ECLI:NL:RBROT:2012:BY3814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/750085-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Groen
  • A. Boek
  • J. van Baaren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie met het oogmerk van handel in hennep en witwassen van crimineel verkregen vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk van handel in hennep, diefstal met geweld, en witwassen van crimineel verkregen vermogen. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op meerdere data in oktober en november 2012. De officieren van justitie eisten een gevangenisstraf van vier jaar, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte voor de onder 2 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen was, en sprak hem daarvan vrij. De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de andere ten laste gelegde feiten, waaronder het handelen in strijd met de Opiumwet en het witwassen van geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van vijf maanden deel had uitgemaakt van een organisatie die zich bezighield met de uitvoer en handel in hennep. De verdachte had een centrale rol binnen deze organisatie en was betrokken bij het regelen van leveranciers en afnemers. Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij een gewelddadige diefstal waarbij een aanzienlijke hoeveelheid geld werd buitgemaakt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor recidive vormde, gezien zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen goederen, waaronder een personenauto, verbeurd verklaard werden als bijkomende straf. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze slechts bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/750085-09
Parketnummer TUL: 20/002434-03
Datum uitspraak: 12 november 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
raadsvrouw mr. C. Zuur, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012, 10 oktober 2012, 11 oktober 2012, 12 oktober 2012, 15 oktober 2012, 17 oktober 2012, 18 oktober 2012, 19 oktober 2012 en 2 november 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting d.d. 27 januari 2010 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde;
- ter zake van alle zaken waarin de verdachte terecht staat: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officieren van justitie hebben voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van het gedeelte van de straf groot 1 jaar dat aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij uitspraak d.d. 29 mei 2008 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
GELDIGHEID DAGVAARDING
Namens de verdachte is ten aanzien van feit 3 subsidiair aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, indien dat feit mede ziet op de zaken aangeduid met titels Polen 3, 4, 5 en 6, nu deze reeds ten laste zijn gelegd onder feit 1.
Dit verweer wordt verworpen. Gezien de tekst van de tenlastelegging en de onderliggende dossiers, moet het de verdachte voldoende duidelijk zijn geweest dat de zaken Polen 3, 4, 5 en 6 behoorden tot het zaaksdossier Polen, hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officieren van justitie niet ontvankelijk zijn in de vervolging, gebaseerd op een samenstel aan omstandigheden en constateringen, te weten:
A. de stukken te laat, maar vooral nog steeds niet volledig zijn en daarmee niet is voldaan aan de opdracht van de rechtbank;
B. niet alle relevante informatie is gerelateerd, met name ontlastende informatie is weggelaten;
C. wisselende toelichting(en) van het openbaar ministerie dan wel onder verantwoordelijkheid van het OM ter zake de start van het onderzoek;
D. vervolgingsbeslissingen onbegrijpelijk en onnavolgbaar.
Op grond hiervan concludeert de raadsvrouw dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat:
a. het openbaar ministerie stelselmatig niet voldoet aan de opdracht van de rechtbank om de stukken in de onderzoeken [onderzoek 1], [onderzoek 2] en [onderzoek 3] te verstrekken en de stukken dus nog steeds niet compleet zijn;
b. omdat in het startproces-verbaal onderzoek Senette in strijd met artikel 152 Wetboek van Strafvordering niet ten spoedigste proces-verbaal is opgemaakt van het door de betrokken opsporingsambtenaren opgespoorde strafbare feit of hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
Onder deze omstandigheden is sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de dossiers die ter terechtzitting door de officieren van justitie zijn overlegd, de processen-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) en de verklaringen van de verbalisanten 1, 2 en 3 hieromtrent, is niet gebleken dat zij informatie hebben achtergehouden. Gelet hierop komt het de rechtbank voor dat de CIE-informatie in combinatie met de inbeslagnames in de onderzoeken G. en S. en de justitiële documentatie van de verdachte voldoende redengevend waren voor de start van het onderhavige onderzoek.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de CIE-informatie onvoldoende zou zijn, omdat deze informatie ook in andere onderzoeken zou zijn gebruikt en daarin onvoldoende bezwarend zou zijn bevonden. De rechtbank is van oordeel –daargelaten of de stelling van de raadsvrouw juist is, dat die informatie onvoldoende bezwarend is bevonden - dat de CIE-informatie tot de start van het onderhavige onderzoek heeft kunnen leiden. Overigens is met betrekking tot de rechtmatigheid van de gebruikte bijzondere opsporingsbevoegdheden, zoals de telefoontap, door geen van de raadslieden gedetailleerd en/of gespecificeerd verweer gevoerd, waarmee geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen.
