vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 253243 / HA ZA 06-72
[eiser], voorheen handelende onder de naam EURO-GOUD,
wonende te Berkel en Rodenrijs,
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
advocaat mr. J.C. Brökling,
1. de commanditaire vennootschap
AON NEDERLAND C.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.W.M. Lieverse,
2. de naamloze vennootschap
NASSAU VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
3. de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
4. de naamloze vennootschap
HANNOVER INTERNATIONAAL INSURANCE(NEDERLAND) N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
5. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert
zaaknummer / rolnummer: 273561/ HA ZA 06-3290
1. [eiser 1],
wonende te Den Haag,
2. [eiser 2],
wonende te Den Haag,
3. [eiser 3],
wonende te Den Haag,
4. [eiser 4],
wonende te Den Haag,
advocaat mr. M.J. Sarfaty,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAGOBA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Den Haag,
thans ten processe niet langer vertegenwoordigd,
eisers,
[gedaagde], voorheen handelende onder de naam EURO-GOUD,
wonende te Berkel en Rodenrijs,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Brökling .
zaaknummer /rolnummer: 288329/ HA ZA 07-1792
[eiser], voorheen handelende onder de naam EURO-GOUD,
wonende te Berkel en Rodenrijs,
eiseres,
advocaat mr. J.C. Brökling,
1. de commanditaire vennootschap
AON NEDERLAND C.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.W.M. Lieverse,
2. de naamloze vennootschap
NASSAU VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
3. de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
4. de naamloze vennootschap
HANNOVER INTERNATIONAAL INSURANCE(NEDERLAND) N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
5. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert
Partijen zullen hierna [[eisers in 06-3290]] (eisers in de zaak met rolnr. 06-3290 gezamenlijk dan wel, eisers in die zaak elk voor zich, [eiser 1], [eiser 2], Jagoba BV, [eiser 3] en [eiser 4]), Eurogoud (eiseres (in conventie) in de zaken met rolnrs. 06-72 en 07-1792, verweerster in reconventie in de zaak met rolnr. 06-72, gedaagde in de zaak met rolnr. 06-3290), AON (gedaagde sub 1 (in conventie) in de zaken met rolnrs. 06-72 en 07-1792, eiseres in reconventie in de zaak met rolnr. 06-72) en verzekeraars (gedaagden sub 2 tot en met 5 in de zaak met rolnr. 06-72 en in de zaak met rolnr. 07-1792) genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- de in elk van de zaken separaat gewezen tussenvonnissen van 7 oktober 2009, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- (in de zaak met rolnr. 06-3290) de akte wijziging van eis, tevens overlegging produkties, d.d. 25 mei 2011, van [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4], met producties;
- (in de zaak met rolnr. 06-3290) de antwoordakte d.d. 24 augustus 2011, met producties, van Eurogoud;
- (in de zaak met rolnr. 06-3290) de antwoordakte d.d. 24 augustus 2011, met producties, van verzekeraars;
- de pleidooien en de met het oog daarop overgelegde productie (genummerd 9) van [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4]), alsmede de pleitnota’s dan wel pleitaantekeningen van verzekeraars, Eurogoud en [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4]; deze laatste houden tevens een akte tot wijziging van de eis in.
1.2
Hoewel de hiervoor genoemde aktes van 25 mei 2011 en 24 augustus 2011 slechts als aanduiding het rolnr. 06-3290 bevatten merkt de rechtbank deze, conform de bij gelegenheid van het pleidooi gebleken bedoeling van partijen, aan als tevens in de zaken met
rolnrs. 06-72 en 07-1792 genomen. Partijen in die procedures hebben deugdelijk kennis kunnen nemen van die stukken.
1.3
Er zijn voorts aktes genomen in de zaak met rolnr. 07-1792.
Het betreft een akte d.d. 19 oktober 2011 van verzekeraars en een antwoordakte d.d. 16 november 2011 van Eurogoud. AON heeft bij gelegenheid van het pleidooi aangegeven deze niet te kennen. Deze aktes zullen, conform het verhandelde ten pleidooie, slechts in de verhouding tussen Eurogoud en verzekeraars als in de zaken met rolnr. 06-72 en 07-1792 genomen worden beschouwd.
1.4
Ter rolle van 25 mei 2011 heeft mr. Sarfaty zich onttrokken als advocaat van Jagoba. Er heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld.
1.5
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1
Het betreft hier, kort samengevat en voor zover thans van belang, de afwikkeling van de schade die eigenaren/gebruikers van belendende percelen hebben geleden als gevolg van een explosie die op 28 juni 2003 heeft plaatsgevonden in de [adres] te ‘s-Gravenhage. Andere procedures die daarover werden gevoerd (en die in het kader van een rolvoeging tezamen met de onderhavige procedures werden behandeld) zijn inmiddels geschikt of staan op dan wel worden verwezen naar de parkeerrol (zie ook hierna).
De schade van Eurogoud
2.2
Bij gelegenheid van het pleidooi hebben alle betrokken partijen verzocht de zaak met rolnr. 06-72 naar de parkeerrol te verwijzen. De rechtbank zal aan dat verzoek voldoen, waarbij zij dit verzoek zo begrijpt dat het daarbij gaat om de schade van Eurogoud zelf. De schade van [eisers 06-3290], die in beginsel in de zaak met rolnr. 06-72 ook onderwerp van debat is omdat de betreffende verzekering, de JuweliersTotaalPolis, ook een aansprakelijkheidsgedeelte kent, is weliswaar onderwerp van die procedure, maar ook van de vrijwaring onder rolnr. 07-1792.
De rechtbank heeft genoteerd dat tussen Eurogoud en verzekeraars is afgesproken om het debat over de schadecijfers eerst onderling te voeren, waarbij mogelijkheden voor overeenstemming worden gezien, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat partijen deze zaken onderling regelen; dat laat onverlet dat het de meest gerede partij uiteraard vrij staat de zaak op te brengen.
