] gebeld in mijn functie van decaan. Ik heb met hem besproken de commotie die was ontstaan in verband met zijn functioneren voor PressTV. Ik heb hem erop gewezen dat zijn associatie met PressTV schade berokkende aan de universiteit en dat zijn geloofwaardigheid in het geding was. Ik heb hem gezegd dat hij moest stoppen met zijn werkzaamheden voor PressTV en dat hij zich moest distantiëren van dat werk.
Professor [eiser] heeft daarop geantwoord dat hij de associatie met PressTV willens en wetens was aangegaan en dat hij autonoom en vrij was in zijn werkzaamheden voor PressTV. Hij zei dat hij volledige vrijheid had om te zeggen wat hij vond en dat hij daar duidelijke afspraken over had gemaakt. Hij heeft zeker enkele minuten gebruikt om uit te leggen dat er geen basis was voor maatschappelijke onrust over zijn associatie met PressTV.
Ik heb er onder meer op gewezen dat er bij ons wel ongerustheid was en ik heb hem er onder meer op gewezen dat aan de Erasmus Universiteit ook vele studenten uit Iran studeerden. Voorts heb ik hem gewezen op gebeurtenissen die in Iran hadden plaatsgevonden en dat het niet acceptabel was als de Erasmus Universiteit daarmee in verband werd gebracht.
Professor [eiser] heeft gezegd dat hij erover na wilde denken en dat hij er over een week of drie, na zijn terugkeer van vakantie, een beslissing over wilde nemen. Ik heb getracht hem duidelijk te maken dat het een urgente zaak was. Ik heb gezegd: "No, that’s not acceptable." Ik heb wel tegen hem gezegd: "Neem een paar dagen." Dat was omdat ik me kon voorstellen dat hij niet stantepede op een vliegveld in Mauritius waar hij was, een beslissing kon nemen.
Woorden die ik tegen hem gebruikt heb zijn: "You must stop." en "You have to distance yourself.".
Hij heeft twee keer tegen mij gezegd dat hij erover zou nadenken en na drie weken een beslissing zou nemen. Ik kan me niet herinneren of hij dat ook nog heeft gezegd nadat ik hem had gezegd dat hij een paar dagen moest nemen.
Volgens de opgave van de telefoonmaatschappij hebben we alles bij elkaar 8 à 9 minuten met elkaar gesproken.
Ik was zeer verbaasd toen enkele uren na ons telefoongesprek een stuk van hem arriveerde waaruit bleek dat hij toch pas een beslissing na drie weken zou nemen.
Ik kan niet beoordelen of hetgeen ik aan professor [eiser] trachtte over te brengen, voor hem duidelijk was. Ik had de indruk dat hij sterk gepreoccupeerd was met zijn eigen positie bij PressTV en zijn positie ten opzichte van het Iranese bewind. Dat bleek ook wel uit het stuk dat ik enkele uren later ontving en uit het opiniestuk dat hij mij later toezond, dat hij ter publicatie had toegezonden aan het NRC Handelsblad.
De termijn van drie weken die professor [eiser] noemde was voor ons onacceptabel, omdat voor ons zonneklaar was dat wij zo spoedig mogelijk over een verklaring moesten beschikken, waarin professor [eiser] zich distantieerde van zijn werkzaamheden voor PressTV. Dat had te maken met de grote maatschappelijke onrust die op dat moment bestond, tot en met vragen in de Tweede kamer aan toe en bovendien was ook de gemeente Rotterdam zeer onrustig over deze kwestie. Wij vreesden verdergaande schade voor de reputatie van de Erasmus Universiteit, als wij niet snel een einde zouden maken aan deze speculaties.
(…)
Zoals eerder aangegeven heeft de decaan wel de bevoegdheid om een dienstbevel te geven in de zin dat een hoogleraar met een bepaalde activiteit dient te stoppen. (…) Het gevolg van het niet naleven van een dergelijk bevel kan uiteraard wel zijn dat daar consequenties aan verbonden kunnen worden in de zin van schorsing of ontslag, maar dat betreft dan niet de bevoegdheid van decanen, maar van meergenoemd college.
