ECLI:NL:RBROT:2012:BY3805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/700130-11 (en 10/702355-11 ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kalk
  • A. Laukens
  • J. van Eijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meerdere overvallen en diefstallen met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2012 uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere overvallen en diefstallen met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van januari tot en met februari 2011 verschillende overvallen heeft gepleegd, waarbij hij slachtoffers bedreigde met een mes en hen dwong tot afgifte van geld en goederen. De verdachte werd herkend op camerabeelden van de overvallen, en getuigen, waaronder familieleden, hebben hem ook herkend. Tijdens de rechtszittingen is er uitgebreid bewijs gepresenteerd, waaronder DNA-analyses van een spray die tijdens een van de overvallen werd gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de ten laste gelegde feiten, waaronder afpersing en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers van zijn misdrijven. De rechtbank heeft ook de noodzaak van behandeling van de verdachte benadrukt, gezien zijn verslavingsproblematiek en de risico's van recidive.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/700130-11 (en 10/702355-11 ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 15 november 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[Naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Breda, locatie Boschpoort,
raadsman M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTINGEN
Het onderzoek op de terechtzittingen heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012 en 1 november 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Blom heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de in feit 6 (10/702355-11) ten laste gelegde braak;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie in de zaak met parketnummer 10/700130-11 niet ontvankelijk is in de vervolging. Zakelijk weergegeven is namens de verdachte hiertoe aangevoerd dat de rechtbank en de verdediging niet onverwijld op de hoogte is gesteld van de bevindingen van het onderzoek naar het alibi van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij op het tijdstip van de overval op het tankstation op 12 februari 2011 staande werd gehouden door de politie en dat hij derhalve niet de overval gepleegd kon hebben. Uit de mailwisseling tussen de teamleider van het onderzoek en de officier van justitie blijkt onder meer dat in de periode mei tot en met augustus 2011 onderzoek is verricht naar de alibi van de verdachte. Op 5 juni 2011 bestond bij het openbaar ministerie twijfel of de juiste verdachte voor de overvallen in voorlopige hechtenis zat. Hieruit blijkt dat de officier van justitie doordrongen was van het belang van het alibionderzoek. Voor zover bekend heeft dat onderzoek destijds niet geleid tot een bevestiging of verwerping van het alibi. Op dat moment had het openbaar ministerie de stukken hieromtrent aan het dossier moeten toevoegen, zodat de verdediging dit in het kader van de voorlopige hechtenis aan de orde had kunnen stellen en mogelijk opname in het PBC had kunnen voorkomen. Hieruit kan niet anders volgen dan dat deze informatie opzettelijk, dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is achtergehouden.
Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat de teamleider van het onderzoek een van de te horen getuigen van de politie Rotterdam op de hoogte heeft gebracht van hetgeen omtrent het alibi speelde. Zowel deze getuige als een andere getuige hebben zich bovendien ingelezen op het politiebureau alvorens gehoord te worden door de rechter-commissaris. De waarde van de verklaringen van deze getuigen is hierdoor ernstig ondergraven en de verdachte is hierdoor mogelijk in zijn verdediging benadeeld.
Tot slot is namens de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet heeft voldaan aan opdracht van de rechtbank ter zake het functioneren van de tijdregistratie van de meldkamer. Er is slechts één zin geweid aan het functioneren daarvan en dat is bovendien niet door een IT-specialist gedaan.
Dit zijn drie evidente vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in deze zaak. De vormverzuimen ten aanzien van de getuigen en het gedurende een jaar achterhouden van de alibi-stukken zijn in ieder geval onherstelbaar. Hier past in de visie van de verdediging slechts de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bij.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot verwerping van het verweer. Zij stelt daartoe – kort gezegd – dat de gang van zaken omtrent het voegen van de gegevens van het alibionderzoek in het strafdossier niet de schoonheidsprijs verdient, maar dat er geenszins sprake is geweest van het doelbewust achterhouden van stukken. De getuigen zijn niet beïnvloed, maar slechts geïnformeerd over het onderwerp van het verhoor bij de rechter-commissaris. Tot slot is er wel degelijk voldaan aan de opdracht van de rechtbank, nu de chef meldkamer duidelijk zijn bevindingen ten aanzien van de exacte tijd van de tijdsregistratie heeft opgeschreven.
De rechtbank overweegt als volgt.
De verdediging doet een beroep op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat het moet gaan om een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek ter zake de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. In geval het vormverzuim is hersteld of alsnog kan worden hersteld, is deze bepaling niet van toepassing.
Alle door de raadsman aangevoerde punten komen in de kern erop neer dat het openbaar ministerie in het voorbereidend onderzoek onzorgvuldig te werk is gegaan met betrekking tot het gestelde alibi van de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie de bevindingen inzake het alibionderzoek eerder in het strafdossier had kunnen en ook moeten voegen. Het niet tijdig voegen van deze gegevens in het strafdossier levert dan ook een schending op van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit vormverzuim is echter hersteld door alle stukken die bekend zijn omtrent het gestelde alibi van de verdachte thans toe te voegen aan het dossier en de verscheidene getuigen hieromtrent te horen. Het standpunt van de verdediging dat de verdachte eerder in vrijheid zou zijn gesteld wanneer alle relevante gegevens eerder in het strafdossier en mitsdien bij de rechtbank bekend zou zijn geweest, volgt de rechtbank niet.