Het verweer wordt verworpen.
VRIJSPRAAK
Met de officieren van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij te Krimpen aan den IJssel en/of Capelle aan den IJssel, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (hieronder mede te verstaan uitvoer als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), telkens een handelshoeveelheid hennep, te weten
-In de periode van 25 april 2009 tot en met 7 mei 2009 een hoeveelheid van ongeveer 20 kilo hennep
-in de periode van 5 juni 2009 tot en met 16 juni 2009 een hoeveelheid van ongeveer 17 kilo hennep
-in de periode van 8 juli 2009 tot en met 21 juli 2009 een hoeveelheid van ongeveer 20 kilo hennep en
-in de periode van 1 augustus 2009 tot en met 11 augustus 2009 een hoeveelheid van ongeveer 11 kilo hennep
zijnde (telkens) hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
Hij
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 april 2009 tot en met 14 september 2009 te Krimpen aan den IJssel en/of
Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens (een) handelshoeveelhe(i)d(en) hennep, zijnde (telkens) hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4.
hij op 15 juni 2009 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag ten dele toebehorende aan [aangever], welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het
- vast tapen van de handen van die [aangever] op diens rug en/of vast tapen van diens enkels.
5.
hij op 14 september 2009 te Capelle aan den IJssel, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III van de Wet
Wapens en Munitie en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de WetWapens en Munitie, te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk BBM, model 315 auto, kaliber 6,35 mm en
- munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van die wet van categorie III, te weten 5 kogelpatronen, kaliber 6,35 mm en
- munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van die wet van categorie III, te weten 10 kogelpatronen, kaliber 6,35 mm
voorhanden heeft gehad.
6.
hij in de periode van 14 april 2009 tot en met 14 september 2009 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland,
van voorwerpen, te weten de personenvoertuigen
- van het merk Volkswagen Touareg (…) en
- van het merk Renault Megane Cabriolet (…) en
- van het merk Rover 75 (…)
en een geldbedrag (circa 26.441,25 euro),
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was en
- heeft overgedragen,
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
7.
hij in de periode van 14 april 2009 tot en met 14 september 2009 te Capelle aan den IJssel en/of Krimpen aan den IJssel en, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie met meer personen
bestaande uit:
[meer dan een persoon]
die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11,derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten:
- het bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, te weten hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist, worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Onder ‘ontvankelijkheid officier van justitie’ is het verweer met betrekking tot de schending van het recht op een eerlijk proces reeds verworpen. Om die reden kan dit verweer ook niet, zoals subsidiair door de raadsvrouw is verzocht, tot bewijsuitsluiting leiden.
Feit 4:
Namens de verdachte is aangevoerd dat de verklaringen van de aangever onbetrouwbaar zijn en om die reden niet als redengevend bewijs kunnen worden gebruikt. Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat geen sprake was van diefstal, maar van vrijwillige afgifte.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De verklaringen van de aangever worden door de verdachten 1, 2, 3, 4 en verdachte bevestigd op de essentiële onderdelen en aangevuld, te weten dat [de aangever] op 15 juni 2009 naar de woning van verdachte te Capelle aan den IJssel is gebracht, dat vervolgens geld van [de aangever] is afgenomen en dat geld onder de zes verdachten is verdeeld.
Op het punt van het geweld, te weten het vast tapen van de handen en enkels van [de aangever], worden de verklaringen van [de aangever] ondersteund door de verklaringen van de verdachten 4 en 2 dat tape was meegenomen , het aantreffen van de stukken tape in de desbetreffende woning, waarop bovendien lichaamsharen van [de aangever] zijn aangetroffen én door het getapte telefoongesprek tussen verdachte en verdachte 2 op 15 juni 2009 om 17:22:53 uur, waarin verdachte 2 op de vraag “wat hebben ze met die gozer gedaan?” antwoordt “Niks gewoon in de pakpapier(…) zodat hij los kon komen gewoon”. Nu de verklaringen van [de aangever] bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen en beschouwt de rechtbank de verklaring van [de aangever] in zoverre als betrouwbaar en zal deze voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer wordt verworpen.
Met de bewezenverklaring van dit geweld, is tevens het verweer dat geen sprake was van diefstal, maar van vrijwillige afgifte, verworpen.
Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen, omdat het vereiste opzet en oogmerk ontbreekt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte [de aangever] heeft opgehaald en naar zijn woning aan de V. heeft gebracht, welke hij ter beschikking had gesteld aan de verdachten 3 en 2 om, zoals de verdachte het later noemt ‘een kunstje te flikken’. De verdachte wist dat de verdachten 3 en 2 op dat moment naar [de aangever] toe zouden gaan. De verdachte 3 heeft verklaard dat dat was omdat de verdachte [de aangever] wilde ‘pakken’. De verdachte 2 heeft verklaard dat de verdachte hem en de verdachte 3 op enig moment belde en zei dat het nu moest gebeuren. “Wij moesten [de aangever] van zijn geld, dat hij bij zich zou hebben voor de aanschaf van hennep van de verdachte, beroven”, aldus verdachte 2. De verdachte heeft verklaard dat het niet zijn plan is geweest, maar dat van de verdachten 3 en 2. Hij kan echter niet aangeven waarom hij daar aan mee zou doen. Integendeel, de verdachte heeft verklaard dat hij geen voordeel zou hebben aan het plan van zijn medeverdachten. Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte het opzet op de diefstal van het geld heeft gehad.
De verdachte heeft verklaard dat eerder een gewelddadige overval op hemzelf is gepleegd en dat hij na deze overval een wapen in huis had, omdat hij dit niet nog een keer wilde mee maken. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte wist dat in de wereld van de hennephandel soms geweld wordt gebruikt. De verdachte heeft vervolgens willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn mededaders bij het ‘kunstje’ om geld van [de aangever] te krijgen, enige vorm van geweld zouden gebruiken. Bovendien heeft de verdachte zich hier achteraf niet van gedistantieerd, maar gedeeld in de buit. Dit sluit in casu aan bij de voor het medeplegen vereiste nauwe en volledige samenwerking. Het verweer wordt verworpen.
Feit 6:
Wat betreft de bewezenverklaring van het geldbedrag overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van een bedrag van € 2.441,-, dat contant bij de verdachte is aangetroffen, overweegt de rechtbank dat, anders dan door de officieren van justitie is gesteld, het enkele verwerven of voorhanden hebben van geld niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, als dat geld door de verdachte zelf is verworven door criminele handelingen. Vergelijk Hoge Raad, 26 oktober 2010, LJN BM4440:
“Ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, wordt van de witwasser in beginsel een handeling gevergd die erop is gericht zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd”.
Weliswaar heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit alleen opgaat voor geld dat korte tijd vóór het aantreffen door criminele handelingen is verworven, doch – daargelaten dat dit standpunt niet uit de jurisprudentie is af te leiden – gelet op de voortdurende handel in wiet door de verdachte, kan niet worden uitgesloten dat het bij hem thuis aangetroffen geld door de verdachte, kort voor het aantreffen, door hem met behulp van handel in wiet is verworven.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van de in de bewezenverklaring bedoelde auto’s, namelijk hijzelf en dat hij het in de bewezenverklaring bedoelde geld heeft overgedragen.
Wat de rest van het geldbedrag betreft, is bewezen dat de verdachte gedurende de bewezenverklaarde periode ten onrechte een uitkering heeft ontvangen van € 4.044,15. Gelet op alleen al het feit dat de verdachte niet woonde waar hij stond ingeschreven, heeft gehandeld in hennep en daardoor inkomsten heeft gegenereerd.
Wat het overige bedrag betreft, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode voor een bedrag van € 7.500,- aan huur heeft betaald voor de loods aan [adres 1].
Voorts acht de rechtbank bewezen dat de verdachte voor een bedrag van € 4.897,10 aan betalingen heeft verricht aan de firma [autoverhuur] BV ten behoeve van de in de bewezenverklaring bedoelde auto’s. Daarbij overweegt de rechtbank dat de verdachte in vier termijnen € 15.000,- heeft betaald voor de aanschaf van de in de tenlastelegging bedoelde Renault Megane. Twee van deze termijnen vallen echter buiten de bewezenverklaarde periode. Nu onduidelijk is welke omvang de termijnen hadden, is dit bedrag in zijn geheel buiten beschouwing gelaten. Op 28 augustus 2009 heeft de verdachte nog een deel van een leasetermijn voor de in de bewezenverklaring bedoelde Volkswagen Touareg betaald. Nu onduidelijk is om welk bedrag dit gaat, blijft ook dit bedrag buiten beschouwing.