(…)
Nadat ik enkele uren na het telefoongesprek het bericht ontving dat professor [eiser] aan de pers stuurde, was ik erg verbaasd. Ik was in de veronderstelling dat professor [eiser] begreep dat zijn voortgaande werkzaamheden voor deze propaganda zender voor ons zeer problematisch was en dat hij voornemens was te stoppen in lijn met de dienstopdracht die ik hem had gegeven. (…) Professor [eiser] is verschillende keren gebeld door mij en door anderen, ook door vertegenwoordigers van de gemeente. Wij konden hem in de dagen na dat telefoongesprek echter niet bereiken. Wellicht was hij onderweg. (…) Het dienstbevel is niet per mail herhaald."
2.5. Van [Y] heeft onder meer het volgende verklaard:
"(…) Het betreffende telefoongesprek vond plaats op de kamer van mijn baas, professor [X]. De speaker stond niet aan, zodat ik alleen het van de zijde van professor [X] gevoerde gesprek heb gehoord.
Naar mijn herinnering kwam het kort samengevat neer op het volgende. Geconstateerd werd dat de verbintenis met PressTV en daarmee met de overheid van Iran niet acceptabel was. Dat hing samen met de grote ellende die er op dat moment in Teheran was, ook voor collega’s aan universiteiten en studenten. De geloofwaardigheid van de Erasmus Universiteit en van professor [eiser] werd door de verbintenis met PressTV aangetast. Er is gesproken over de grote commotie die er in Nederland was, binnen de gemeente en binnen de universiteit en zelfs in het parlement.
Het gesprek heeft bijna 10 minuten geduurd. Dat heb ik later opgevraagd. Voor een gesprek in de universitaire context, was het een helder gesprek. Er was maar één smaak, en dat was stoppen. Ik heb geen concrete herinnering aan een termijn die daarvoor is genoemd, maar ik herinner me wel dat er iets gezegd is over een termijn. Achteraf begreep ik waarom in een dergelijke context met nadruk werd gereageerd op iets wat professor [eiser] had gezegd. In een stuk dat enkele uren later aan een medewerker van mij werd gezonden en in een krantenartikel van enkele dagen later, vermeldde professor [eiser] dat hij tijd moest hebben voor het nemen van een beslissing. Kennelijk had professor [X] daar op gereageerd. Zo heb ik dat achteraf begrepen. Ik herinner me dat Professor [X] heeft aangedrongen op snelheid en dat er een termijn is gesteld, maar ik herinner me niet welke concrete termijn is gesteld.
Ongeveer tachtig procent van het gesprek kwam overigens van de zijde van de heer [eiser].
De woorden die van de zijde van professor [X] zijn gebruikt, waren: "U moet ermee stoppen." Het gesprek werd helemaal in het Engels gevoerd."
2.6. Uit de getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat [X] er in het telefoongesprek van 13 augustus 2009 bij [eiser] op heeft aangedrongen om te stoppen met zijn werkzaamheden voor Press TV. Anders dan de Erasmus Universiteit in deze procedure heeft gesteld, en te bewijzen heeft aangeboden, heeft [X] daarbij echter niet medegedeeld dat [eiser] op dezelfde of uiterlijk één dag later een keuze moest maken tussen ofwel een vertrek bij Press TV, ofwel een vertrek bij de Erasmus Universiteit.
2.7. Voor zover de Erasmus Universiteit haar verweer thans beoogt te gronden op de stelling dat [X] in het telefoongesprek van 13 augustus 2009 een dienstbevel aan [eiser] heeft gegeven dat [eiser] ten onrechte naast zich heeft neergelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Zo er destijds in de beleving van [X] sprake was van een door hem aan [eiser] gegeven concreet dienstbevel, waaraan bij niet-naleving mogelijk ingrijpende negatieve gevolgen voor [eiser] verbonden konden zijn, had het op zijn minst op de weg van [X] gelegen om dat ter vermijding van misverstand (per e-mail) schriftelijk aan [eiser] te bevestigen. Temeer nadat [X] enkele uren na het telefoongesprek het bericht ontving dat [eiser] aan de pers stuurde. [X] kon zich immers niet verenigen met de inhoud van dat bericht en bovendien heeft hij als getuige verklaard dat hij daarover erg verbaasd was omdat hij na het met [eiser] gevoerde telefoongesprek in de veronderstelling verkeerde dat deze voornemens was te stoppen met zijn werkzaamheden voor Press TV.