De verdachte was immers voor meerdere overvallen in voorlopige hechtenis gesteld, waarbij hij door meerdere, hem bekende, personen was herkend op de beelden van de beveiligingscamera die waren opgenomen tijdens de drie afzonderlijke overvallen. Er bestonden kortom voldoende ernstige bezwaren en gronden om de verdachte in voorlopige hechtenis te houden. Hetzelfde geldt voor de plaatsing in het PBC. Niet valt in te zien dat deze niet zou hebben plaatsgevonden indien de bevindingen inzake het gestelde alibi eerder aan het dossier waren toegevoegd.
De rechtbank volstaat derhalve met de constatering dat er een vormverzuim heeft plaatsgevonden, maar dat zij daaraan geen rechtsgevolg verbindt nu het verzuim is hersteld. Ook overigens is niet gebleken dat de verdachte hierdoor in zijn verdediging is geschaad.
Dat de (oud) verbalisanten, die als getuigen zijn gehoord inzake het alibionderzoek, zich op de hoogte hebben gesteld van hetgeen het onderwerp van het verhoor bij de rechter-commissaris zou zijn, is begrijpelijk en, gezien de functie van de getuigen, in zekere zin onontkoombaar. De bevraging aan die getuigen zou gaan over een incident dat anderhalf jaar eerder had plaatsgevonden. Zonder zich te hebben ingelezen zouden de getuigen zich hoogst waarschijnlijk niets hebben kunnen herinneren. Dat de onderzoeksleider met één van de getuigen over het onderwerp heeft gesproken, acht de rechtbank ongelukkig en ongepast. Nu echter niet aannemelijk is geworden dat de getuigen zijn beïnvloed of zijn geïnstrueerd omtrent hetgeen zij zouden moeten verklaren, ziet de rechtbank hierin onvoldoende aanleiding om dit als een vormverzuim aan te merken.
Het verweer dat ziet op het ontbreken van een proces-verbaal omtrent de tijdsregistratie van de meldkamer opgemaakt door een IT-specialist, mist feitelijke grondslag. De opdracht van de rechtbank bestond daaruit dat er een proces-verbaal moest worden opgemaakt door een deskundige over de tijdregistratie van de meldkamer. Het proces-verbaal waarin gewag gemaakt wordt van de afwijkingsmogelijkheden van de tijdsregistratie in de meldkamer is opgesteld door de chef meldkamer van de politie. De rechtbank gaat ervan uit dat de deze persoon deskundig is op het gebied van de tijdregistraties van de meldkamer waarvoor hij de verantwoordelijkheid draagt. Aan die opdracht is derhalve voldaan.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/700130-11
1.
hij op 19 februari 2011 te Rotterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [naam eigenaar en/of naam bezinestation], welke bedreiging met geweld bestond uit het
- trekken van een (groot) mes en
- tonen/ laten zien van dat (grote) mes aan die [slachtoffer 1] en
- over de balie gaan hangen waarachter die [slachtoffer 1] zich bevond en
- aan die [slachtoffer 1] toevoegen van de woorden: "Dit is een overval, geen verdachte
bewegingen, geen grappen, als je iets doet, steek ik je. Doe alles in een plastic zakje”;
2.
hij op 12 februari 2011 te Rotterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 460 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], , welke bedreiging met geweld bestond uit het
- op die [slachtoffer 2] aflopen en
- tonen en/of voorhouden van een (groot) mes aan die[slachtoffer 3] en- dreigend zwaaien met dat (grote) mes en- (daarbij) die [slachtoffer 3] de woorden toevoegen: "overval" en "geld, geld";
3.
hij op 28 januari 2011 te Rotterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van 1650 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 2], (vestiging [straatnaam]), welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- door een raam van [loket] binnen klimmen bij voornoemde vestiging van [naam bedrijf 2] en
- tonen en/of voorhouden van een (groot) mes aan die [slachtoffer 4] en één of meer (andere) daar in die [naam bedrijf 2] collega's van die [slachtoffer 4] en
- richten van dat (grote) mes op die [slachtoffer 4] en
- aan die [slachtoffer 4], toevoegen van de woorden: "geef alles" en "geef al het geld" en "ik wil alles hebben" en "geen geintjes, lopen" en "dit is niet alles, ik geloof je niet, maak geen grapjes" en "geen geintjes, bel geen politie, doe geen domme dingen, ik heb nog twee mensen buiten staan, die kunnen zo binnenkomen en jullie snijden",
Parketnummer 10/702355-11
1.
hij op 23 januari 2011 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk twee, ruiten van een (woon)pand gelegen aan [Straatnaam en huisnummer], toebehorende aan [slachtoffer 5], , heeft vernield door (een) steen die ruiten van dat woonpand kapot te maken;
2.
hij op 23 januari 2011 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan [Straatnaam en huisnummer] en in gebruik bij [slachtoffer 5], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, immers heeft/is hij, verdachte
- van dat woonpand ruiten kapot gemaakt en
- door die (aldus) ontstane opening dat (woon)pand binnengeklommen, althans binnengegaan;
3.
