[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. R.J. Michielsen, advocaat te Rotterdam,
[hotel],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.L. van der Meulen, advocaat te Amsterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “[eiseres]” en “[hotel]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
• het exploot van dagvaarding van 12 september 2012 met producties;
• de producties A, B en C die zijdens [hotel] bij faxbericht van 26 september 2012 ten behoeve van de mondelinge behandeling van 27 september 2012 zijn ingebracht, en
• de pleitnota zijdens [hotel].
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2012. [eiseres] is in persoon verschenen, vergezeld van [A], haar partner, en bijgestaan door
mr. Michielsen. Namens [hotel] zijn de heer [B], general manager, en mevrouw [C], personeelszaken, verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meulen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
1.3 De datum voor de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1 [eiseres], geboren op [geboortedatum], is op 19 mei 1998 bij [hotel] in dienst getreden als medewerkster kameronderhoud / medewerkster Housekeeping.
2.2 Op 31 mei 2010 is [eiseres] uitgevallen in verband met pijn aan haar rechter schouder en rechter knie, waardoor beperkingen bestaan voor lopen, knielen, hurken en gebruik van de dominante rechterarm.
2.3 Bij besluit van 19 maart 2012 werd de periode waarin [eiseres] tijdens ziekte recht op loon heeft door het UWV verlengd tot 27 mei 2013, omdat [hotel] haar verplichtingen met betrekking tot de re-integratie nog niet was nagekomen.
2.4 Bij schrijven van 2 februari 2012 heeft Spijkensise Hotel haar loondoorbetalingsverplichting jegens [eiseres] opgeschort:
‘Van 365/Arboned hebben wij bericht ontvangen dat u niet bent verschenen op de afspraken om de arts te bezoeken op 14 december 2011 en 30 januari 2012. Volgens het rapport van de bedrijfsarts d.d. 21 december 2011 bent u in staat op de oproep te verschijnen. Uw afwezigheid beoordeel ik dan ook als ongeoorloofd. Bij deze berichten wij u dat, overeenkomstig eerdere waarschuwing, de loonbetaling nu per direkt wordt stopgezet totdat u uw medewerking verleent aan de re-integratie.
De wisseling van een bedrijfsarts heeft geen verband met uw situatie. Uw vorige bedrijfsarts dhr. Kessels gaat voor een andere divisie van 365/Arboned werken. De heer Kessels heeft uw dossier overgedragen aan zijn opvolgers deze zijn dus van het voortraject op de hoogte.
Volledigheidshalve berichten wij geen reden zien een ander re-integratiebureau in te schakelen. Indien u het niet eens bent met de bevindingen van de bedrijfsarts staat het u vrij bij het UWV een second opinion te vragen.
Uit de brief van 5 december begrijp ik dat u uw man machtigt om als mediator bij de gesprekken aanwezig te zijn.
Ik bericht u bij deze dat uw echtgenoot voor ons niet aanvaardbaar is als mediator, omdat voor mediation van belang is dat deze wordt begeleid door een onafhankelijke neutrale gecertificeerde NMI-mediator. Indien u verkiest om in mediation te trachten tot een oplossing te komen, zijn wij daar graag toe bereid. In dat geval ontvang ik graag van u binnen 1 week na dagtekening van deze brief een voorstel van drie NMI-gecertificeerd (NMI-register-)mediators, met ervaring in arbeidsverhoudingen. Wij zullen uit uw lijst er dan 1 kiezen.
Indien u het andersom wenst, verneem ik dat graag zo spoedig mogelijk. In dat geval zullen wij u een voorstel van drie mediators doen en is het aan u om daar 1 uit te kiezen.
Overigens adviseer ik u zich juridisch te laten bijstaan. Het is uiteraard akkoord dat u zich bij gesprekken laat bijstaan. Indien u daarvoor kiest, verneem ik dat graag zo ruim mogelijk voorafgaand aan het gesprek. In dat geval zullen ook wij ons in die gesprekken juridisch laten bijstaan. Voor ons is wel van belang dat u ook zelf bij de gesprekken aanwezig bent.