2.8. In het verlengde van hetgeen in het tussenvonnis van 5 oktober 2005 is overwogen, brengt deze bewijsbeoordeling mee dat geconcludeerd moet worden dat de Erasmus Universiteit de belangen van [eiser] niet voldoende in acht heeft genomen. Door op 18 augustus 2009 de uitnodiging van [eiser] als gasthoogleraar, zonder [eiser] daarover te horen, onmiddellijk in te trekken en door het besluit daartoe op diezelfde dag in een gezamenlijk persbericht van de Erasmus Universiteit en de gemeente Rotterdam (hierna: de gemeente) wereldkundig te maken, heeft de Erasmus Universiteit de belangen van [eiser] op onzorgvuldige wijze ondergeschikt gemaakt aan haar vermeende eigen belangen. Uiteraard stond het de Erasmus Universiteit vrij om destijds maatregelen te treffen om de door haar gevreesde reputatieschade te voorkomen. Het was echter ook mogelijk geweest om dat te doen op zodanige wijze dat daarbij de gerechtvaardigde belangen van [eiser] zoveel mogelijk zouden zijn ontzien.
2.9. De Erasmus Universiteit beroept zich bij conclusie na enquête op een door haar overgelegde persoonlijke e-mail, die op dinsdagmiddag 17 augustus 2009 om 15:10:42 nog aan [eiser] is verzonden door mevrouw [Q] (hierna: [Q]) van de Afdeling interne en externe communicatie van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit. In deze persoonlijke e-mail deelt [Q] [eiser] mede dat zij net van de rector magnificus heeft gehoord, na diens overleg met de gemeente, dat zij hun samenwerking met [eiser] zullen stoppen vanwege diens connectie met Pres TV en dat zij dat nog die week bekend zullen maken. Het bestaan van deze e-mail doet niet af aan het oordeel van de rechtbank over de onzorgvuldigheid van het handelen van de Erasmus Universiteit rondom het intrekken van het gasthoogleraarschap. Van de Erasmus Universiteit mocht, gelet op de tevens betrokken zwaarwegende belangen van haar gasthoogleraar [eiser], worden verwacht dat zij niet tot ingrijpende en onomkeerbare besluitvorming met betrekking tot de positie van [eiser] - en een perspublicatie daarover - zou overgaan dan nadat zij [eiser] tevoren naar behoren in de gelegenheid zou hebben gesteld om te worden gehoord en om zich eventueel op zijn positie ten opzichte van de Erasmus Universiteit en Press TV te beraden. Dat het gasthoogleraarschap niet zou worden ingetrokken zonder dat eerst een zorgvuldige procedure zou zijn gevolgd, was het minste dat [eiser] mocht verwachten van de universiteit die hem als gasthoogleraar had uitgenodigd en bij wie hij reeds enkele jaren naar volle tevredenheid als gasthoogleraar functioneerde.
2.10. De handelwijze van de Erasmus Universiteit jegens [eiser] kan worden gekwalificeerd als een tekortkomen in de nakoming van verbintenissen die voortvloeiden uit de tussen de Erasmus Universiteit en [eiser] bestaande contractuele relatie. Immers, partijen bij een overeenkomst, ook een overeenkomst van opdracht, zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Die eisen brengen mee dat partijen jegens elkaar zorgvuldig dienen te handelen en dat zij rekening dienen te houden met elkaars gerechtvaardigde belangen. Het handelen (en nalaten) van de Erasmus Universiteit levert niet alleen wanprestatie op, maar kan tevens worden aangemerkt als strijdig met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Derhalve zal worden toegewezen de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat de Erasmus Universiteit onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door plots, zonder hem te horen, zijn gasthoogleraarschap in te trekken.
2.11. De Erasmus Universiteit is verplicht aan [eiser] de schade te vergoeden die hij heeft geleden als gevolg van de wanprestatie/onrechtmatige daad van de Erasmus Universiteit.