hij in de periode van 30 januari 2011 tot en met 31 januari 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk Renault, kenteken [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer 5], waarbij het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het contactslot van die (personen)auto in werking te stellen met gebruikmaking van een - niet voor dat gebruik door hem, verdachte, bestemde en aldus, in elk geval - valse sleutel;
4.
hij in de periode van 30 januari 2011 tot en met 31 januari 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woonpand gelegen op of aan de [straatnaam en huisnummer] heeft weggenomen (een) bankpas(sen)/creditcard(s), toebehorende aan [slachtoffer 5],
5.
hij in de periode van 30 januari 2011 tot en met 01 februari 2011 te Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld (een bedrag ter grootte van ongeveer Euro 250,-), toebehorende aan [slachtoffer 5] waarbij verdachte /het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door een creditcard/bankpas toebehorende aan [slachtoffer 5] in een geldautomaat/betaalautomaat te steken en de bij
die creditcard/bankpas behorende PIN-code in te toetsen, tot het gebruik van welke creditcard/bankpas hij, verdachte, niet gerechtigd was;
6.
hij op 22 januari 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een eetcafé, gevestigd aan de [straatnaam 2 en huisnummer], heeft weggenomen een grote hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 6], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, te weten door met een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was, in elk geval een valse sleutel, een (toegangs)deur van dat café te openen en met een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was, in elk geval een valse sleutel, een kluis, staande in kantoor van dat café, te openen;
7.
hij in de periode van 1 september 2010 tot en met 24 januari 2011 te Rotterdam uit een woning aan de [straatnaam 2 en huisnummer] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, gouden kettingen, toebehorende aan [slachtoffer 6].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het overzicht van de bewijsmiddelen en de voor het bewijs redengevende inhoud daarvan is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Beeldherkenning
De drie ten laste gelegde overvallen hebben binnen een tijdsbestek van drie weken plaatsgevonden. Op 22 februari 2011 zijn bij het televisieprogramma Opsporing Verzocht de beelden van de beveiligingscamera’s, die gemaakt zijn tijdens de afzonderlijke overvallen, getoond. Naar aanleiding hiervan zijn bij de Criminele Inlichtingen Eenheid tips binnen gekomen dat de persoon op de beelden die gemaakt zijn tijdens de overvallen ene [naam verdachte] zou zijn. Uit onderzoek is vervolgens gebleken dat met [naam verdachte] de verdachte werd bedoeld.
Op 23 februari 2011 relateert een verbalisant dat hij een foto van de verdachte heeft vergeleken met de beelden van de beveiligingscamera’s en dat hij een duidelijke herkenning ziet. De herkenning is vooral gestaafd op de twee moedervlekken bij de rechter mondhoek van verdachte, welke moedervlekken ook waarneembaar zijn bij de man die op de beelden van de overval op de [naam bedrijf 2] zichtbaar is.
Daarnaast zijn er vier getuigen die de verdachte hebben herkend. De getuigen zijn allen bekenden van de verdachte. Zo is zijn zus, [naam 1], gehoord, evenals zijn ex-vriendin, [naam 2], zijn ex-schoonmoeder, [naam slachtoffer 6] en een vriend (ex-medegedetineerde), [naam 3]. Zijn zus en vriend herkenden de verdachte op de beelden bij alle drie de overvallen. De ex-vriendin en ex-schoonmoeder van de verdachte hebben hem bij de politie in ieder geval herkend op de beelden van de overval op de snackbar (feit 2) en de [naam bedrijf 2] (feit 3). Deze getuigen zijn later nogmaals gehoord bij de rechter-commissaris. Daar hebben zij terughoudender verklaard ten aanzien van de eerder bij de politie gedane herkenningen en een deel van de herkenningen herzien. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaringen van de getuigen afgelegd bij de politie dan bij de rechter-commissaris. De verhoren en herkenning bij de politie hebben kort na de overvallen plaatsgevonden. Opmerkelijk is voorts dat zowel de zus van de verdachte als ook zijn ex-schoonmoeder naar aanleiding van de uitzending van de beelden bij Opsporing Verzocht zelf contact hebben opgenomen met de politie om hun bevindingen te melden. Dat de getuigen bij de rechter-commissaris niet meer zeker waren van hun herkenning of hun verklaring (gedeeltelijk) hebben herzien, is begrijpelijk, gelet op het tijdsverloop van anderhalf jaar en is mogelijk ook ingegeven vanuit de persoonlijke betrokkenheid van de getuigen bij de verdachte die toen inmiddels geruime tijd in voorlopige hechtenis zat. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaringen van de getuigen afgelegd bij de politie.
In het feit dat de beelden die zijn getoond tijdens de aflevering van Opsporing Verzocht niet in het dossier zitten, ziet de rechtbank geen beletsel deze verklaringen te gebruiken. Immers uit de verklaringen blijkt duidelijk welke beelden zijn vertoond. Vervolgens zijn getuigen ook foto-afdrukken van de beelden getoond.
Dat getuigen eerst over de verdachte zijn gehoord alvorens hen foto’s zijn getoond, doet in casu ook geen afbreuk aan de herkenningen nu uit de verklaringen blijkt dat alle getuigen de beelden bij Opsporing Verzocht reeds hadden gezien en daarin de verdachte hadden herkend. Zoals reeds hiervoor overwogen was dit voor de zus en de ex-schoonmoeder zelfs reden om uit eigen beweging in contact te treden met de politie. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de gang van zaken tijdens de verhoren de herkenningen op enigerlei wijze zou hebben beïnvloed.