Wat betreft de woning die de verdachte aan [adres 2] heeft bewoond, overweegt de rechtbank, dat uit de verklaringen van P., die heeft verklaard de hypotheek van die woning te betalen, blijkt dat de verdachte steeds minimaal € 2.000,- per maand heeft betaald aan huur, water en energie (‘eneco’) en aflossing. Dit wordt ondersteund door aantekeningen in een schrijfblok die in die woning zijn gevonden en door de verdachte niet zijn betwist. Dit brengt mee dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode van vijf maanden minimaal € 10.000,- heeft betaald aan woonlasten, zodat de rechtbank bewezen acht dat wat dit betreft € 10.000,- aan crimineel verworven vermogen is omgezet.
Anders dan de officieren van justitie acht de rechtbank het witwassen van de betalingen aan verdachte 6 ten bedrage van € 5.100,- niet bewezen. Dit bedrag is niet te herleiden tot het (witwas)dossier en voor de omvang van de betalingen aan verdachte 6 is ook overigens geen eenduidig bewijs.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte door omzetting heeft witgewassen een bedrag van € 26.441,25.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
4.
diefstal vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
5.
handelen in strijd met art. 26, lid 1 van de Wet wapen en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met art. 26, lid 1 van de Wet wapen en munitie, meermalen gepleegd;
6.
witwassen;
7.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van vijf maanden deelgenomen aan een organisatie die zich heeft bezig gehouden met – kort gezegd – de uitvoer van en de handel in hennep. Binnen deze organisatie had ieder van de verdachten zijn eigen essentiële rol. De verdachte was de hoofdpersoon van de organisatie en regelde onder meer leveranciers, bewerkers, bewakers en afnemers.
Criminele organisaties als de onderhavige ondermijnen de rechtsorde en veroorzaken maatschappelijke onrust. Hennep is schadelijk voor de volksgezondheid en vormt ook overigens een bedreiging voor de samenleving vanwege de met de verdere verspreiding daarvan gepaard gaande criminaliteit. Desondanks heeft de verdachte heeft zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld waarbij zij een grote hoeveelheid geld buit hebben gemaakt. De verdachte heeft samen met medeverdachten een plan bedacht, het feit laten plegen en heeft achteraf in de buit gedeeld.
Een dergelijke beroving veroorzaakt bij het slachtoffer veelal gevoelens van onveiligheid en brengen in de samenleving grote onrust te weeg.
Wel is rekening gehouden met de aard van het gepleegde feit. Dit vond weliswaar plaats in een woning, maar het slachtoffer was daar niet de bewoner van.
Ook had de verdachte een vuurwapen en munitie in huis. Gelet op de gevaarzetting die van vuurwapens uitgaat, dient tegen het bezit daarvan streng te worden opgetreden.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van de opbrengsten van de handel in hennep. Deze handelwijze vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Onder ‘ontvankelijkheid officier van justitie’ is het verweer met betrekking tot de schending van het recht op een eerlijk proces reeds verworpen. Om die reden kan dit verweer ook niet, zoals meer subsidiair door de raadsvrouw verzocht, tot strafvermindering leiden.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 augustus 2012 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt d.d. 31 augustus 2010. Van dit advies is kennisgenomen.
Aan de verdachte zal een gevangenisstraf worden opgelegd van kortere duur dan door de officieren van justitie geëist, nu deze eis zich niet verhoudt met het bewezenverklaarde. Deze kortere duur is mede bepaald door de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de zaak tegen de verdachte behandeld is door het justitiële autoriteiten.
Tevens wordt rekening gehouden met de leeftijd en de (verminderde) gezondheid van de verdachte.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, acht de rechtbank het gevaar voor recidive groot. Teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, zal een deel van de hiervoor overwogen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. In het recidivegevaar wordt aanleiding gezien een proeftijd van 3 jaar op te leggen.
Alles afwegend, wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officieren van justitie hebben gevorderd de volgende in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren:
1 Geld Euro 2441.70 euro
2 1.00 STK Randapparatuur sealapparaat
3 1.00 STK Telmachine geldtelmachine
11 1.00 STK Personenauto VOLKSWAGEN Touareg
12 1.00 STK Personenauto RENAULT Megane
De volgende in beslag genomen voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard:
1 Geld Euro 2441.70 euro
2 1.00 STK Randapparatuur sealapparaat
3 1.00 STK Telmachine geldtelmachine
11 1.00 STK Personenauto VOLKSWAGEN Touareg
12 1.00 STK Personenauto RENAULT Megane
De voorwerpen 1, 2, 3 en 12 behoren aan de verdachte toe. De verdachte kan de voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden en de voorwerpen 1 en 12 zijn geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen.
