ECLI:NL:RBROT:2012:BY3559

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
392106 / HA ZA 11-2163
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Zelm van Eldik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring tussen duwbakken in de Waalhaven te Rotterdam

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een vordering van Benebarge B.V. tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] naar aanleiding van een aanvaring tussen de duwbakken Condor en Passaat op 12 februari 2009. De rechtbank heeft op 14 november 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van Benebarge werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gestelde aanvaring zich had voorgedaan in Nederlandse binnenwateren en dat de vordering derhalve onder Nederlands recht viel. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de Condor door de Mureen was afgemeerd langszij de Passaat, noch dat daarbij schade was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de schade aan de Passaat niet door een krachtige aanraking was veroorzaakt door de Condor, en dat er geen bewijs was dat de Mureen of de Maurice aansprakelijk waren voor de schade. De rechtbank wees de vordering van Benebarge af en veroordeelde Benebarge in de proceskosten van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2]. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in aansprakelijkheidskwesties en de noodzaak om concrete feiten aan te tonen in rechtszaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 392106 / HA ZA 11-2163
Uitspraak: 14 november 2012
VONNIS in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BENEBARGE B.V.,
gevestigd te Hoorn,
eiseres,
advocaat mr F.J. Langelaar,
- tegen -
1. [gedaagde 1],
wonende te Sneek,
gedaagde,
advocaat mr J. Blussé van Oud-Alblas,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
[gedaagde 2],
gevestigd te Merksplas, België,
gedaagde,
advocaat mr B.S. Janssen.
De partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk Benebarge, [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 Bij vonnis van 14 maart 2012 heeft de rechtbank in deze zaak een comparitie van partijen bevolen. Deze heeft plaatsgevonden op 22 mei 2012. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Naar aanleiding hiervan hebben de raadslieden van partijen ieder nog een faxbrief aan de rechtbank gestuurd (12 en 18 juni 2012).
1.2 De rechtbank heeft opnieuw vonnis bepaald.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen de partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Op de vroege ochtend van 12 februari 2009 lag de duwbak Passaat (76,50 m x 11,40 m), eigendom van [partij A] (hierna: [A]) afgemeerd op de bakkenplaats in de Waalhaven te Rotterdam.
2.2 Die ochtend omstreeks 5:45 uur kwam het binnenschip Mureen (135 m x 11,45 m), eigendom van [gedaagde 1], in de Waalhaven. Aan de bakboordzijde van de Mureen was de aan Benebarge toebehorende duwbak Condor (89,50 m x 11,45 m) gekoppeld, met de stuurboordzijde van de Condor tegen de Mureen. Schipper [gedaagde 1] van de Mureen en zijn stuurman [B] hebben de Condor met haar bakboordzijde afgemeerd tegen de bakboordzijde van een daar liggende duwbak. Vervolgens is de Mureen weggevaren.
2.3 Later die ochtend, omstreeks 8:00 uur, kwam de duwboot Maurice, eigendom van [gedaagde 2], in de Waalhaven om de duwbak Condor op te halen. De Condor lag toen met haar bakboordzijde tegen de bakboordzijde van de afgemeerd liggende duwbak Passaat.
Volgens schipper [C] van de Maurice heeft hij toen gezien dat zowel de Condor als de Passaat schade hadden. De Maurice heeft de Condor aangekoppeld en is daarmee uit de Waalhaven weggevaren.
2.4 [A] heeft Benebarge in rechte aangesproken tot vergoeding van de schade aan de Passaat, stellende - kort samengevat - dat de Passaat en de Condor op 12 februari 2009 in aanvaring waren gekomen, waarbij aan de Passaat schade is toegebracht, ofwel bij het door de Mureen afmeren van de Condor langszij de Passaat, ofwel bij het weghalen van de Condor door de Maurice, en dat deze aanvaring is veroorzaakt door schuld aan de zijde van de Condor, zodat Benebarge aansprakelijk is voor de schade aan de Passaat ten bedrage van € 8.995,90 met rente en kosten. Deze procedure bij de rechtbank Rotterdam (zaak- / rolnummer 363286 / HA ZA 10-2869) is geëindigd in een schikking waarbij Benebarge aan [A] € 6.000,- zou betalen. De processtukken van deze procedure zijn overgelegd in de onderhavige procedure.