Ik wil je dan ook uitnodigen om de voortgang met ons te komen bespreken op maandag 20 februari om 13:00 uur.’
3. De vordering
3.1 [eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [hotel] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen het salaris ad € 1.128,56 bruto per maand incl. vakantiegeld, althans het netto equivalent daarvan te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex. artikel 7:625 BW alsmede de wettelijke rente over het geheel en wel vanaf 9 februari 2012 tot aan het moment waarop de door het UWV aan [hotel] opgelegde loondoorbetalingsverplichting wordt beëindigd.
3.2 Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat [hotel] zich ten onrechte beroept op opschorting van haar loondoorbetalingsverplichting.
3.3 [eiseres] stelt dat zij wegens ziekte niet op de afspraken op 14 december 2011 en 30 januari 2012 met de arts kon verschijnen en dit altijd vooraf per e-mail heeft gemeld. Dit betreft derhalve geenszins ongeoorloofde afwezigheid.
4. Het verweer
4.1 [hotel] stelt zich primair op het standpunt dat [eiseres] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat de verzochte voorlopige voorziening haar dient te worden geweigerd, in verband met het ontbreken van het spoedeisend belang en het ontbreken van een second opinion.
4.2 Subsidiair voert [hotel] aan dat zij op 2 februari 2012 terecht is overgegaan tot het stopzetten van het loon van [eiseres] en die stopzetting terecht heeft gecontinueerd, nu de houding van [eiseres] niet verbeterde, maar zelfs verslechterde. Er zijn een drietal redenen voor het stopzetten van het loon, te weten:
- het niet verschijnen bij 2 gesprekken;
- het niet meewerken aan re-integratie 2e spoor, en
- de mediation komt niet van tafel,
die alledrie in de brief van 2 februari 2012 zijn genoemd. De vordering van [eiseres] dient om die reden te worden afgewezen.
5. De beoordeling
5.1 Artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereist is, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven. Spoedeisend belang heeft de eiser van wie niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht. In beginsel kan worden volstaan met de enkele stelling dat er sprake is van spoedeisendheid, waartoe de stelling van [eiseres] op dit punt in deze procedure ook beperkt is gebleven. In de onderhavige zaak heeft Spijkenisse echter uitgebreid verweer gevoerd op dit punt, zodat aan een inhoudelijke beoordeling van het spoedeisend belang wordt toegekomen.
5.2 Vast staat dat [eiseres] pas 8 maanden na de stopzetting van de salarisbetalingen door [hotel] de onderhavige vordering heeft ingesteld. [hotel] voert aan dat indien [eiseres] voortvarend te werk was gegaan, zij op dit moment wellicht al over een uitspraak in een bodemprocedure had kunnen beschikken.
[eiseres] voert op dit punt verweer door te stellen dat de spoedeisendheid is gelegen in de aard van haar vordering, namelijk een loonvordering, waaruit de spoedeisendheid kan worden afgeleid. [hotel] merkt terecht op dat ook bij een loonvordering - indien door de wederpartij ten aanzien van de spoedeisendheid verweer wordt gevoerd - het spoedeisend belang moet zijn onderbouwd. Zijdens [eiseres] is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het spoedeisend belang na verloop van tijd juist alleen maar groter is geworden door de onwenselijke financiële situatie waarin [eiseres] terecht is gekomen. Het had echter op de weg van [eiseres] gelegen om (ook) deze (blote) stelling nader te onderbouwen, door bijvoorbeeld aan te geven dat zij eerder financiële hulp heeft gekregen van haar omgeving en dat die hulp nu is gestopt. Of dat zij haar spaargeld heeft aangesproken om in haar eerste levensbehoeften te voorzien, maar dat dit geld nu (ook) op is. Uit de stukken blijkt voorts dat de partner van [eiseres] wel een baan heeft als gevolg waarvan het aannemelijk is dat hij inkomen geniet. Niet is gesteld of gebleken dat dit inkomen is komen te vervallen, zodat ook om die reden niet valt in te zien dat er (nu ineens) niet meer in het levensonderhoud van [eiseres] kan worden voorzien.