De schade van [eisers 06-3290]
2.3
Dat en waarom Eurogoud aansprakelijk is voor de schade van [eisers 06-3290] is, in de zaak met rolnr. 06-3290, beslist bij vonnis van 7 oktober 2009. Dat (het aansprakelijkheidsgedeelte van) de door Eurogoud bij verzekeraars gesloten verzekering (JuweliersTotaalPolis) voor die schade dekking biedt is beslist bij de vonnissen van 7 oktober 2009 in de zaken met rolnrs. 06-72 en 07-1792. Het gaat nu om de vraag hoe groot de te vergoeden schade is en om daarmee rechtstreeks samenhangende kwesties.
De vorderingen van [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4]
2.4
Aanvankelijk strekte de vordering van [eisers 06-3290] tot een verklaring voor recht en vergoeding van nader bij staat op te maken schade; inmiddels is de eis (meermalen) gewijzigd, voor wat betreft [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] laatstelijk bij pleidooi (op de positie van Jagoba wordt hierna apart ingegaan).
Afgezien van enige hierna expliciet te bespreken, bij pleidooi nader geformuleerde wijzigingen (verminderingen) van eis, liggen thans twee benaderingen voor, te weten de primaire berekening als geformuleerd, toegelicht en onderbouwd bij de akte van 25 mei 2011 en de subsidiaire berekening als geformuleerd en toegelicht bij pleidooi. Zoals hierna zal blijken gaat de rechtbank er, gelet op het totale schadedebat en de overgelegde correspondentie daarover, echter van uit dat bepaalde aspecten van de subsidiaire schadeberekening ook gelden voor de primaire berekening; het gaat dan met name om de wijze waarop de ontvangen uitkeringen uit hoofde van andere verzekeringen en de subsidie doorwerken in de thans nog te vergoeden schade.
2.5
Eurogoud en verzekeraars hebben tegen zowel de primaire als de subsidiaire berekening diverse verweren gevoerd. Hierna zullen eerst enige algemene punten worden besproken, waarna vervolgens op de vorderingen van [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] en de daartegen gevoerde verweren in detail wordt ingegaan.
2.6
De rechtbank stelt voorop dat het antwoord op de vraag of moet worden uitgegaan van de primaire dan wel de subsidiaire benadering afhangt van de maatstaf die moet worden aangelegd voor de begroting van de omvang van de schade tengevolge van de beschadigingen van de panden in een geval als dit.
Op dat punt hebben [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4] en Eurogoud in beginsel het gelijk aan hun zijde.
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het uitgangspunt in de arresten gepubliceerd in NJ 1961, 444 en NJ 1985, 625 (dat ook in de literatuur onderschreven wordt) nog steeds geldt. Dat luidt ”Op het moment waarop een zaak wordt beschadigd lijdt de eigenaar van de zaak in zijn vermogen een nadeel, gelijk aan de waardevermindering welke het desbetreffende vermogensbestanddeel door die beschadiging ondergaat.” Dit uitgangspunt heeft de Hoge Raad expliciet herhaald in (r.o. 4.2 van) het arrest van 1 juli 1993, gepubliceerd in NJ 1995, 43, waarop verzekeraars zich beroepen. Dat de waardevermindering in voorkomend geval gesteld kan worden op de herstelkosten en dat er, in die laatste zaak, is beslist dat dat zelfs het geval is als de herstelkosten de waardevermindering overtreffen (zie 4.3.1 van dat arrest) doet aan dat uitgangspunt niet af.
2.7
Eurogoud heeft bij pleidooi het voeren van verweer ten aanzien van de schade inhoudelijk overgelaten aan verzekeraars op de ter zitting toegelichte en redelijke grond dat de gekozen constructie (de combinatie van procedures) tot gevolg heeft, dat verzekeraars feitelijk de vergoedingen zullen betalen.
Voor zover Eurogoud eerder (bij akte van 24 augustus 2011) eigen verweren heeft gevoerd tegen bepaalde onderdelen van de schade (bijvoorbeeld tegen de schade aan de auto en de verhuiskosten bij [eiser 1]) die verzekeraars niet (meer) voeren, beschouwt de rechtbank die dan ook als ingetrokken.
De verweren van verzekeraars zullen hierna worden besproken, waarbij ervan wordt uitgegaan dat die, in de procedure met rolnr. 06-3290, door Eurogoud zijn gevoerd.
De schade van [eiser 1]
2.8.1
De primaire vordering ziet thans, op de voet van de akte van 25 mei 2011, voor wat betreft [eiser 1] op een bedrag van
€ 90.197,= in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2004; daarnaast wordt vergoeding gevorderd van een bedrag van
€ 2.077,12 aan beslagkosten voor wat betreft [eiser 1] en [eiser 2] samen.
De vordering in hoofdsom is opgebouwd als volgt:
a. vermindering waarde pand [adres] ad € 68.530,=;
b. taxatiekosten € 245,=;
c. schade aan de auto € 7.980,=
d. verhuiskosten € 500,=
e. juridische kosten € 6.816,=.
Bij pleidooi is uitdrukkelijk de aanvankelijke vordering voor zover die zag op voorschotten, op de traplift en op het fiscaal voorbehoud ingetrokken.
2.8.2
Verzekeraars hebben zich verweerd tegen de posten a, b en e.
Voor wat betreft post a ziet het verweer vooral op de hiervoor reeds besproken en besliste geschillen aangaande de juiste wijze van begroting van de schade, maar daarnaast hebben verzekeraars erop gewezen dat uitkeringen respectievelijk subsidies zijn verstrekt door (opstal)verzekeraars en de gemeente, die in mindering moeten worden gebracht op de schade.