2.12. [eiser] vordert - na wijziging van eis bij conclusie van repliek - een bedrag van € 20.851,00 ter zake van materiële schade. [eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat doordat de Erasmus Universiteit het gasthoogleraarschap van [eiser] heeft ingetrokken, [eiser] de contractuele vergoeding voor het gasthoogleraarschap over de resterende looptijd misloopt. Weliswaar was de gemeente - als extern financier - verantwoordelijk voor de betaling van de contractuele vergoeding aan [eiser] voor de leerstoel bij de Erasmus Universiteit, maar de Erasmus Universiteit heeft zelfstandig het gastleraarschap van [eiser] ingetrokken. Daarmee is zij verantwoordelijk voor het wegvallen van deze inkomstenbron van [eiser]. De Erasmus Universiteit heeft hiertegen geen specifiek verweer gevoerd. Bij conclusie van dupliek - onder 3 - wijst zij er slechts op dat zij ervan uit mag gaan dat de door [eiser] gevorderde bedragen de volledige schade van [eiser] dekken. Nu vast staat dat de gemeente de contractuele vergoeding voor de leerstoel heeft ingetrokken op de in de financiële overeenkomst voorziene grond dat de Erasmus Universiteit het gasthoogleraarschap had ingetrokken, zal de rechtbank deze vordering van [eiser] toewijzen. Omdat de gestelde schade op de dag van dagvaarding nog niet volledig was verschenen, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 11 februari 2011, de datum waarop het verlengde gasthoogleraarschap zou zijn afgelopen indien dit niet zou zijn ingetrokken.
2.13. [eiser] vordert ter zake van reputatieschade een bedrag van € 10.000,00. Hij stelt daartoe dat het handelen van de Erasmus Universiteit heeft geleid tot een overdaad aan onterechte kritiek op zijn persoon, zijn werk en boodschap. De Erasmus Universiteit voert aan dat zij slechts één persbericht over de zaak heeft uitgebracht, naast het persbericht dat zij op 18 augustus 2009 gezamenlijk met de gemeente heeft uitgebracht. In haar visie heeft zij slechts in zakelijke bewoordingen de kern van het geschil geschetst en de kern van de onoverkomelijke bezwaren van de Erasmus Universiteit, waarbij zij ook het standpunt van [eiser] heeft weergegeven. De Erasmus Universiteit wijst erop dat in haar visie [eiser] al langer een controversieel persoon was. Dat in publicaties van derden over [eiser] wordt geschreven dat hij niet meer welkom is bij de gemeente en bij de Erasmus Universiteit, betekent naar het oordeel van de Erasmus Universiteit niet dat reputatieschade voor [eiser] is ontstaan.
2.14. Vooropgesteld moet worden dat de Nederlandse wetgever uiterst terughoudend is geweest bij het toekennen van aanspraken op vergoeding van immateriële schade. Ingevolge artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b BW heeft de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Beoordeeld dient te worden of hetgeen door [eiser] is gesteld over door hem geleden reputatieschade de conclusie rechtvaardigt dat hij door de wanprestatie/onrechtmatige daad van de Erasmus Universiteit in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
2.15. De rechtbank heeft reeds bij het tussenvonnis van 5 oktober 2011 - onder 4.16 - overwogen, dat voor de Erasmus Universiteit voorzienbaar was dat tussentijdse intrekking van het gasthoogleraarschap van [eiser] door buitenstaanders zou worden geïnterpreteerd als een soort ontslag op staande voet van een hoogleraar; een uitzonderlijke gebeurtenis waarvan een voorzienbare ernstige diffamerende werking zou (kunnen) uitgaan. Het voor [eiser] negatieve publicitaire effect van het handelen van de Erasmus Universiteit werd versterkt doordat de Erasmus Universiteit in overleg met de gemeente de keuze maakte om de intrekking van het gasthoogleraarschap te doen gelijkvallen met de beslissing van de gemeente om de banden met [eiser] te verbreken opdat zij daarover op zeer korte termijn een gezamenlijk persbericht konden doen uitgaan waarin zij zich van [eiser] distantieerden. Dat deze gecoördineerde actie de voor [eiser] te verwachten negatieve publiciteit aanzienlijk zou versterken, was naar het oordeel van de rechtbank voor de Erasmus Universiteit voorzienbaar, temeer waar zij zelf aanvoert dat in haar visie [eiser] reeds een controversiële persoon was voor wie veel persbelangstelling bestond. Dat de bewoordingen van de van de Erasmus Universiteit uitgaande berichtgeving niet onzorgvuldig waren, doet aan het voorgaande niet af.