5.3 [eiseres] voert aan dat er zoveel tijd is verstreken sinds de stopzetting van haar loon, omdat er met [hotel] werd gecorrespondeerd om tot een vergelijk te komen. De kantonrechter overweegt dat uit de stukken weliswaar blijkt van enige communicatie tussen partijen, maar dat de toon van die communicatie geenszins aanleiding bood om er gerechtvaardigd op te mogen vertrouwen dat partijen tot buitengerechtelijke overeenstemming zouden komen. Dat laat onverlet dat het het goed recht is van een werknemer om buiten rechte te trachten tot een vergelijk met de werkgever te komen en dat dit onder omstandigheden een geoorloofde reden kan zijn voor het laten verstrijken van een bepaalde termijn, maar dit doet niet af aan de motiveringsplicht van de werknemer op het punt van het spoedeisend belang.
5.4 De kantonrechter begrijpt uit de brief van [hotel] van 2 februari 2012 dat [eiseres] het verwijt wordt gemaakt dat zij haar re-integratie belemmert, althans vertraagt. Immers, in die brief wordt niet alleen verwezen naar het twee keer niet verschijnen bij de arts, maar ook naar de inhoud van eerdere waarschuwingen van [hotel] aan [eiseres], het thans ingezette re-integratieplan en de stroeve wijze waarop het mediation traject verloopt. [eiseres] heeft er daarom naar het oordeel van de kantonrechter niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de reden voor de loonstopzetting slechts was gelegen in het twee keer niet verschijnen bij de arts, zodat zij niet had mogen volstaan met een verweer (inhoudende dat de oorzaak voor het niet verschijnen is gelegen in haar ziekte en derhalve geenszins ongeoorloofd was) dat enkel op dit niet verschijnen zag. Zij had ook moeten ingaan op de overige elementen van de re-integratie.
5.5 De vordering van [eiseres] betreft een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:629a BW wijst de rechter een dergelijke vordering af indien - wanneer partijen er zoals in het onderhavige geval over twisten of de werknemer in voldoende mate meewerkt aan de re-integratieverplichtingen - niet een verklaring is gevoegd van een door het UWV benoemde deskundige, omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen arbeid te verrichten of andere passende arbeid te verrichten, respectievelijk diens nakoming van de verplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW (re-integratieverplichtingen). Vast staat dat in deze procedure een dergelijke verklaring ontbreekt, terwijl de verplichting tot het voegen daarvan ook in kort geding geldt indien de werknemer voldoende tijd heeft gehad om er een aan te vragen. Gelet op de periode van 8 maanden die is verstreken tussen het stopzetten van het loon en het starten van de onderhavige procedure is er sprake van een geval waarin de werknemer die tijd heeft gehad. [eiseres] heeft niet gesteld noch is gebleken dat het overleggen van een deskundigenverklaring niet van haar kan worden verlangd.
5.6 Gelet op het gemotiveerde en gedocumenteerde verweer zijdens [hotel] had [eiseres] niet mogen volstaan met haar blote stellingen op het punt van de spoedeisendheid en de deskundigenverklaring, zoals hiervoor besproken. [eiseres] wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
5.7 [eiseres] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De door Spijkenisse (voorwaardelijk) gevorderde afwikkelingskosten (nakosten) worden afgewezen, nu voldoende gegevens ontbreken om die kosten reeds thans te kunnen begroten. Mocht tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de omvang van die kosten, staat het [hotel] vrij kantonrechter te verzoeken deze te begroten op de voet van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [hotel] vastgesteld op € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.