Post b achten verzekeraars niet vergoedbaar omdat deze niet heeft bijgedragen aan vaststelling van de schade, terwijl de wet in de weg staat aan (volledige) toewijzing van post e, nu de kosten (op wellicht een gedeelte van de eerste nota ad ca.
€ 874,= na) zien op verrichtingen na aanvang van de procedure.
2.8.3
Voor wat betreft de schade aan het pand zelf acht de rechtbank op grond van hetgeen hiervoor onder 2.6 werd overwogen het uitgangspunt van [eiser 1] juist, te weten dat deze gelijk is aan de waardevermindering van het pand. Deze waardevermindering kan worden berekend aan de hand van de taxatierapporten.
Wel zullen echter, naar [eiser 1] op zich lijkt te onderschrijven maar niet, althans voor de rechtbank niet kenbaar, in zijn primaire berekening tot uitdrukking heeft gebracht, op enigerlei wijze de ontvangen uitkeringen van de eigen (opstal)verzekeraar casu quo de opstalverzekeraars van de eigenaren van andere delen van het getroffen blok en de subsidie van de gemeente verdisconteerd moeten worden, nu deze hebben geleid tot vermindering van de voor rekening van [eiser 1] komende schade. Verzekeraars hebben aanvankelijk gesteld dat de ontvangen uitkeringen geheel moeten worden toegerekend aan degene die de betreffende verzekering had gesloten, doch uiteindelijk het standpunt ingenomen dat het niet uitmaakt of de ontvangen gelden op die wijze worden toegerekend of over de eigenaren worden omgeslagen, zodat zij zich tegen een dergelijke omslag niet verzetten.
Uit de akte van 25 mei 2011 en de daarbij gevoegde producties, alsmede de verdere stellingen en mededelingen ter zitting van partijen maakt de rechtbank op dat tussen partijen in confesso is dat in totaal € 471.601,= is ontvangen (€ 148.163,= aan subsidie, € 323.438,= aan uitkeringen van (andere opstal)verzekeraars). Dit bedrag is, naar op zich in confesso is, zonder dat onderscheid is gemaakt naar de diverse eigenaren, door hen tezamen besteed aan inpandige voorzieningen in de bedrijfsruimten ad € 40.000,=, en opruimings- en bereddingskosten ad in totaal € 87.121,=. Van die ontvangsten resteert dus € 344.480,=. Dat bedrag is ten dele aan de (panden van de) in deze procedures betrokkenen ten goede gekomen, maar ten dele ook aan de andere leden van de VvE. Deze benadering en aanpak van het herstel is, gegeven de feitelijke situatie, redelijk. De rechtbank komt tot dat oordeel op de volgende gronden. Het ging om een blok panden, dat tot op zekere hoogte een bouwkundige eenheid vormde en waaraan door de explosie schade was ontstaan, zodat herstel bij voorkeur (en, kennelijk, mede gelet op de bij pleidooi overgelegde foto’s van de toestand na de explosie, soms uit noodzaak) voor het gehele blok diende te geschieden; de subsidie van de gemeente was voor herstel van het gehele blok gegeven en na de explosie was gebleken dat de diverse eigenaren uiteenlopende verzekeringen hadden. In die situatie was een dergelijke geïntegreerde aanpak in het belang van alle betrokkenen en is aannemelijk dat die ook schadebeperkend heeft gewerkt. Deze was in overeenstemming met hetgeen van [eiser 1] (en de andere eisers) kon worden gevergd. Het komt de rechtbank voorts redelijk voor, zoals ook ter terechtzitting met partijen besproken, dat dit voordeel wordt toegerekend aan [eiser 1] naar rato van zijn aandeel in de VvE (nadat eerst de bereddings- en opruimingskosten zijn afgetrokken). Het aandeel van [eiser 1] in de VVE is, blijkens de overgelegde stukken, afgerond 19,05 % (4/21e deel) (productie 1 bij de akte van 25 mei 2011). Dat betekent, dat post a volgens deze benadering in aanmerking te nemen zou zijn voor € 68.530,= -/- (19,05 % van € 344.480,=) is € 65.623,=, derhalve
€ 2.906,=.
2.8.4
Verzekeraars hebben zich echter op het standpunt gesteld dat deze post, conform de berekening van de expert [A], voor een hoger bedrag voor vergoeding in aanmerking komt, te weten € 20.996,=. Derhalve doet zich de situatie voor, dat de primaire grondslag, die uitgaat van de juiste toetsing doch correctie behoeft op grond van de ontvangen uitkeringen als hiervoor toegelicht, tot een minder gunstig resultaat leidt dan hetgeen verzekeraars bereid zijn te betalen.
In redelijkheid kan niet worden aangenomen, dat [eiser 1], indien hij zich dat had gerealiseerd, op principiële gronden voor dat lagere bedrag zou hebben gekozen. In tegendeel, aannemelijk is dat hij dan, in het minnelijk overleg maar ook in deze procedure, ervoor gekozen zou hebben om het bedrag dat verzekeraars gepast achten te accepteren respectievelijk te vorderen. In dit zeer uitzonderlijke geval, en in aanmerking nemend de duur van de procedure, de omstandigheid dat het gaat om een particuliere gedupeerde en een risicoaansprakelijkheid, ziet de rechtbank aanleiding om deze post in aanmerking te nemen voor het bedrag dat verzekeraars hebben berekend, te weten € 20.996,= incl. BTW.
2.8.5
Nu taxatie en daarmee de inschakeling van een taxateur in redelijkheid ter vaststelling van de schade nodig was zijn de daarmee gemoeide kosten (b), die voor wat de omvang betreft redelijk zijn, op de voet van art. 6:96 BW als schade in aanmerking te nemen.
Tegen de schadeposten c. (auto) en d. (verhuiskosten) hebben verzekeraars geen bezwaar.