3. De vordering van Benebarge
3.1 De vordering luidt, verkort weergegeven, om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] dan wel [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van in totaal € 13.385,10 met rente en kosten.
3.2 Benebarge heeft aan de vordering - kort en zakelijk weergegeven - de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
-de Mureen heeft de Condor afgemeerd langszij de Passaat;
-volgens [A] is de Passaat door de Condor beschadigd tijdens het afmeren van de Condor langszij de Passaat of bij het ophalen van de Condor door de Maurice, en is de Condor voor de schade aan de Passaat hoofdelijk aansprakelijk, samen met óf de Mureen óf de Maurice op grond van de Jelle/EWT-regel;
-ter zake van de schade aan de Passaat is aan [A] inmiddels € 6.000,- betaald;
-aan de Condor is een schade ontstaan van € 6.195,-, terwijl aan expertisekosten in totaal
€ 1.190,10 (excl. BTW) is gefactureerd;
-de eigenaar van de Mureen, [gedaagde 1], houdt vol dat de schade niet door hem kan zijn veroorzaakt en verwijst voor het ontstaan van de schade naar [gedaagde 2], de eigenaar van de Maurice, terwijl de Maurice betoogt dat de schade is ontstaan door toedoen van de Mureen; om die reden heeft Benebarge zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] gedagvaard.
4. Het verweer van [gedaagde 1]
4.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Benebarge in de kosten van het geding.
4.2 [gedaagde 1] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
-[gedaagde 1] en de Mureen hebben niets van doen met de aan de Condor en de Passaat geconstateerde schade;
-[gedaagde 1] en [B] hebben de Condor op de bakkenplaats - kop aan staart - afgemeerd langszij de buitenste gemeerd liggende bak; de Condor is aan die bak met trossen vastgemaakt; [gedaagde 1] heeft in het donker niet gezien hoe die andere bak heette; betwist wordt dat dit de Passaat was;
-bij het afmeren van de Condor is pertinent geen schade veroorzaakt;
-op de bakkenplaats worden voordurend duwbakken aan- en afgevoerd; bij navraag bij de radarpost werd aan [gedaagde 1] gezegd dat er, nadat de Mureen de Condor had afgemeerd, een of meer bakken tussenuit waren gehaald;
-Benebarge verzuimt feiten te stellen die schuld van de Mureen aan een aanvaring tussen de Condor en de Passaat kunnen opleveren;
-Benebarge heeft een schikkingsbedrag onverschuldigd aan [A] betaald; niet is aangetoond dat een aanvaring tussen de Condor en de Passaat heeft plaatsgevonden; aan een eventuele aanvaring had de Condor geen schuld en zij had dus jegens de Passaat een beroep op overmacht; de Jelle/EWT-regel is achterhaald en gaat bovendien niet op nu de Condor en de Mureen geen duweenheid vormden.
5. Het verweer van [gedaagde 2]
5.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Benebarge in de kosten van het geding en de nakosten.
5.2 [gedaagde 2] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
-de vordering jegens [gedaagde 2] is op grond van art. 8:1793 BW verjaard;
-de Condor was jegens de Passaat niet aansprakelijk; de Condor had geen schuld en wat zijdens de Condor aan de Passaat is betaald, is onverschuldigd betaald;
-Benebarge heeft niet gesteld dat de Maurice schuld heeft en zij schiet derhalve tekort in haar stelplicht; hetzelfde geldt overigens voor de schuld van de Mureen;
-wat betreft de Maurice kan er geen sprake zijn van schuld; de schade aan de Condor en de Passaat kan niet zijn ontstaan bij het afmeren van de Maurice aan de Condor; er zijn diverse andere oorzaken voor de schades mogelijk; de schades matchen niet;
-aansprakelijkheid van de Maurice jegens Benebarge is uitgesloten op grond van art. 8:363 BW;
-de omvang van de schades aan Condor en Passaat wordt betwist.