Overval tankstation [naam benzinestation]
Op zaterdagavond 19 februari 2011 is er een man het tankstation binnengelopen. De man trok direct een mes en bedreigde daarmee de medewerker van het tankstation. De medewerker werd onder bedreiging gedwongen het geld uit de kassa in een tas te doen. Vervolgens heeft de man het tankstation weer verlaten. De medewerker heeft de dader als volgt omschreven: een blanke man, ongeveer 1.85 meter, lichtbruine ogen en een grote brede neus. Hij droeg een wit vest of trui met capuchon onder zijn jas. Deze capuchon had hij over zijn hoofd getrokken.
Door het NFI is een beeldvergelijkend onderzoek gedaan met betrekking tot de camerabeelden van de overval en de beelden die gemaakt zijn bij de reconstructie van de overval, waarbij de rechter-commissaris aanwezig was. Bij deze schouw was de verdachte aanwezig in het tankstation teneinde beeldvergelijkend onderzoek mogelijk te maken. De conclusie van het NFI luidt dat de bevindingen van het onderzoek iets waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de persoon afgebeeld op de bewakingsbeelden dezelfde is als verdachte dan onder de hypothese dat dit niet zo is.
Het door [slachtoffer 1], gegeven signalement, het resultaat van het beeldvergelijkend onderzoek in onderlinge samenhang beziend met de hiervoor genoemde beeldherkenning door de zus en vriend van de verdachte op de camerabeelden van het tankstation ten tijde van de overval, levert op zichzelf al voldoende bewijs op dat de verdachte de overval op het tankstation heeft gepleegd. Daar komt nog het volgende, uitsluitend als ondersteunend bewijs, bij.
De dna-spray
Op het moment dat de medewerker van het tankstation het geld uit de kassalade pakte, activeerde hij, door middel van een zogeheten moneyclip, een DNA-douche die geplaatst was bij de uitgang van het tankstation. De medewerker heeft ook gezien dat de dader bij het verlaten van het tankstation is gesprayd door de DNA-douche.
Naar aanleiding van de herkenning van de verdachte op de camerabeelden door de verbalisant heeft de politie een doorzoeking gedaan in het huis van de ex-vriendin van de verdachte, dat op dat moment de verblijfplaats van de verdachte was. De politie heeft daar een vuilniszak met kleding aangetroffen. De ex-vriendin heeft verklaard dat deze vuilniszak niet van haar is maar toebehoort aan de verdachte. Zij heeft daartoe verklaard dat de verdachte een aantal dagen voor zijn aanhouding bij haar voor de deur stond met een vuilniszak waarin onder andere zijn kleren zaten. Daarnaast is de vuilniszak met kleding aangetroffen in een kast in de slaapkamer van de woning waar alleen de verdachte met zijn vriendin verbleef. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de aangetroffen kleding in de vuilniszak van de verdachte is.
Een van deze kledingstukken betreft een beige/witte sweater. Deze sweater is overhandigd aan BaseClear Verilabs teneinde te onderzoeken of er op de sweater SelectaDNA (SDNA) aanwezig is. Op twee posities van de capuchon van de sweater is een monster genomen welke beide positief bevonden zijn op de aanwezigheid van SDNA en dezelfde SDNA code opleverden. SDNA bevat een unieke code waardoor de SDNA is te herleiden naar de spuitbus van waaruit de SDNA is gesprayd. De politie heeft de spuitbus bij het tankstation in beslaggenomen en de unieke code van het SDNA in de spuitbus komt overeen met de unieke code die is aangetroffen in de SDNA die op de capuchon van de sweater is veiliggesteld.
Tijdens de terechtzittingen zijn twee deskundigen B.J. Reichert, bioloog en deskundige selecta DNA van BaseClear Verilabs en D.J.H. van der Laan, directeur Rijngroup B.V., gehoord die betrokken zijn bij de productie van het DNA respectievelijk de levering van de dna-douche als beveiligingsinstallatie. BaseClear is een geaccrediteerd forensisch laboratorium. Uit die verhoren is naar voren gekomen dat SDNA een synthetisch DNA is, dat bestaat uit een kort DNA fragment dat synthetisch in een laboratorium wordt gemaakt. Er kan exact bepaald worden hoe dat stukje DNA er uitziet, waardoor het een unieke combinatie is. Deze DNA wordt vervolgens aan een spray toegevoegd. De DNA-spray (DNA-douche) kan geïnstalleerd worden boven een toegangsdeur en gekoppeld worden aan een (bestaand) alarmsysteem. Indien het systeem goed functioneert zal de DNA-douche zodra het wordt geactiveerd enkele seconden de spray spuiten op het moment dat een persoon langs een bewegingssensor loopt. De DNA-douche wordt vervolgens automatisch gedeactiveerd na vijf tot maximaal tien minuten. Dit betekent dat de DNA-douche opnieuw moet worden geactiveerd alvorens het weer zal reageren op de bewegingssensor. Contaminatie van het SDNA is beperkt, nu dat alleen kan plaatsvinden zolang de SDNA niet is opgedroogd. De droogtijd van het SDNA is afhankelijk van de ondergrond, maar vergelijkbaar met de droogtijd van water.