De juridische kosten (e) zien, gelet op de onderbouwing daarvan, op werkzaamheden tijdens de procedure. Deze kunnen gelet op (het systeem van) de wet, met name art. 239 Rv, niet gelden als voor vergoeding in aanmerking komende schade, behoudens de nota van 2006. In beginsel zou die in aanmerking komen op grond van art. 6: 96 BW, mits deze aan de dubbele redelijkheidstoets voldoet. Uit hoofde van dat artikel vordert [eiser 1] echter ook al een bedrag van € 904,= (conform Voorwerk II), als vergoeding van zijn buitengerechtelijke kosten, waartegen verzekeraars geen verweer voeren. De rechtbank zal het daarom bij toewijzing van die laatste post laten.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om bij de proceskostenveroordeling rekening te houden met de omstandigheid dat de afwikkeling van deze zaak lang heeft geduurd.
2.8.6
Tegen de ingangsdatum van de rente is geen verweer gevoerd. Voor vergoeding komt dus in aanmerking
a. € 20.996,=
b. € 245,=
c. € 7.980,=
d. € 500,=,
is in totaal € 29.721,=; dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2004.
Vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 904,= is gevraagd voor [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] gezamenlijk. Daartegen is, zoals gezegd, geen verweer gevoerd. Uit praktische overwegingen zal de rechtbank Eurogoud veroordelen elk van eisers een kwart van deze kosten te vergoeden, aldus aan [eiser 1] € 226,=, zodat het totaal te vergoeden bedrag uitkomt op € 29.947,=.
2.8.7
Eurogoud wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordeeld, waaronder de beslagkosten ad
€ 2.077,12. Nu vast staat dat deze beslagen gelegd zijn door [eiser 1] en [eiser 2] samen en tegen de hoogte van de kosten geen verweer is gevoerd ziet de rechtbank uit praktische overwegingen aanleiding bij elk van hen de helft van deze kosten (dus € 1.038,56) in de proceskostenveroordeling te verdisconteren. Het aa[eisers 06-3290] gezamenlijk in rekening gebrachte griffierecht ad € 248,= zal bij elk van hen worden berekend op een vijfde daarvan.
De advocaatkosten worden begroot op € 9.600,= voor [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] samen, derhalve voor [eiser 1] op een kwart daarvan. De rechtbank acht deze begroting redelijk, gelet op de lange duur, de overeenkomsten en verschillen tussen de zaken (en de aanvankelijke andere zaken die op de comparitie aan de orde waren) en daarmee samenhangende complicaties en de omstandigheid dat aanvankelijk voor vijf en ten tijde van het pleidooi nog slechts voor vier eisende partijen werd opgetreden. De rechtbank heeft daarin voorts verdisconteerd de kosten voor het vrijwaringsincident.
De schade van [eiser 2]
2.9.1
De primaire vordering strekt thans, op de voet van de akte van 25 mei 2011, voor wat betreft [eiser 2] tot betaling van
€ 94.279,= in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2004, € 904 aan buitengerechtelijke kosten (voor de vier resterende eisers) en
€ 2.077,12 aan beslagkosten (voor [eiser 1] en [eiser 2] samen).
De vordering in hoofdsom is opgebouwd als volgt:
a. vermindering waarde pand [adres]: € 68.530,=
b. beëindigingskosten verkoop € 1.451,=;
c. overbruggingskrediet € 13.200,=
d. verhuiskosten € 500,=
e. kosten vervangende woonruimte € 1.500,=
f. reiskosten € 500,=;
g. juridische kosten € 8.598,=.
(voorschotten worden niet langer gevorderd).
2.9.2
Verzekeraars hebben geen bezwaar gemaakt tegen post d.
Behoudens de hiervoor bij de vordering van [eiser 1] reeds besproken bezwaren tegen de posten a en g zijn verweren gevoerd tegen post b voor zover deze een bedrag van € 395,= overtreft, post c. vanwege onzekerheid over het daadwerkelijk door [eiser 2] zelf gemaakt zijn van deze kosten, in elk geval voor zover deze 1/12 deel van € 4.400,= overtreft, post f voor zover deze 125,= overtreft en post e, kort samengevat, (mede) wegens het ontbreken van (voldoende) causaal verband met de explosie.
2.9.3
De rechtbank acht, op dezelfde gronden als ten aanzien van [eiser 1], de opstalschade (post a) toewijsbaar als na te melden. Het VvE-aandeel van [eiser 2] is eveneens 19,05%; de berekening zou ook bij hem uitkomen op een lager bedrag dan het bedrag dat verzekeraars zelf menen verschuldigd te zijn, te weten € 18.319,=.
Voor wat betreft post b is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat het hier kosten betreft, die -voor het gehele bedrag- vergeefs gemaakt zijn vanwege de explosie, die immers verkoop van het pand daarna in redelijkheid onmogelijk maakte. Dat niet met zekerheid vast te stellen valt of verkoop wel gelukt zou zijn als de explosie niet had plaatsgevonden is juist, maar die onzekerheid komt voor risico van Eurogoud als aansprakelijke partij.
Post c is eveneens toewijsbaar
Het (langer gebruik maken van het) krediet hangt samen met het niet kunnen verkopen van het pand dat, voor de periode na de explosie op 28 juni 2003, op de hiervoor genoemde grond voor risico van Eurogoud komt. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het overbruggingskrediet langer moest worden aangehouden vanwege de (onverkoopbaarheid van de onroerende zaak tengevolge van de) explosie. De omstandigheid dat, tegenover de bank, (ook) een ander hoofdelijk aansprakelijk was voor het krediet doet in de verhouding tussen [eiser 2] en Eurogoud/verzekeraars niet ter zake.
Post d wordt niet betwist en is dus toewijsbaar.
