ECLI:NL:RBROT:2012:BY3104

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
411840 / HA RK 12-864
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 november 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, die in een strafzaak betrokken was. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechter-commissaris die belast was met de behandeling van de strafzaak. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris niet onpartijdig was, omdat deze tijdens het getuigenverhoor op 31 oktober 2012 een opmerking had gemaakt over een verklaring van de verzoeker die in het dossier was opgenomen. De verzoeker en zijn raadsman voerden aan dat deze opmerking de schijn van vooringenomenheid wekte en dat de rechter-commissaris niet had voldaan aan de vereisten van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak, zoals vastgelegd in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank overwoog dat de rechter-commissaris verantwoordelijk is voor een deugdelijk verloop van het verhoor en dat het zijn taak is om te wijzen op relevante verklaringen in het dossier. De rechtbank concludeerde dat de opmerkingen van de rechter-commissaris niet als een grond voor wraking konden worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat er geen aanwijzingen waren voor een subjectieve vooringenomenheid van de rechter-commissaris en dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter-commissaris niet onpartijdig was.

De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter-commissaris in twijfel trokken. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 14 november 2012
Zaaknummer: 411840
Rekestnummer: HA RK 12-864
Parketnummer: 10/741189-12
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de Justitiële Jeugdinrichting [naam],
verzoeker,
advocaat mr. A.H.J. Strak,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte rechter-commissaris], rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam, (hierna: de rechter-commissaris).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij deze rechtbank, sector strafrecht, is in behandeling de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder bovenvermeld parketnummer, in welke zaak op 31 oktober 2012 door de rechter-commissaris getuigen zijn gehoord.
Bij gelegenheid van dat getuigenverhoor heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hierboven omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt:
- het aanvullend proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2012342171;
- de dagvaarding van verzoeker als minderjarige verdachte voor de zitting van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank op 30 augustus 2012 en
- het proces-verbaal van het hiervoor omschreven getuigenverhoor.
Verzoeker, zijn raadsman, de rechter-commissaris, de officier van justitie mr. A.P.G. de Beer en de ouders van verzoeker zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 7 november 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, de moeder van verzoeker, alsmede de officier van justitie. Zij zijn allen door de rechtbank met betrekking tot het verzoek gehoord.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de brief d.d. 1 november 2012 van de raadsman van verzoeker aan de wrakingskamer, met als bijlage de schriftelijke weergave van het wrakingsverzoek.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Ten tijde van het getuigenverhoor van de heer [X],in de strafzaak van verzoeker op 31 oktober 2012, heeft de rechter-commissaris, in weerwil van het bepaalde van artikel 172 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 187b van het Wetboek van Strafvordering, na beantwoording van een vraag van de raadsman door de getuige, in het proces-verbaal van het getuigenverhoor opgenomen dat verzoeker in zijn verklaring ten overstaan van de verbalisanten d.d. 1 juni 2012 zich heeft uitgelaten over de aanwezigheid van een vuurwapen. Door genoemde belastende toevoeging aan het proces-verbaal, na beantwoording van de vraag door de getuige, wordt de schijn opgeroepen van vooringenomenheid, althans is vast te stellen dat door de rechter-commissaris niet is voldaan aan het vereiste van de berechting door een onpartijdig gerecht in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (Hoge Raad 25 maart 2008, NJ 2008, 211 en Hoge Raad 16 november 1999, NJ 2000, 335), zodat verzoeker niet kan vertrouwen op een eerlijke onafhankelijke behandeling van zijn strafzaak door onafhankelijke rechters bij de rechtbank Rotterdam.
2.1.2
Daar blijkens artikel 187b en artikel 172 van het Wetboek van Strafvordering de rechter-commissaris ten tijde van een getuigenverhoor slechts vragen kan beletten dan wel kan beletten dat een getuige op een bepaalde vraag antwoordt, en de rechter-commissaris verder slechts een proces-verbaal opmaakt van hetgeen bij het onderzoek is verklaard, verricht en/of voorgevallen en/of door hem/haar is waargenomen, heeft eerdergenoemde door de rechter-commissaris aan het proces-verbaal toegevoegde opmerking betreffende de door verzoeker zelf ten overstaan van de verbalisanten afgelegde verklaring, slechts een subjectief karakter, namelijk een oordeel over de zijdens de raadsman gestelde vraag, met de intentie een verwijzing te geven aan de zittingsrechter. Het toevoegen van een dergelijk subjectief oordeel van de zijde van de rechter-commissaris wekt de schijn van vooringenomenheid.
2.1.3
Daar in casu de rechter-commissaris ten tijde van het verhoor van de getuige, in het bijzijn van genoemde getuige, subjectief een oordeel over de gestelde vraag heeft gegeven, zonder overigens de vraag te beletten, wordt niet voldaan aan het vereiste van berechting door een onpartijdig gerecht in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM en verzoekt verzoeker de rechter-commissaris te wraken.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren, waarbij zij het volgende heeft aangevoerd:
2.2.1
Tijdens het getuigenverhoor van de aangever, getuige [X], deelt mr. Strak de getuige mee dat hij, de getuige, de enige is die over een vuurwapen verklaart, dat verder niemand anders dit in het dossier doet, en dat een vuurwapen ook niet blijkt uit camerabeelden en vraagt mr. Strak of hij zeker weet dat er een vuurwapen was. De getuige verklaarde hierop: "Ik weet het 100 procent zeker." Ik deelde mr. Strak mede: "Ik wijs u op de verklaring van uw cliënt van 1 juni 2012, 12.20 uur, pagina 4 onderaan en pagina 5."