De rechtbank heeft ter zitting kunnen waarnemen dat de spray uit de spuitbus zichtbaar is.
De verdediging heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de resultaten van het onderzoek naar de SDNA op geen enkele wijze kunnen bijdragen aan het bewijs nu de betrouwbaarheid hiervan niet is gegarandeerd. Het betreft een product dat wordt geëxploiteerd door een commercieel bedrijf en er is geen sprake van overheidsgoedkeuring- of toezicht.
De rechtbank acht zich na de door de deskundigen ter zitting gegeven toelichting voldoende geïnformeerd over de productie en de analyse van het SDNA alsmede over de werking van de spuitbus en houder. Mede gelet op het feit dat de productie en de analyse van het SDNA plaatsvindt in een geaccrediteerd forensisch laboratorium acht de rechtbank voldoende waarborgen aanwezig om van de betrouwbaarheid hiervan uit te gaan. De raadsman heeft erop gewezen dat de gehele keten van spray tot spuitbus en van spuitbus tot installatie ter plekke, onvoldoende gewaarborgd is. De rechtbank is met de toelichting van de deskundigen ter zitting echter tot de conclusie gekomen dat de kans dat een onzorgvuldigheid of een fout in genoemde keten zal leiden tot een onterechte SDNA match verwaarloosbaar klein tot nihil zal zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de resultaten van het onderzoek naar het SDNA geen enkele rol in de bewijsvoering zouden kunnen spelen.
Het verweer van de verdediging dat niet uit te sluiten valt dat het aangetroffen SDNA op de capuchon van de sweater van de verdachte daar is gekomen door middel van contaminatie dan wel door het nadruppelen van de DNA-douche bij het tankstation acht de rechtbank, gelet op de uitleg van de deskundigen niet aannemelijk. Dat de verdachte, anders dan ten tijde van de overval, kort na die overval in het tankstation is geweest, is bovendien door de verdachte niet gesteld en ook overigens niet nader geconcretiseerd. Daarbij komt dat op twee willekeurige plaatsen op de capuchon het SDNA is aangetroffen en de rechtbank het onwaarschijnlijk acht dat het SDNA precies op die twee plaatsen terecht is gekomen door enige vorm van contaminatie.
Voor de rechtbank is hiermee vast komen te staan dat het SDNA niet op een andere manier of moment op de capuchon van verdachte heeft kunnen komen, dan door ten tijde van de overval onder de DNA-douche door te lopen .
Overval snackbar ([naam bedrijf 3])
Op zaterdag 12 februari 2011 om 20.45 uur is een man de snackbar binnengekomen en heeft de aanwezigen met een groot mes met een rood-oranjekleurig heft bedreigd. De man wilde geld hebben en nadat hij dat had gekregen heeft hij de snackbar weer verlaten.
In de snackbar was een camerasysteem aanwezig en op de afdrukken van de beelden is te zien dat de dader een voorwerp in zijn hand houdt dat lijkt op een handzaag. Na onderzoek in de woning van de moeder van de verdachte blijkt dat zij een handzaag met een oranje of blauw handvat mist. Zij gaat ervan uit dat de verdachte de zaag heeft meegenomen. Na het zien van het programma Opsporing Verzocht herkent de moeder van de ex-vriendin de verdachte op de beelden van de overval op de [naam bedrijf 3] aan zijn stem. Voor haar is dit en het herkennen van zijn gezicht (neus en ogen) aanleiding om contact op te nemen met de politie. De zus van de verdachte herkent de verdachte op de beelden van de snackbar aan zijn loop, zijn gezicht en aan zijn stem. Ook de ex-vriendin van de verdachte herkent op deze beelden de stem van de verdachte.
Namens de verdachte is ter zitting aangevoerd dat hij voor het tijdstip van de overval een alibi had, namelijk dat hij op dat moment staande werd gehouden door de politie. De rechtbank heeft nader onderzoek verricht naar het alibi van de verdachte. Hoewel de herinnering van betrokken verbalisanten geen uitsluitsel kan geven, geeft de tijdregistratie van de meldkamer duidelijkheid over hoe laat het incident met de verdachte heeft plaatsgevonden. Deze registratie wijkt hooguit 2 minuten (min of plus) af van de werkelijke tijd. Volgens de tijdregistratie van de meldkamer is de eenheid die verdachte uiteindelijk staande houdt, om 22.05 uur aanrijdend op het incident waarbij verdachte betrokken blijkt te zijn. Uit de verklaringen van de verbalisanten blijkt dat naar hun idee het incident met de verdachte kort na het eten heeft plaatsgevonden. Uit de uitdraai van de tijdsregistratie van de meldkamer blijkt dat de verbalisanten tussen 19.28 uur en 20.13 uur aan het eten waren op Zuidplein. Om 20.43 uur kregen zij een melding van een inbraakalarm bij de Waalhaven te Rotterdam. Dit bleek loos alarm te zijn en om 21.04 uur rijden zij weer af op de volgende melding over geluidsoverlast. Kort na het eten hebben er dus inderdaad incidenten plaatsgevonden, maar het lange tijdsverloop na 12 februari 2011 en het horen van de verbalisanten lijkt hun herinnering parten te spelen en zij halen incidenten door elkaar. De rechtbank ziet evenwel geen enkele reden niet van de juistheid van de meldkamerregistratie uit te gaan. Het gestelde alibi van de verdachte bestrijkt derhalve niet het tijdsvak waarin de overval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht ook deze overval wettig en overtuigend bewezen.