Posten e en f zijn, gelet op de omstandigheid dat het beschadigde pand niet meer bewoond kon worden, met de overgelegde schriftelijke verklaring van degene bij wie tijdelijk -in een andere plaats, Rotterdam- woonruimte is gehuurd voldoende onderbouwd. Dat dit noodzakelijk was omdat de vervangende woning van [eiser 2] nog niet gereed was om betrokken te worden is, gelet op de omstandigheid dat de woning aan de [adres] op 28 juni 2003 nog niet was verkocht, zodat geen noodzaak tot spoed bestond, aannemelijk. Verzekeraars hebben dat weliswaar betwist, maar nu die betwisting niet (voldoende) gemotiveerd is laat de rechtbank die daar.
Post g is niet toewijsbaar op mutatis mutandis dezelfde gronden als bij [eiser 1].
2.9.4
Tegen de ingangsdatum van de rente is geen verweer gevoerd. Voor vergoeding komt dus in aanmerking
a. € 18.319,=;
b. € 1.451,=;
c. € 4.400,=;
d. € 500,=
e. € 1.500,=
f. € 500,=;
in totaal € 26.670,=; dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2004 en met een kwart van de buitengerechtelijke kosten ad € 226,=, zodat in totaal te vergoeden valt € 26.896,=.
2.9.5
Hetgeen werd overwogen in 2.8.7 geldt ook hier.
De schade van [eiser 3] en [eiser 4]
2.10.1.
De primaire vordering strekt thans, op de voet van de akte van 25 mei 2011, voor wat betreft [eiser 3] en [eiser 4] gezamenlijk tot betaling van € 181.458,= in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2004. Voorts wordt voor [eiser 1], [eiser 2], [eiser 4] en [eiser 3] vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevraagd.
De vordering in hoofdsom is opgebouwd als volgt:
a. vermindering waarde pand [adres] (bedrijfsruimte) € 55.710,=
b. huurderving € 55.710,=
c. erfpachtcanon € 1.490,=
d. juridische kosten € 1.511,=
(voorschotten worden niet langer gevorderd).
2.10.2
Behoudens de hiervoor bij de vordering van [eiser 1] reeds besproken bezwaren tegen de posten a en d zijn verweren gevoerd tegen posten b en c.
Ten eerste wordt betwist dat het pand daadwerkelijk werd verhuurd. Voorts heeft de eigen verzekeraar van [eiser 3] en [eiser 4] het eerste jaar huurderving (1 juli 2003-1 juli 2004) reeds vergoed. Tenslotte wordt, zo begrijpt de rechtbank, een beroep gedaan op schending van de schadebeperkingplicht, want [eiser 3] en [eiser 4] hadden eerder tot herstel moeten overgaan, waarna dan ook weer verhuurd had kunnen worden. Tenslotte wordt een aftrek van 20% bepleit wegens bespaarde kosten en afschrijving.
2.10.3
De rechtbank acht, op dezelfde gronden als ten aanzien van [eiser 1], de opstalschade (post a) toewijsbaar, op basis van de waardevermindering. Het VvE aandeel van [eiser 3] en [eiser 4] is 13,4 %, zodat de schade komt op € 55.710,= -/- (13,4% van € 344.480,=) is
€ 46.160,=, aldus € 9.550,=. Vanwege de door [eiser 3] en [eiser 4] gesloten (opstal)verzekering, die tot uitkering is gekomen, achten verzekeraars zich niet gehouden tot uitkering van enig bedrag. De hiervoor bij [eiser 1] en [eiser 2] besproken situatie doet zich hier dus niet voor, zodat de opstalschade vergoed dient te worden tot een bedrag van
€ 9.550,=.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser 3] en [eiser 4] met de huurovereenkomst en nadere stukken (inschrijving van de snackbar in het Handelsregister, bankafschriften van de huur en het proces-verbaal van 15 december 2004) voldoende hebben bewezen dat de bedrijfsruimte ten tijde van de explosie daadwerkelijk, als snackbar, werd verhuurd aan [B], dat deze een huur van € 1546,37 per maand excl. BTW betaalde alsmede de erfpachtcanon (art. 6.7 van de huurovereenkomst). De betwisting is, tegenover die stukken, onvoldoende gemotiveerd; dat, wellicht, een en ander fiscaal niet geheel juist werd verantwoord is voor deze procedure zonder belang.
Niet in te zien valt -en Eurogoud/verzekeraars hebben ook niet onderbouwd- waarom, als de explosie niet zou hebben plaatsgevonden, de huurovereenkomst niet gedurende de daarin voorziene termijn van vijf jaar zou hebben voortgeduurd. Het eerste jaar van het huurcontract was al voorbij. Onbetwist is dat [eiser 3] en [eiser 4] van hun verzekeraar separaat de huurderving voor het tweede jaar (dus het eerste jaar na de explosie) vergoed hebben gekregen. Nu de vordering is gebaseerd op een huurderving gedurende de dan nog resterende drie jaar is deze geheel toewijsbaar.
Dat [eiser 3] en [eiser 4] niet eerder hebben hersteld kunnen Eurogoud/verzekeraars hen niet tegenwerpen; nu de aansprakelijke partij/haar verzekeraars heeft/hebben nagelaten de schade te vergoeden althans adequate voorschotten te verstrekken komt Eurogoud/verzekeraars geen beroep op de schadebeperkingsplicht toe. Bij gebreke van voldoende middelen waren [eiser 3] en [eiser 4] immers, naar voldoende aannemelijk is, mede gelet op de hiervoor beschreven aanpak van het hele blok, niet in staat om eerder dan in 2007 tot cascoherstel te komen, terwijl voor verhuur voorts verdergaand herstel noodzakelijk is. Deze posten zijn dan ook toewijsbaar.
Post d is op mutatis mutandis dezelfde gronden als bij [eiser 1] niet toewijsbaar.