6. De beoordeling
6.1 Nu de gestelde aanvaring zich heeft voorgedaan in Nederlandse binnenwateren, wordt de vordering van Benebarge beheerst door Nederlands recht. De bevoegdheid van de rechtbank is niet in geschil.
6.2 Het beroep op verjaring van de vordering jegens [gedaagde 2] is gebaseerd op de stelling dat de verjaring voor het eerst is gestuit op 15 februari 2011, toen de inleidende dagvaarding aan [gedaagde 2] werd betekend.
6.3 Ingevolge art. 8:1793 BW verjaart een buitencontractuele vordering tot vergoeding van schade veroorzaakt door - kort gezegd - een aanvaring door verloop van een termijn van twee jaren met ingang van de dag na de aanvaring. De gestelde aanvaring vond plaats op 12 februari 2009. Ingevolge art. 3:316 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt. Het uitbrengen van een dagvaarding moet worden aangemerkt als zo'n daad van rechtsvervolging.
6.4 [gedaagde 2] had in februari 2011 geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland maar wel in België, een staat waar de Herziene EG-betekeningsverordening (Verordening (EG) nr. 1393/2007 van 13 november 2007; EBetVo II) van toepassing was. De betekening van het exploit van dagvaarding diende te geschieden met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid van art. 56 Rv (art. 56 lid 1 Rv).
6.5 Blijkens de stukken in het griffiedossier van de rechtbank vond in dit geval de betekening van de dagvaarding aan [gedaagde 2] plaats door verzending daarvan door de Nederlandse deurwaarder [E] aan een ontvangende instantie in België, te weten [F], deurwaarder te Turnhout, België. Deze betekening geschiedde overeenkomstig art. 4 van de EBetVo II en art. 56 tweede lid Rv. Deze Belgische deurwaarder heeft het stuk op 15 februari 2011 te Merksplas aan [gedaagde 2] betekend door dit op die dag achter te laten in de brievenbus van de geadresseerde [gedaagde 2] aan [adres] aldaar. Op het exploit van de Nederlandse deurwaarder staat onder meer dat het exploit van dagvaarding jegens [gedaagde 2] is gedaan op 7 februari 2011 doordat twee afschriften daarvan terstond zouden worden verzonden aan de Belgische deurwaarder en dat deze verzending heeft plaatsgevonden middels aangetekende post. Op de comparitie van partijen heeft de raadsman van Benebarge een bewijs van verzending getoond. Daaruit blijkt dat op 7 februari 2011 te Rotterdam een poststuk is aangeboden ter aangetekende verzending naar [F] te Turnhout.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank voldoende aangetoond dat het exploit van dagvaarding op 7 februari 2011 door de Nederlandse deurwaarder is verzonden aan de Belgische deurwaarder.
6.6 Art. 9 EBetVo II bepaalt in lid 1 als hoofdregel dat de datum van betekening of kennisgeving door de ontvangende instantie de datum is waarop betekening of kennisgeving overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is geschied. In het tweede lid is echter bepaald dat wanneer de betekening of kennisgeving van een stuk overeenkomstig het recht van een lidstaat binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen, wordt bepaald door het recht van deze lidstaat.
Art. 56 lid 4 Rv eerste zin luidt: "Wanneer de betekening binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt ten aanzien van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt, de datum van verzending overeenkomstig het tweede of derde lid in aanmerking genomen als de datum van betekening." Een dergelijk geval doet zich voor indien binnen een bepaalde termijn moet worden gedagvaard teneinde een lopende verjaring te stuiten
(vgl. MvT en Nota van Wijziging Uitvoeringswet Europese Betekeningsverordening, Kamerstukken II 2000/2001, 27 748, nrs. 3 en 6 , PG Herziening Rv, p. 210 - 212).
6.7 Uit hetgeen hiervoor is vermeld volgt dat voor de dag waarop de verjaring van de vordering van Benebarge jegens [gedaagde 2] door een daad van rechtsvervolging werd gestuit, in aanmerking moet worden genomen de datum waarop het exploit van dagvaarding door de Nederlandse deurwaarder is verzonden aan de Belgische deurwaarder en dat dit plaatsvond op 7 februari 2011, zodat de verjaring tijdig, binnen de termijn van twee jaar, is gestuit.