Overval [naam bedrijf 2]
Op vrijdag 28 januari 2012 is rond 1.00 uur een man door het raam bij [loket] van [naam bedrijf 2] naar binnengestapt. De man bedreigde het aanwezige personeel met een mes. Hij heeft de restaurantmanager een plastic tasje met de opdruk van C&A erop gegeven. De manager moest daar het geld in doen. Vervolgens zijn ze naar het kantoor gelopen waar het geld aan de dader is overhandigd. De manager heeft het geld niet in de plastic tas gedaan en de plastic tasje is in het restaurant achtergebleven.
Na het zien van de beelden die vertoond zijn bij Opsporing Verzocht en de afdrukken van de opnames bij het verhoor door de politie herkennen de getuigen de verdachte aan onder meer aan zijn gezicht en loopje.
Voorts is er dactyloscopisch onderzoek verricht op het plastic tasje. De vingerafdruk die wordt aangetroffen op het plastic C&A tasje komt overeen met de vingerafdruk van de verdachte. Verder is er een schoenspoor aangetroffen in de [naam bedrijf 2] bij de deur waar door de dader het restaurant heeft verlaten. Dit spoor is veiliggesteld en vergeleken door het NFI met een spoor gemaakt met de linkerschoen van de verdachte. Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek concludeert de onderzoeker dat het schoenafdrukspoor mogelijk is veroorzaakt met de linkerschoen van verdachte.
Op grond van al het bovenstaande, in het bijzonder de herkenningen door de naasten van de verdachte en de resultaten van het dactyloscopisch onderzoek, kan zonder meer wettig en overtuigend worden bewezen dat het de verdachte is geweest die deze overval heeft gepleegd.
De overige feiten worden door verdachte bekend en behoeven geen nadere bewijsmotivering.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/700130-11
Feit 1:
afpersing
Feit 2:
afpersing
Feit 3:
afpersing
Parketnummer 10/702355-11
Feit 1 en feit 2:
De voortgezette handeling van
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een andere toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
en
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
Feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Feit 4:
diefstal
Feit 5:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Feit 6:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Feit 7:
diefstal
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING EN MOTIVERING MAATREGEL
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een tijdsbestek van twee maanden drie overvallen gepleegd, waarbij onder bedreiging van een mes tot afgifte van geld is gedwongen. De verdachte heeft gehandeld zonder zich kennelijk te bekommeren over de gevolgen van zijn daden voor de betrokkenen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke overvallen de nadelige (psychische) gevolgen nog langdurig met zich dragen. Daarnaast zorgen dergelijke gewelddadige roofovervallen tot veel onrust in de maatschappij en worden ondernemers gedwongen allerlei extra kosten te maken om hun medewerkers en de bedrijven te beschermen tegen dit soort feiten.
Daarnaast heeft de verdachte zich in dezelfde periode schuldig gemaakt aan zeven ergerlijke misdrijven waarbij naasten van de verdachte als slachtoffer betrokken waren. Hun vertrouwen in hem heeft hij daarmee ernstig beschaamd.
De drijfveer van de verdachte achter al deze feiten lijkt louter te zijn gelegen in financieel gewin zodat hij zijn verslaving kon bekostigen.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 oktober 2012 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Omtrent de persoon van verdachte is een persoonlijkheidsonderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapportage gedateerd 24 april 2012 en opgemaakt door drs. B.Y van Toorn, GZ-psycholoog en door drs. H.A. Gerritsen forensisch psychiater/psychoanalyticus.
Uit de rapportage blijkt dat er sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van verslaving en alcohol, thans in gedwongen remissie en misbruik van cocaïne. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaat uit een antisociale persoonlijkheidstoornis met narcistische kenmerken alsmede psychopathische trekken. De stoornis bestond ten tijde van het ten laste gelegde en heeft het gedrag van de verdachte waarschijnlijk beïnvloed. Door de ontkennende houding van de verdachte kunnen de onderzoekers alleen op hypothetische basis uitspraken doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Mocht betrokkene slechts door een behoefte aan geld gekomen zijn tot het ten laste gelegde (hypothese 1), dan kan hij als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden. Er is weliswaar sprake geweest van een doorwerking van stoornis op delict, maar daar staat tegenover dat betrokkene op rationeel niveau goed doordrongen geweest is van de wederrechtelijkheid van zijn handelen, maar dit besef naast zich neergelegd heeft. Mocht er echter ook sprake geweest zijn van een narcistische component in zijn gedrag (hypothese 2), en betrokkene niet alleen door geldzucht maar ook door een behoefte om het zelfbeeld te repareren gedreven zijn, is het advies om hem als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. In dat geval is immers de doorwerking van de persoonlijkheidspathologie meer prominent geweest.