2.10.4
Tegen de ingangsdatum van de rente is geen verweer gevoerd. Voor vergoeding komt dus in aanmerking
a. € 9.950,=
b. € 55.710,=
c. € 1.490,=
derhalve in totaal € 66.750,=, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2004 en met een kwart van de buitengerechtelijke kosten ad € 226,=, zodat in totaal verschuldigd is € 66.976,=.
2.10.5
Voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten en proceskosten geldt hier hetzelfde als bij [eiser 1] onder 2.8.7 overwogen, met uitzondering van de beslagkosten.
De schade van [eiser 4]
2.11.1
De primaire vordering luidt thans, op de voet van de akte van 25 mei 2011, voor wat betreft het aan [eiser 4] te vergoeden bedrag vanwege de explosie in de juwelierszaak zelf
€ 168.582 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2004, en € 904 aan buitengerechtelijke kosten.
De vordering in hoofdsom is opgebouwd als volgt:
a. vermindering waarde pand [adres] € 58.143,=:
b. huurderving € 108.000,=
c. erfpachtcanon € 928,=
d. juridische kosten 1.511,=.
(voorschotten worden niet langer gevorderd).
2.11.2
De verweren van verzekeraars komen, met hierna te bespreken (kleine) uitzonderingen, overeen met die ten aanzien van de vordering van [eiser 3] en [eiser 4].
2.11.3
Anders dan ten aanzien van de verhuur aan de snackbar is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat Eurogoud een huurovereenkomst als gesteld met [eiser 4] had gesloten. Verzekeraars zijn bereid te erkennen, gelet op de omstandigheid dat de juwelierswinkel daar ten tijde van de explosie al enige tijd gevestigd was, dat het pand in 2003 was verhuurd, maar betwisten dat sprake was van een reguliere (in de zin van: tegen een -vaste- maandvergoeding), langlopende huurrelatie tussen [eiser 4] en Eurogoud ten aanzien van het pand. De rechtbank is van oordeel dat op dit punt thans onvoldoende zekerheid bestaat. Er is weliswaar een huurcontract overgelegd alsmede een overname -overeenkomst, waaruit blijkt dat [eiser 4] en Eurogoud kort voor de explosie, te weten op 31 mei/1 juni 2003 hebben afgesproken dat de tussen hen bestaande vof wordt ontbonden, Eurogoud de juwelierswinkel overneemt en het pand zal huren van [eiser 4], maar uit de overname-overeenkomst blijkt ook dat deze afspraken pas in werking treden drie weken nadat de volledige overnamesom door Eurogoud aan [eiser 4] is betaald. Of dat is gebeurd is onduidelijk. Ook in de visie van [eiser 4] is het kennelijk niet tot een (eerste) huurbetaling gekomen. In die situatie dient [eiser 4], tegenover de gemotiveerde betwisting, conform zijn aanbod te worden toegelaten tot het bewijs door middel van getuigen. Het komt de rechtbank echter niet noodzakelijk voor dat dit in dit geding gebeurt, dat kan even goed in de schadestaatprocedure. De rechtbank acht verwijzing naar de schadestaatprocedure, ondanks de omstandigheid dat nu een geldbedrag wordt gevraagd, mogelijk en aangewezen omdat voldoende aannemelijk is dat schade is geleden, terwijl het uit proceseconomische overwegingen niet opportuun is, gelet op de situatie als geheel, om de schade nu te laten bewijzen.
De rechtbank zal daarom dit deel van de zaak verwijzen naar de schadestaat.
2.11.4
Voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten en proceskosten geldt hier hetzelfde als bij [eiser 1] onder 2.8.7 overwogen, met uitzondering van de beslagkosten.
Het beroep op een opschortingsrecht ex art 7:954 lid 5 jo. 7:955 BW
2.12
Op grond van het navolgende zal Eurogoud - en zullen dus verzekeraars in de vrijwaringszaak met rolnr. 07-1792 - aan [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] en [eiser 4] de hiervoor vastgestelde schade hebben te vergoeden.
Verzekeraars hebben zich beroepen op art.7:955 jo. 7:954 lid 5 BW en gevraagd te bepalen dat een eventuele uitkering slechts verschuldigd is met inachtneming van die bepalingen; dat komt erop neer, dat zij de betalingen zullen kunnen opschorten totdat met alle gelaedeerden die zich hebben gemeld ter zake van de betreffende explosie tot vaststelling van de schade is gekomen, opdat de totaal verzekerde som van 1,25 miljoen Euro gelijkelijk wordt verdeeld over alle gelaedeerden. Verzekeraars hebben daarbij aangegeven (bijlage bij pleitnota, zonder onderbouwende stukken) dat thans reeds met een aantal gelaedeerden regelingen zijn getroffen, dat voorts enige vorderingen zijn ingesteld en begroot en tenslotte nog meer vorderingen zijn aangekondigd. Het bedrag dat inmiddels is gevorderd en begroot (inclusief, zo begrijpt de rechtbank de in het kader van regelingen uitgekeerde bedragen) is
€ 1.607.260,80.
2.12.1
Eurogoud heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer tardief is, gelet op art. 128 lid 3 BRv.
Dat standpunt verwerpt de rechtbank. Zeker gelet op de aanvankelijke vordering (een verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaat) kan verzekeraars niet worden tegengeworpen dat zij dit verweer op straffe van verval meteen bij conclusie van antwoord hadden moeten voeren. Nu dit punt voorts, in de aktewisseling en bij pleidooi, uitgebreid is besproken kan ook niet worden gesteld dat het verweer tardief is in die zin dat de goede procesorde aan het voeren daarvan in dit stadium in de weg staat.