6.8 De rechtbank acht het betoog van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat voor de stuiting van de verjaring moet worden gekeken naar het moment waarop de procedure tussen Benebarge en [gedaagde 2] aanhangig was volgens het bepaalde in art. 30 EEX-Vo, niet steekhoudend. Deze verordening betreft de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen. Art. 30 geeft een regel over het moment waarop een zaak geacht wordt bij een gerecht te zijn aangebracht voor de toepassing van Afdeling 9 met bepalingen over litispendentie en connexiteit in gevallen waarin bij gerechten in verschillende EEX-staten procedures aanhangig zijn over dezelfde of samenhangende vorderingen. Dat doet zich in deze zaak niet voor en art. 30 EEX-Vo kan in deze zaak geen rol spelen. Het gaat hier in feite niet om de dag waarop de procedure aanhangig was maar om de dag waarop een daad van rechtsvervolging werd verricht.
6.9 De rechtbank begrijpt de stellingname van Benebarge aldus dat Benebarge zich op het standpunt stelt dat een aanvaring heeft plaatsgevonden tussen de Condor en de Passaat, dat daardoor schade is toegebracht aan de Condor en de Passaat en dat daarvoor ofwel [gedaagde 1] als eigenaar van de Mureen ofwel [gedaagde 2] als eigenaar van de Maurice aansprakelijk is, kennelijk omdat de aanvaringsschade te wijten is aan de schuld van ofwel de Mureen ofwel de Maurice, al dan niet tevens op grond van de Jelle/EWT-regel.
6.10 Overgelegd zijn onder meer de volgende stukken: (a) een proces-verbaal van de Zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond, met daarin het relaas en de bevindingen van de verbalisanten en een (niet-ondertekende) verklaring van [gedaagde 1], (b) een (niet-ondertekende) verklaring van [gedaagde 1] over die verklaring in het proces-verbaal, (c) een (handgeschreven en ondertekende) verklaring van [gedaagde 1] aan een assurantiemakelaar,
(d) een telefonisch opgenomen en ook ondertekende verklaring van [gedaagde 1], (e) een (ondertekende) verklaring van [C], (f) een (ondertekende) verklaring van [G], zelfstandig werkzaam voor [A], (g) een "kontradiktorische Schadentaxe" d.d. 23 februari 2009 over de schade aan de Passaat, in twee versies, respectievelijk van Petermann GmbH en [H] en
(h) een expertiserapport van [I] over de schade aan de Condor.
Op de comparitie heeft [gedaagde 1] ook nog verklaard.
6.11 Gelet op deze stukken en verklaringen, in onderling verband bezien en in samenhang met hetgeen door de partijen naar voren is gebracht, wordt door de rechtbank het volgende overwogen.
6.12 Niet duidelijk is waar, wanneer en hoe de Passaat in de Waalhaven is neergelegd voordat op de vroege ochtend van 12 februari 2009 de Condor in de Waalhaven werd afgemeerd.
6.13 Niet kan ervan worden uitgegaan dat [gedaagde 1] aan de politie heeft gezegd dat hij met de Mureen de Condor langszij de Passaat heeft afgemeerd en dat hij bij het afmeren van de Condor het hekanker van de Condor heeft laten zakken. In de telefonisch opgenomen en ondertekende verklaring van [gedaagde 1] staat dat hij niet weet naast welke bak de Condor - bakboord op bakboord - is afgemeerd en verder dat de Condor niet voor anker is gelegd maar met trossen aan een andere bak is afgemeerd. Ter comparitie heeft [gedaagde 1] een en ander bevestigd. De Condor voor anker leggen was volgens [gedaagde 1] (telefonische verklaring) onnodig tijdrovend en omslachtig; de Condor zou daar maar kort liggen.
[gedaagde 1] heeft naar zijn zeggen (telefonische verklaring) bij het afmeren de Condor en de andere bak met zijn eigen middelen verlicht; verder was het pikdonker. Volgens zijn verklaring (telefonisch en aan politie) is de Condor keurig, zoals gebruikelijk langzij de andere bak gelegd en kan daarbij geen schade zijn veroorzaakt aan de Condor en de Passaat.