Ter zitting hebben de deskundigen het rapport nader toegelicht en aangegeven de vraag of een andere hypothese, inhoudende dat de stoornis van de verdachte in het geheel geen invloed heeft gehad op de tenlastegelegde gedragingen zeer lastig te beantwoorden is. De psycholoog heeft aangegeven dat haars inziens van enige doorwerking van een dergelijke persoonlijkheidsstoornis altijd sprake is terwijl de psychiater de mogelijkheid dat dat niet het geval is, in theorie, niet uitsluit.
De rechtbank neemt gezien de toelichting ter zitting en de inhoud van het rapport de conclusie van dit rapport, inhoudende dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht, over.
Het recidivegevaar wordt als hoog tot zeer hoog ingeschat.
Vanuit een gedragskundig forensisch perspectief behoeft de problematiek van de verdachte behandeling om de kans op recidive terug te dringen. Zo zou het wenselijk zijn als verdachte gemotiveerd zou raken om zijn gedrag aan te passen. Hij zou ook hulp moeten krijgen bij zijn verslavingsproblematiek/ middelenmisbruik en zeker ook bij het leren om op gepaste wijze vorm te geven aan zijn leven en om te kiezen voor een bestaan zonder criminaliteit. Dit zal een langdurig en mogelijk moeizaam traject worden. Verdachte vertoont al sinds zeer jonge leeftijd problematisch gedrag en de problematiek is verhard. De psycholoog en psychiater adviseren, in het geval dat de rechtbank een behandeling wil opleggen, dat dit slechts kan plaatsvinden binnen het juridische kader van een TBS met bevel tot verpleging van overheidswege. Het recidivegevaar en de therapietrouw worden op deze wijze maximaal teruggedrongen respectievelijk gewaarborgd. Verdachte heeft in het verleden zich onttrokken aan behandeling en heeft tijdens zijn behandeling nieuwe feiten gepleegd. De verdachte vindt zichzelf niet behandelbaar en wil ook geen behandeling.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is aangewezen.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen het opleggen van de geadviseerde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Dat oordeel vindt grond in de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de inhoud van de deskundigenrapporten en het gevaar voor herhaling. Voorts wordt vastgesteld dat de bewezen verklaarde feiten, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd, misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaar of meer is gesteld.
Gezien het feit dat de verdachte zich in het verleden heeft onttrokken aan behandeling, hij bij herhaling strafbare feiten heeft gepleegd en gelet op de afwerende houding van de verdachte ten aanzien van de vraag of hij behandeling behoeft, acht de rechtbank, mede gelet op hetgeen hieromtrent in het rapport is opgenomen, een terbeschikkingstelling met voorwaarden geen reële optie.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
De rechtbank overweegt dat de bewezenverklaarde feiten, misdrijven betreffen die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, hetgeen met zich brengt dat sprake is van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling.
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het verzoek van de raadsman de voorlopige hechtenis op te heffen, dient te worden afgewezen.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJEN EN SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
[naam benzinestation]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benzinestation], gevestigd te [vestigingsplaats], ter zake van het onder 1 (parketnummer 10/700130-11) tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.346,46.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 (parketnummer 10/700130-11) bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht. De gevorderde schade, het verlies van het kasgeld en de dubbele personele bezetting is genoegzaam onderbouwd en te begrijpen. Echter de gevorderde schade voor extra cameratoezicht is onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. De vordering wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 846,66.
Nader onderzoek naar het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het extra cameratoezicht, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
[slachtoffer 6]
Tevens heeft zich als benadeelde partij in het in het geding gevoegd: [slachtoffer 6], wonende te Rotterdam, ter zake van de onder 6 en 7 (parketnummer 10/702355-11) tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 12.940,00 aan materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht. Echter niet alle gevorderde posten zijn genoegzaam onderbouwd. De rechtbank stelt het gevorderde cash geld vast op € 1.500,00. Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat een bedrag van € 3000,00 zou zijn gestolen. De verdachte heeft via zijn ex-vriendin daarvan € 1.500,00 teruggegeven aan de benadeelde partij. Zodoende komt de rechtbank op een kostenpost van € 1.500,00 uit. Met betrekking tot de gouden kettingen vordert de benadeelde partij een bedrag van € 6.250,00. Dit bedrag is niet onderbouwd met bonnetjes of andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft de gouden kettingen blijkens zijn eigen verklaring bij de politie verpand voor een bedrag van € 450,00. De rechtbank gaat ervan uit dat de kettingen zeker tweemaal zo veel waard zijn geweest en wijst de benadeelde partij een bedrag van € 1.000,00 toe. De vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00.
De overige gevorderde kosten zijn onvoldoende onderbouwd en nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 9, 36f, 37a, 37b, 56, 57, 138, 310, 311, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, en 3 (parketnummer10/700130-11) en 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 (parketnummer 10/700130-11) ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.346,46 (zegge: dertienhonderd zesenveertig euro en zesenveertig cent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [naam benzinestation], gevestigd te [vestigingsplaats] te betalen;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de bena¬deelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 1.346,46 (zegge: dertienhonderd zesenveertig euro en zesenveertig cent);
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.346,46 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [slachtoffer 6], wonende te Rotterdam, te betalen;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro);
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 2.500,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Kalk, voorzitter,
en mrs. Laukens en Van Eijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Eelderink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2012.