Het vorenstaande heb ik gedicteerd voor het proces-verbaal van getuigenverhoor.
Mr. Strak deelde mij mee: "Mevrouw, ik ga niet met u in discussie. Het gaat er niet om dat wij in discussie gaan over het dossier, ik mag hier mijn vragen stellen." Hierop heb ik mr. Strak medegedeeld: "U mag uw vragen stellen, maar u houdt de getuige het dossier verkeerd voor." (In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de politie d.d. 1 juni 2012, inhoudende de verklaring van verdachte dat er een vuurwapen bij die beroving was.)
2.2.2
Mr. Strak verzocht toen om schorsing om zich te beraden over een zekere vooringenomenheid aan mijn kant. Het verhoor heb ik geschorst. Na terugkomst deelt mr. Strak mij mee dat ik door mijn opmerking over de verklaring van zijn cliënt mijn bevoegdheden te buiten ben gegaan, ik een interpretatie heb gegeven en bijna een oordeel, interpretatie aan de zittingsrechter is en niet aan de rechter-commissaris die alleen aangewezen is om het verhoor uit te voeren en het besprokene te noteren, en dat hij zijn vragen mag stellen. Mr. Strak deelt mij mee dat hij wil dat ik de laatste passage in het proces-verbaal, hiervoor weergegeven, schrap, bij gebreke waarvan hij mij wraakt. Voorts deelt mr. Strak mij mee dat het schrappen van die passage ook het meest praktisch is.
Hierop heb ik mr. Strak medegedeeld dat het verhoor onder mijn leiding plaatsvindt, dat ik uitsluitend heb gewezen op de verklaring van zijn cliënt in het dossier, dat ik dit heb gedaan omdat hij de getuige het dossier verkeerd heeft voorgehouden door te zeggen dat de getuige de enige is die over een vuurwapen verklaart en dat verder niemand anders dit in het dossier doet, dat ik dit als rechter-commissaris mag doen, en dat ik hiermee geen interpretatie of een bijna oordeel heb gegeven. Voorts heb ik mr. Strak medegedeeld dat ik die passage in het proces-verbaal niet schrap.
Mr. Strak deelt mij mee dat dat betekent zoals hij had aangegeven. Ik verzoek mr. Strak zich uit te spreken. Hierop deelt hij mij mee dat hij mij wraakt.
2.2.3
Het behoort tot mijn taken en bevoegdheden als rechter-commissaris om te bepalen wat in het proces-verbaal van getuigenverhoor wordt opgenomen. De woorden zoals door mij gedicteerd zijn gezegd door mr. Strak, de getuige en mij. Dat dit niet het geval is heeft mr. Strak overigens ook niet verklaard. Geen reden bestaat om die passage te schrappen.
Voorts behoort het tot mijn taken en bevoegdheden om, indien ik in het getuigenverhoor, dat onder mijn leiding plaatsvindt, constateer dat mr. Strak in zijn ondervraging de -minderjarige- getuige het dossier verkeerd voorhoudt, in vorenstaande zin, en op basis daarvan een verklaring van die getuige verlangt, mr. Strak te wijzen op de verklaring van zijn cliënt in het dossier, en meen ik dat ik dit hier mocht en ook moest doen.
2.2.4
Ik verzoek ik u het verzoek tot wraking af te wijzen, omdat zich geen gronden voor wraking voordoen. De wrakingskamer is geen appelinstantie voor onwelgevallige beslissingen van de rechter-commissaris. Een dergelijke onwelgevallige beslissing, waarvan hier kennelijk sprake is, levert geen grond voor wraking op.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter-commissaris - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
3.4
Vooropgesteld moet worden dat het verhoor van getuigen op grond van het bepaalde in de artikelen 186 en 186a van het Wetboek van Strafvordering in beginsel door de rechter-commissaris plaatsvindt en dat de rechter-commissaris, wanneer aan andere procesdeelnemers gelegenheid wordt geboden ook vragen te stellen, verantwoordelijk is en blijft voor een deugdelijk verloop van het verhoor. De omstandigheid dat de rechter-commissaris met juistheid de advocaat van verzoeker er op gewezen heeft dat er wèl een verklaring - namelijk van zijn eigen cliënt - in het dossier zit waarin over een vuurwapen gesproken wordt, zulks in tegenstelling tot de inleiding van de advocaat op een vraag aan de getuige, levert dan ook geen grond voor wraking op.
3.5
Het verzoek dient als ongegrond te worden afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam gewraakte rechter-commissaris].
Deze beslissing is gegeven op 14 november 2012 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. H.J.M. van der Kaaij en mr. R.F. de Knoop, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.