Als niet weersproken staat vast dat het op die vroege ochtend kalm weer was met weinig wind (2 Bft) en dat in de Waalhaven geen stroom stond. De Condor was beladen met lege containers.
6.14 [C] heeft verklaard dat, toen hij later die ochtend met de Maurice in de Waalhaven kwam om de Condor op te halen, hij zag dat de Condor met twee steekeinden vast lag aan de Passaat, bakboord tegen bakboord, met de Condor in de richting van de wal. Ook had de Condor, anders dan hij van containerduwbakken gewend was, een voor- en een hekanker gestoken. Nadat de Maurice aan de achterzijde van de Condor was aangekoppeld, is het vooranker opgehaald, is het voorste steekeind losgemaakt, is het hekanker opgehaald en is tenslotte het achterste steekeind naar de Passaat losgenomen. Vervolgens heeft [C] met de boegschroef op de kop van de Condor het voorschip van de bak iets stuurboord uit vrijgevaren van de Passaat en heeft hij het duwstel in rechte lijn achterwaarts weggetrokken tot in de haven, waarna hij heeft rondgemaakt om de haven te verlaten. Dat ging probleemloos. [C] heeft de Condor naar de Eemhaven verhaald.
6.15 [C] heeft verder verklaard dat hij op de Condor is gaan kijken naar de schade. Hij zag op de Condor schade aan een kikker en de den, die op min op meer dezelfde hoogte zat - verticaal gezien - als de schade die hij zag op het voorschip van de Passaat.
Die laatste schade bevond zich horizontaal gezien op een meter of 20-30 noordwaarts van de kikker (in de richting van de haven). Bij hem ontstond het vermoeden dat de schade aan de Condor en de Passaat zou kunnen zijn ontstaan bij de afmeermanoeuvre van de Condor.
Toen hij die ochtend telefonisch contact had met de schipper van de Mureen, vertelde deze hem dat hij die nacht de Condor langszij de Passaat had afgemeerd en dat hij de schade niet had veroorzaakt.
6.16 [G] heeft verklaard dat hij op de middag van 12 februari 2012 naar de Waalhaven is gegaan en dat hij bij aankomst de schade aan zowel de Passaat als de Condor heeft gezien. De schade aan de Condor kwam volgens hem overeen met de schade aan het voorschip van de Passaat (een gat van 10 cm en een scheur van 30 x 40 cm bakboord voor). Bij de Condor was de middenkikker aan bakboord ontzet en was de den naar binnen gedrukt. Hij zag verf van de Condor op de Passaat, precies op de beschadigde delen van de Passaat. Verf van de middenkikker van de Condor was zichtbaar bij het gat in het voorschip van de Passaat. Daarnaast zag hij langwerpige krassen op beide schepen, waardoor duidelijk was dat de Condor kort daarvoor de Passaat had geschampt.
6.17 Blijkens het rapport van [H/I] is op 13 februari 2009 de schade aan de Passaat opgenomen, welke bak toen was verhaald van de bakkenplaats in de Waalhaven naar de werf van Hoogerwaard. Er was zware schade aan de oplopende bakboordzijde van het voorschip en een vervorming bij de voorpiek. Er is in het rapport geen opmerking gemaakt over verfsporen bij de beschadigde delen.
6.18 Blijkens het rapport van [I] - die kennelijk was ingeschakeld door de belanghebbenden bij de Condor - is op 20 maart 2009 de schade aan de Condor opgenomen, welke bak toen bij de werf van Hoogerwaard lag. Er was schade aan de bakboordzijde: tweede afmeerkikker van achteren voorste pen verbogen, kabelgoot ingezet, handreling verbogen en denneboom licht verbogen. In dit rapport wordt vermeld dat de expert van [I] op 13 februari 2009 ook de schade aan de Passaat heeft opgenomen, waarover afzonderlijk is/wordt gerapporteerd (voorbericht en definitief rapport). Een dergelijke rapportage is echter niet overgelegd (door Benebarge), hoewel de rechtbank daar wel om had gevraagd in het comparitievonnis. In het overgelegde rapport wordt geen opmerking gemaakt over (overeenkomende) schadesporen aan de Condor en de Passaat.