Bijlage bij vonnis van 15 november 2012:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/700130-11
1.
hij op of omstreeks 19 februari 2011 te Rotterdam met het oogmerk om zich en /
of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met
geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam eigenaar en/of
naam benzinestation], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- trekken van een (groot) mes en/of
- tonen/ laten zien van dat (grote) mes aan die [slachtoffer 1] en/of
- over de balie gaan hangen waarachter die [slachtoffer 1] zich bevond en/of
- aan die [slachtoffer 1] toevoegen van de woorden: "Dit is een overval, geen verdachte
bewegingen, geen grappen, als je iets doet, steek ik je. Doe alles in een
plastic zakje";
(Artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 12 februari 2011 te Rotterdam met het oogmerk om zich en /
of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met
geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 460
euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- op die [slachtoffer 2] aflopen en/of
- tonen en/of voorhouden van een (groot) mes aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- dreigend zwaaien met dat (grote) mes en/of
- (daarbij) die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] de woorden toevoegen: "overval" en/of "geld,
geld";
(Artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 28 januari 2011 te Rotterdam met het oogmerk om zich en /
of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met
geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van 1650 euro,
althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam bedrijf 2] (, vestiging [straatnaam]), in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en / of welke bedreiging met
geweld bestond(en) uit het
- door een raam van [loket] binnen dringen / klimmen bij voornoemde
vestiging van [naam bedrijf 2] en/of
- tonen en/of voorhouden van een (groot) mes aan die [slachtoffer 4] en/of één of
meer (andere) daar in die [naam bedrijf 2] aanwezige personen / collega's van die
[slachtoffer 4] en/of
- richten van een / dat (grote) mes op die [slachtoffer 4] en/of
- aan die [slachtoffer 4] en/of aan één of meer (andere) aanwezige personen /
collega's van die [slachtoffer 4], toevoegen van de woorden: "geef alles" en/of
"geef al het geld" en/of "ik wil alles hebben" en/of "geen geintjes, lopen"
en/of "dit is niet alles, ik geloof je niet, maak geen grapjes" en/of "geen geintjes, bel geen politie, doe geen domme dingen, ik heb nog twee mensen buiten staan, die kunnen zo binnenkomen en jullie snijden", althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(Artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 10/702355-11
1.
hij op of omstreeks 23 januari 2011 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk twee, althans één ruit(en) van een (woon)pand
gelegen op of aan [Straatnaam en huisnummer], in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of
onbruikbaar gemaakt door (een) ste(e)n(en) op/tegen die ruit(en) van dat
(woon)pand te gooien en/of (aldus) die ruit(en) van dat (woon)pand kapot te
maken;
(Artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht) (pnr. 702355-11)
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2011 te Rotterdam
wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen op of aan de
[straatnaam]([huisnummer] A) en in gebruik bij [slachtoffer 5], althans bij een
ander of anderen dan bij verdachte, immers heeft/is hij, verdachte
- van dat (woon)pand (een) ruit(en) ingegooid, althans kapot gemaakt en/of
- door die (aldus) ontstane opening(en) dat (woon)pand binnengeklommen,
althans binnengegaan;
(Artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht) (pnr. 702355-11)
3.
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2011 tot en met 31 januari 2011
te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een (op of aan de [straatnaam]geparkeerd staande) (personen)auto (merk
Renault, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel, te weten
door het contactslot van die (personen)auto in werking te stellen met
gebruikmaking van een - niet voor dat gebruik door hem, verdachte, bestemde en
aldus, in elk geval - valse sleutel;
(Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) (pnr. 702356-11)
4.
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2011 tot en met 31 januari 2011
te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (woon)pand
gelegen op of aan de [straatnaam]([huisnummer]) heeft weggenomen (een)
bankpas(sen)/creditcard(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
(Artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht) (pnr. 702356-11)
5.
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2011 tot en met 01 februari 2011
te Rotterdam en/of Valkenburg, in elk geval in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
geld (een bedrag ter grootte van ongeveer Euro 250,-), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats
des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder
zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten
door een creditcard/bankpas toebehorende aan [slachtoffer 5], althans aan een
ander dan verdachte, in een geldautomaat/betaalautomaat te steken en de bij
die creditcard/bankpas behorende PIN-code in te toetsen, tot het gebruik van
welke creditcard/bankpas hij, verdachte, niet gerechtigd was;
(Artikel 311 jo 310 van het Wetboek van Strafrecht) (pnr. 702356-11)
6.
hij op of omstreeks 22 januari 2011 te Rotterdam met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in / uit een eetcafé, gevestigd aan de
[straatnaam 2 en huisnummer], heeft weggenomen een grote hoeveelheid geld, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de
toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te
nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
verbreking en / of inklimming en/of door middel van valse sleutel(s), te weten
door met een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd
was, in elk geval een valse sleutel, een (toegangs)deur van dat café te openen
en/of (vervolgens) met een schroevendraaier, in elk geval een breekvoorwerp,
een deur van een kantoor in dat café te forceren en/of (vervolgens) met een
sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was, in elk
geval een valse sleutel, een kluis, staande in voornoemd kantoor van dat café,
te openen;
(art. 311 Wetboek van Strafrecht)
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 24 januari 2011
te Rotterdam in of uit een woning aan de [straatnaam 2 en huisnummer] met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans een of meer
(gouden) ketting(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(art. 310 Wetboek van Strafrecht)