2.12.2
Voorts heeft Eurogoud betwist dat dit beroep inhoudelijk gegrond is dan wel gedaan mag worden. Het is niet duidelijk of de verzekerde som wordt overschreden, verzekeraars hadden nader moeten onderbouwen waarom dat gevreesd moet worden. Voorts zullen thans nog te behandelen vorderingen vermoedelijk zijn verjaard. Ook is onduidelijk of de uitkeringen aan de gelaedeerden met wie reeds regelingen zijn getroffen een voorbehoud in deze zin kennen; als dat niet zo is, dienen deze thans buiten beschouwing te blijven.
Tenslotte gaat het niet aan om dit beroep nu te honoreren; als meteen na de explosie de schade was uitgekeerd hadden verzekeraars zich op deze artikelen, als ze al van toepassing zijn, niet kunnen beroepen, want die waren toen nog niet van kracht.
[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] hebben zich voor zover nodig bij die visie van Eurogoud aangesloten.
2.12.3
De rechtbank verwerpt het beroep op art. 7:955 jo. 7:954 lid 5 BW.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat de onderhavige vorderingen louter zien op vermogensschade, derhalve niet (ook) op personenschade als bedoeld in art.7:954 BW, (ook in lid 5 daarvan), terwijl het hier geen directe actie als in dat artikel bepaald betreft. De rechtbank is van oordeel dat reeds om die reden verzekeraars geen beroep op die regeling toekomt; de omstandigheid dat aan andere gelaedeerden, die tengevolge van deze zelfde explosie wel letselschade hadden geleden, uitkeringen zijn gedaan in combinatie met de mogelijkheid dat wellicht andere letselschadeslachtoffers verzekeraars nog zullen aanspreken acht de rechtbank niet voldoende om deze regeling ook in dit geval toepasselijk te doen zijn. De ratio van de regeling noopt daartoe in de huidige constructie, waar verzekeraars niet rechtstreeks aan [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 4] en [eiser 3] (en eventueel later aan [eiser 4]) betalen maar aan Eurogoud, niet; tegenover Eurogoud komt verzekeraars immers zonder meer een beroep toe op de beperkte hoogte van de verzekerde som. Het is aan Eurogoud, die immers ook nog een vordering ter zake van eigen schade ter vergoeding heeft ingediend, om te beslissen waarvoor zij de verzekerde som aanwendt.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het beroep ook op andere gronden verworpen dient te worden. Bij gebreke van een specifieke, overgangsrechtelijke regeling geldt in beginsel de hoofdregel van de Overgangswet, te weten onmiddellijke werking, ook als het, zoals hier, een verzekeringsovereenkomst betreft die al voor de inwerkingtreding van deze wettelijke bepalingen gold. In dit geval dateert echter het schadeveroorzakend voorval, de explosie, van ruim voor die inwerkingtreding. Hoewel de procedure(s) nog niet aanhangig was/waren toen de nieuwe bepalingen in werking traden acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat verzekeraars, door hun weinig voortvarende wijze van afhandelen van deze schade, als gevolg van deze wetswijziging in een gunstiger positie zouden komen te verkeren. Anders dan verzekeraars (en AON) betogen is de positie door de wetswijziging in die zin gunstiger, dat thans, als wordt aangenomen dat de regeling ook ziet op vorderingen tot vergoeding van vermogensschade, een wettelijke basis bestaat voor het opschorten van een uitkering. Onder het oude recht waren weliswaar verzekeraars niet gehouden tot uitkering van meer dan de verzekerde som (thans niet ter zake doende details aangaande rente en bijkomende kosten daargelaten), maar ontbrak een expliciete regeling als die in de huidige wet. Dat had tot gevolg dat, als met het doen van de uitkering de verzekerde som niet werd overschreden, verzekeraars daartoe op vordering van hun verzekerde gehouden waren en ook (als overigens aan de eisen was voldaan) in rechte veroordeeld konden worden en feitelijk werden. Als verzekeraars dat (wie het eerst komt, die het eerst maalt-)systeem onbillijk achtten, of als verzekerde, in verband met een nagekomen gelaedeerde, daartegen bezwaar maakte, was wellicht, onder bijzondere omstandigheden, terugvordering door verzekeraars van (een deel van) reeds gedane uitkeringen mogelijk, doch dat is een wezenlijk andere (voor verzekeraars minder gunstige) situatie dan het thans aan verzekeraars toekomende recht om de uitkering op te schorten.
2.12.4
Wel zou de wellicht ontoereikende hoogte van de verzekerde som mogelijk te zijner tijd, gevolgen kunnen hebben voor de vordering jegens AON in de zaak met rolnr. 06-72. Het staat partijen vrij op dat punt, zo nodig, te zijner tijd het debat voort te zetten.
De vordering van Jagoba
2.13.1
Hoewel Jagoba thans ten processe niet langer vertegenwoordigd is en de laatste eiswijziging ook niet namens haar is genomen, blijven de in eerdere vonnissen genomen beslissingen in stand. Dat betekent, dat Eurogoud aansprakelijk is voor de schade van Jagoba (en dat de verzekering daarvoor dekking biedt). Ook hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de wijze waarop de schade aan het pand moet worden berekend -vaststelling van de waardevermindering, aan de hand van vergelijking van de waarde voor en na de explosie- geldt evenzeer voor het aan Jagoba toebehorende pand.
Die schade, en overigens ook eventuele overige schade, valt nu niet vast te stellen, maar dat schade is geleden is voldoende aannemelijk en dat is voldoende om verwijzing naar de schadestaat te rechtvaardigen (een beslissing die ook genomen kan worden als toewijzing van een geldsom is gevorderd); de enkele onttrekking van de advocaat is onvoldoende om aan te nemen dat Jagoba niet langer vergoeding van die schade wenst.
De rechtbank zal dit gedeelte van de zaak met rolnr. 06-3290 daarom verwijzen naar de schadestaatprocedure als na te melden.
2.13.2
Ook hier zal Eurogoud als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld; die veroordeling zal echter hier rekening houden met de omstandigheid dat de advocaat zich in het laatste stadium aan de zaak heeft onttrokken.