De bewezen feiten 1 en 3 zijn met betrekking tot de voorwerpen 2 en 3 begaan.
Ofschoon het voorwerp 11 in strikt civielrechtelijke zin aan een derde toebehoort, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het voorwerp in zijn geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten heeft verkregen.
De personenauto VOLKSWAGEN Touareg, is gekocht door de firma [autoverhuur] BV, verkocht aan [leasemaatschappij] en vervolgens door [autoverhuur] BV teruggeleased. [autoverhuur] BV is kentekenhouder geweest. Laatstgenoemde heeft de auto weer geleased aan de verdachte. Gelet op deze constructies, kan het niet anders of de juridisch eigenaar van de personenauto, een professioneel leasebedrijf, had redelijkerwijs kunnen vermoeden dat [autoverhuur] BV mede door de verhullende constructie van koop, verkoop en lease, de gelden waarmee de auto werd betaald contant zou aanvaarden, waarmee die gelden werden witgewassen.
De inbeslaggenomen personenauto Volkswagen Touareg, zal worden verbeurd verklaard als bijkomende straf voor de feiten 4 en 5. Gelet op het vorengaande is artikel 33a, derde lid, WvSr op deze situatie van toepassing.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: A.S. [de aangever], wonende te [adres 3], ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 26.350,- aan materiële schade.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
VORDERING TENUITVOERLEGGING
Bij op tegenspraak gewezen uitspraak d.d. 29 mei 2008 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is de verdachte ter zake van:
- deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
- medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 5, lid 1, aanhef en onder b, van de Wet op de accijns gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan een gedeelte groot 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 10 november 2008.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd.
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat zij niet heeft kunnen constateren dat de vordering tenuitvoerlegging (TUL) eerder juist betekend is en dat de vordering in het geheel niet is betekend voor de zittingen van 28 april 2011 en oktober 2012. De vordering TUL was niet aanhangig ter zitting van 28 april 2011 en evenmin aanhangig tijdens de zittingen in oktober 2012.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling d.d. 1 december 2009 en de bijbehorende oproeping voor de zitting van 10 december 2009 zijn op 2 december 2009 in persoon aan de veroordeelde betekend.
Hoewel in het dossier geen stukken van betekening zitten van de zittingen op 27 januari 2010, 22 april 2010, 14 juni 2010 en 1 september 2010, staat in de processen-verbaal van deze zittingen telkens het parketnummer van de TUL vermeld en is de verdachte telkens ter terechtzitting aanwezig geweest.
Op 25 oktober 2010 is de oproeping voor de behandeling van de TUL op de zitting van 16 november 2010 in persoon aan de veroordeelde betekend.
Op de zitting van 28 april 2011 is de verdachte verschenen, ofschoon geen betekeningsstukken in het dossier zijn aangetroffen. In het dossier bevinden zich wel de pleitaantekeningen van de raadsvrouw van de veroordeelde, waarop het parketnummer van de TUL (….) staat vermeld.
Voor de behandeling van de TUL op de zitting van 9 oktober 2012 heeft de veroordeelde de oproeping op 7 september 2012 in persoon afgehaald bij het postagentschap te [adres 4]. Ter terechtzitting d.d. 9 oktober 2012 hebben de officieren van justitie medegedeeld dat voor de verdachte tevens een schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling is ingediend.
Op grond van de voormelde stukken en vaststellingen komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering d.d. 1 december 2009 en de oproeping voor de behandeling van de TUL op de zitting van 9 oktober 2012 op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte zijn betekend en dat deze TUL steeds deel heeft uitgemaakt van hetgeen ter terechtzitting aan de verdachte ter kennis is gebracht. Blijkens het voorgaande is de vordering TUL derhalve tijdig ingediend en ter kennis – ook ter terechtzitting- van de verdacht gebracht.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in haar vordering.
Daar de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet heeft nageleefd, wordt de tenuitvoerlegging gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij die uitspraak aan de verdachte opgelegde straf.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 33, 33a, 47, 57, 63, 312 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 3a, 11 en 11a van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart de officieren van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 3 en 7:
1 Geld Euro 2441.70 euro
2 1.00 STK Randapparatuur sealapparaat
3 1.00 STK Telmachine geldtelmachine
11 1.00 STK Personenauto VOLKSWAGEN Touareg
12 1.00 STK Personenauto RENAULT Megane
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot 1 (één) jaar, van de bij uitspraak d.d. 29 mei 2008 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Groen, voorzitter,
en mrs. Boek en Van Baaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Snoeren en Fokkenrood-Wijsman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2012.