2.16. De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat [eiser] door het onzorgvuldig handelen en nalaten van de Erasmus Universiteit nadeel heeft geleden dat niet in vermogensschade bestaat. Daarmee is echter nog niet gegeven dat sprake is van nadeel dat op grond van het Nederlands recht toewijzing van een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding rechtvaardigt. Toewijzing van een dergelijke schadevergoeding kan immers slechts plaatsvinden indien [eiser] in zijn eer of goede naam zou zijn geschaad of op andere wijze in zijn persoon zou zijn aangetast. Door het gasthoogleraarschap van [eiser] in te trekken op de abrupte en onzorgvuldige wijze waarop zij dat na overleg met de gemeente heeft gedaan, heeft de Erasmus Universiteit in de visie van de rechtbank veeleer haar eigen eer en goede naam aangetast dan die van [eiser]. Dat [eiser] "op andere wijze in zijn persoon is aangetast" in de door de wet bedoelde zin, is evenmin gesteld of gebleken. Derhalve is in de visie van de rechtbank geen sprake van een categorie door de Erasmus Universiteit aan [eiser] toegebracht nadeel die naar Nederlands recht ter zake van dat nadeel toewijzing van schadevergoeding in geld rechtvaardigt. In dit verband verdient opmerking dat [eiser] ter comparitie van partijen heeft aangevoerd dat hij deze procedure niet is opgestart op grond van financiële motieven, maar omdat hij vindt dat de Erasmus Universiteit hem onzorgvuldig heeft behandeld en omdat hij zijn naam wenst te zuiveren. De immateriële genoegdoening die [eiser] in die zin in deze procedure zoekt, kan hij vinden in de door de rechtbank toe te wijzen verklaring voor recht. De gevorderde financiële vergoeding ter zake van reputatieschade zal echter worden afgewezen.
2.17. [eiser] vordert ter zake van buitengerechtelijke kosten een vergoeding van € 2.500,00. De Erasmus Universiteit heeft reeds bij conclusie van antwoord - onder 37 - betwist dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. Daarbij heeft zij erop gewezen dat door [eiser] slechts één sommatiebrief is gestuurd in oktober 2009. Nu [eiser] ook nadien niet heeft gesteld welke buitengerechtelijke verrichtingen hebben plaatsgevonden, moet de rechtbank ervan uitgaan dat slechts verrichtingen hebben plaatsgevonden die vallen onder het bereik van de toe te wijzen proceskostenveroordeling. De daarnaast gevorderde vergoeding ter zake van buitengerechtelijke kosten zal derhalve worden afgewezen.
2.18. De Erasmus Universiteit zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 87,93
- vastrecht € 735,00
- salaris advocaat: 3 punten naar tarief III € 1.737,00
Totaal € 2.559,93
2.19. Nu [eiser] een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, heeft hij het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De Erasmus Universiteit heeft weliswaar - bij conclusie van antwoord onder 39 - medegedeeld zich daartegen te verzetten, maar dat verweer heeft zij niet gemotiveerd. Derhalve zal het vonnis wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
3. De beslissing
De rechtbank,
3.1. verklaart voor recht dat de Erasmus Universiteit onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door plots, zonder hem te horen, zijn gasthoogleraarschap in te trekken;
3.2. veroordeelt de Erasmus Universiteit om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 20.851,00 (zegge: twintigduizend achthonderdeenenvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW daarover vanaf 11 februari 2011 tot de dag van voldoening,
3.3. veroordeelt de Erasmus Universiteit in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 2.559,93,
3.4. verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2012.
[1729/2148]