Tenslotte
2.14
Het voorgaande leidt ertoe, dat in de zaak met rolnr. 06-3290 Eurogoud wordt veroordeeld tot betaling van na te noemen bedragen aan [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] en [eiser 4] en tot betaling van schade, nader op te maken bij staat aan [eiser 4] en aan Jagoba, met veroordeling van Eurogoud in de kosten van het geding.
In de zaak met rolnr. 07-1792 worden verzekeraars veroordeeld tot betaling aan Eurogoud van de bedragen die Eurogoud ingevolge dit vonnis nu moet betalen aan [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] en die zij, na afronding van de schadestaatprocedure of eventueel een minnelijke regeling zal hebben te betalen aan Jagoba en [eiser 4]. Er bestaat geen aanleiding daaraan enige verwijzing naar de polis te verbinden, of een voorbehoud te maken aangaande de positie van AON (tegen wie een voorwaardelijke vordering aanhangig was gemaakt) nu in elk geval op dit moment geen enkele reden bestaat om aan te nemen dat met deze betalingen de verzekerde som wordt overschreden.
Verzekeraars worden in de kosten van Eurogoud veroordeeld, die, gelet op de verwikkelingen en (onnodig) lange duur, voor wat de advocaatkosten betreft worden begroot op € 8.000,=.
De vordering tegen AON zal, op de in het vonnis van 2009 uiteengezette gronden, thans worden afgewezen en Eurogoud wordt in de kosten van AON veroordeeld.
Om misverstand te voorkomen wordt daarbij opgemerkt dat van verzekeraars en Eurogoud wordt verwacht dat zij in voorkomend geval AON op de hoogte stellen van de stand van zaken, met name als die van invloed zou kunnen zijn op de procedure tussen Eurogoud en AON (in de zaak met rolnr. 06-72 in conventie en in reconventie).
3. De beslissing
De rechtbank
In de zaak met rolnummer 06-72, in conventie en in reconventie:
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 1 oktober 2012;
houdt elke verdere beslissing aan;
In de zaak met rolnr 06-3290:
de vordering van Jagoba tegen Eurogoud
veroordeelt Eurogoud tot betaling aan Jagoba van de schade, nader te bepalen bij staat, als gevolg van de explosie op 28 juni 2003 aan de [adres] te ‘s Gravenhage en verwijst deze zaak daartoe naar de schadestaatprocedure;
veroordeelt Eurogoud in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Jagoba begroot op € 1.600,= aan salaris voor de advocaat, € 49,60,= aan griffierecht en € 16,97 aan verschotten;
de vordering van [eiser 4] tegen Eurogoud:
veroordeelt Eurogoud tot betaling aan [eiser 4] van de schade, nader te bepalen bij staat, die [eiser 4] heeft geleden als gevolg van de explosie op 28 juni 2003 aan de [adres] te ’s Gravenhage en die niet reeds is begrepen in de vergoeding die aan [eiser 3] en [eiser 4] tezamen dient te worden betaald op grond van na te melden veroordeling jegens hen en verwijst deze zaak daartoe naar de schadestaatprocedure;
veroordeelt Eurogoud in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser 4] begroot op € 2.000,= aan salaris voor de advocaat, € 49,60 aan griffierecht en € 16,97 aan verschotten;
de vordering van [eiser 1] tegen Eurogoud:
veroordeelt Eurogoud tot betaling aan [eiser 1] van € 29.947,= (zegge negenentwintigduizend negenhonderd zevenenveertig euro), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 april 2004 tot aan de dag der voldoening over
€ 29.721,=;
veroordeelt Eurogoud in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser 1] begroot op € 2.000,= aan salaris voor de advocaat, € 49,60 aan griffierecht en
€ 1.055,53 aan verschotten, waarvan € 1.038,56 aan beslagkosten ;
de vordering van [eiser 2] tegen Eurogoud:
veroordeelt Eurogoud tot betaling aan [eiser 2] van € 26.896,= (zegge zesentwintigduizend achthonderd zesennegentig euro), te vermeerderen met wettelijke rente van 24 april 2004 tot aan de dag der voldoening over € 26.670,=;
veroordeelt Eurogoud in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser 2] begroot op € 2.000,= aan salaris voor de advocaat, € 49,60 aan griffierecht en
€ 1.055,53 aan verschotten, waarvan € 1.038,56 aan beslagkosten;
de vordering van [eiser 3] en [eiser 4] tegen Eurogoud:
veroordeelt Eurogoud tot betaling aan [eiser 3] en [eiser 4] van € 66.976,= (zegge zesenzestigduizend negenhonderd zesenzeventig euro), te vermeerderen met wettelijke rente van 24 april 2004 tot aan de dag der voldoening over € 66.750,=;
veroordeelt Eurogoud in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser 3] en [eiser 4] begroot op
€ 2.000,= aan salaris voor de advocaat, € 49,60 aan griffierecht en € 16,97 aan verschotten;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met rolnr. 07-1792
veroordeelt verzekeraars tot betaling aan Eurogoud van de bedragen, die Eurogoud blijkens voormelde veroordeling in de zaak met rolnr. 06-3290 thans dient te betalen aan [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] en die Eurogoud thans en te zijner tijd (mogelijk) zal hebben te betalen aan Jagoba en [eiser 4];
veroordeelt verzekeraars in de kosten van deze procedure aan de zijde van Eurogoud, tot op heden aan de zijde van Eurogoud begroot op € 8.000,= aan salaris voor de advocaat en
€ 85,60 aan verschotten;
wijst af de (voorwaardelijke) vordering tegen AON;
veroordeelt Eurogoud in de kosten van AON in deze procedure, tot op heden aan de zijde van AON begroot op € 248,= aan griffierecht en € 4.000,= aan salaris voor de advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. Th. Veling en mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2012.
106/1980/2148