6.19 De rechtbank concludeert dat kan worden aangenomen dat toen de Maurice bij de Condor kwam er zowel op de Passaat als op de Condor schade was te zien.
De rechtbank acht echter onvoldoende aannemelijk geworden dat het ging om overeenkomende schade, ontstaan doordat de Condor tegen de Passaat was aangevaren.
[G] heeft daarover wel een duidelijke verklaring afgelegd, naar zijn zeggen op grond van zijn bezichtiging van beide bakken in de Waalhaven op de middag van 12 februari 2012. Uit hetgeen overigens ten processe naar voren is gekomen moet echter worden afgeleid dat de Condor al op de ochtend van die dag door de Maurice was weggehaald uit de Waalhaven en was overgebracht naar de Eemhaven. Gesteld noch gebleken is dat de Condor kort daarna op dezelfde dag weer naar de Waalhaven is terugvervoerd. Dit doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van
[G].
De verklaring van [C] over de schade aan de bakken is naar het oordeel van de rechtbank - op zichzelf bezien - onvoldoende duidelijk om de conclusie te wettigen dat de schade is ontstaan door een aanvaring van de Condor met de Passaat. Tevens wordt in aanmerking genomen dat de expertiserapporten voor een dergelijke "match" geen steun bieden. Een brief van [H], waarvan ter comparitie melding werd gemaakt, is niet overgelegd.
6.20 Mede tegen de achtergrond van het voorgaande is niet komen vast te staan dat de Condor door de Mureen is afgemeerd langszij de Passaat, noch dat daarbij de later vastgestelde schade is ontstaan. Gezien de ernst van de schade aan het voorschip van de Passaat moet deze schade door een krachtige aanraking zijn veroorzaakt.
[gedaagde 1] heeft een en ander ontkend. Daarbij komt dat [gedaagde 1] de Condor naar zijn zeggen niet voor enig anker heeft gelegd, terwijl [C] daarentegen heeft verklaard dat hij de Condor aantrof met een uitgebracht voor- en hekanker. Ander concludent bewijs voor een aanvaring tussen beide bakken door toedoen van de Mureen ontbreekt.
Als onweersproken staat vast dat op de bakkenplaats in de Waalhaven voortdurend duwbakken worden aan- en afgevoerd en verhaald. Daardoor is het niet denkbeeldig dat de Passaat en/of de Condor door onbekenden zijn verhaald, dat daarbij schade is veroorzaakt en dat de Condor ook voor anker is gelegd.
6.21 Voor de stelling dat de schade aan de Passaat en de Condor is ontstaan bij het weghalen van de Condor door de Maurice, is in het voorhanden materiaal geen bewijs te vinden.
6.22 De rechtbank gaat voorbij aan het in algemene bewoordingen gestelde bewijsaanbod van Benebarge. Deze heeft - in het licht van wat hiervoor is vermeld - onvoldoende concreet aangegeven welke feiten zij door welke bewijsmiddelen zou willen aantonen.
De slotsom moet zijn dat de vorderingen van Benebarge, zowel die tegen [gedaagde 1] als die tegen [gedaagde 2], behoren te worden afgewezen.
6.23 Benebarge zal worden veroordeeld in de proceskosten, die tot heden aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op € 588,- aan vast recht en op € 904,- (2 x € 452,-) aan salaris van de advocaat, samen € 1.492,- en die aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op € 1.181,- aan vast recht en op € 904,- aan salaris, samen € 2.085,-. Een veroordeling in de nakosten van [gedaagde 2] wordt achterwege gelaten omdat deze kosten niet zijn gespecificeerd.
7. De beslissing
De rechtbank,
wijst de vordering van Benebarge tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] af;
veroordeelt Benebarge in de kosten van het geding, die tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op € 1.492,- en aan de zijde van [gedaagde 2] op € 2.085,-;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr Van Zelm van Eldik en uitgesproken in het openbaar op
14 november 2012.
10/ 1278