Parketnummer: 10/710127-09 (en 10/712260-12 ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 30 november 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen,
raadsman mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 en 16 november 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bonnes heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het bij dagvaarding met parketnummer 10/710127-09 onder feit 2 t/m 4 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het bij dagvaarding met parketnummer 10/710127-09 onder 1 impliciet primair ten laste gelegde en het bij dagvaarding met parketnummer 10/712260-12 primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de zaak met parketnummer 10/712260-12, nu het begrip gelijktijdige vervolging, zoals opgenomen in artikel 2, tweede lid, Sv, blijkens de wet ziet op gelijktijdige vervolging van hetzelfde feit bij twee rechtbanken en niet op gelijktijdige vervolging van verschillende feiten bij twee rechtbanken.
Dit verweer wordt verworpen.
Uit de wet volgt niet dat gelijktijdige vervolging moet worden verstaan als gelijktijdige vervolging van hetzelfde feit bij twee rechtbanken. In de Rotterdamse zaak is sprake van feiten die gepleegd zijn in het rechtsgebied van de rechtbank Rotterdam en in de Haarlemse zaak is er sprake van een feit dat gepleegd is in het rechtsgebied van de rechtbank Haarlem. Dat betekent dat deze twee rechtbanken beiden voldoen aan het criterium van artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering, te weten dat er bevoegdheid is van twee rechtbanken binnen welker rechtsgebied het feit is begaan. Nu er sprake is van gelijktijdige vervolging bij meer dan één rechtbank zegt de wet in het tweede lid van artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering dat uitsluitend bevoegd is de rechtbank die in rangschikking eerder is geplaatst, of, indien het rechtbanken betreft die in deze rangschikking dezelfde plaats innemen, de rechtbank waarbij de vervolging het eerst is ingesteld.
In dit geval zijn de Rotterdamse en de Haarlemse rechtbank gelijk geplaatst in de rangschikking. Nu de vervolging bij de Rotterdamse rechtbank het eerst is ingesteld is deze rechtbank bevoegd om tevens van de Haarlemse zaak kennis te nemen.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Parketnummer 10/710127-09
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging nu is voldaan aan zowel het Zwolsman-criterium als het Karman-criterium. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de NFI-deskundige ing. M.J. van der Scheer na benoeming door de rechter-commissaris een presentatie heeft gegeven bij het openbaar ministerie buiten medeweten van de verdediging en de rechter-commissaris om. Ook heeft de deskundige in opdracht van de officier van justitie en anders dan hem door de rechter-commissaris is opgedragen, geen verslag opgemaakt van zijn bevindingen. Door deze gang van zaken is de verdediging op een informatieachterstand gezet en is de controle op mogelijke beïnvloeding van de deskundige onmogelijk gemaakt. Voorts is door de inmenging van de officier van justitie het wettelijk systeem in de kern geraakt.
De rechtbank constateert dat de handelwijze van de officier van justitie in strijd is geweest met de benoeming van de rechter-commissaris. Echter, nu de bevindingen van Van der Scheer zoals die ter terechtzitting zijn geuit en zoals deze volgens de getuige ook ten parkette zijn geuit, niet wezenlijk verschillen van zijn bevindingen uit het rapport van 20 november 2009, zijn aan de belangen van de verdachte geen schade toegebracht. Reeds om die reden kan het beroep op de Zwolsman-norm niet slagen, nog daargelaten dat van opzet c.q. grove nalatigheid in de zin van de Zwolsman-norm naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gesproken. Eerder lijkt er sprake te zijn van slordig en onnadenkend optreden door de officier van justitie.
Van schending van de Karman-norm is evenmin sprake omdat weliswaar sprake is van een vormfout maar deze niet zodanig is dat het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt.
Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de verdachte als getuige is gehoord op het moment dat hij reeds als verdachte kon worden aangemerkt. De verdachte is daardoor ten onrechte voorafgaand aan het verhoor geen cautie gegeven en hij heeft geen gebruik kunnen maken van rechtsbijstand.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment van dat verhoor, aanvangend op 12 augustus 2009 om 00:15 uur – slechts enkele uren na alarmering van de politie – niet evident is geweest dat de verdachte reeds als verdachte kon worden aangemerkt, zulks mede gelet op het standpunt van de verdachte dat hij was overvallen. Ook dit kan dus niet tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat de Salduz-norm is geschonden nu de verdachte tijdens het eerste verhoor geen cautie is gegeven en hij daarnaast voorafgaand en tijdens het verhoor geen gebruik heeft kunnen maken van rechtsbijstand door een advocaat. Voornoemde verklaring van de verdachte welke hij als getuige heeft afgelegd is door de verdachte aangehaald in zijn eerste verklaring nadat hij als verdachte werd aangemerkt op 12 augustus 2009 om 19:16 uur. In die verklaring heeft hij naar de eerdere verklaring verwezen en aangegeven dat dit zijn standpunt was en dat die verklaring juist zou zijn. De verdachte heeft ook op 18 augustus 2009 bij de rechter-commissaris verklaard dat hetgeen hij bij de politie als getuige heeft verklaard juist is. Nu de verdachte ook na consultatie van zijn raadsman bij deze verklaring is gebleven kan deze gebruikt worden voor het bewijs. Aan bewijs levert de verklaring overigens niet veel op anders dan dat de verdachte erkent ter plaatse te zijn geweest met zijn (ex-)partner, hetgeen overigens nauwelijks valt te ontkennen gelet op de in het dossier aanwezige getuigenverklaringen van zijn zoon [getuige 1] en schoondochter [getuige 2], alsmede de verklaringen van de medewerkers van de groenvoorziening die de verdachte ter plaatse hebben aangetroffen.
Parketnummer 10/710127-09
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord) wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht nu sprake was van “voorbedachte raad”. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte gedurende het uitvoeren van de geweldshandelingen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, voldoende tijd had om zich te beraden op zijn besluit en dat er geen contra-indicaties zijn. Integendeel, er zijn juist aanwijzingen dat de verdachte al langer van plan was om geweld tegen het slachtoffer te gaan gebruiken.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen (directe) bewijsmiddelen waaruit de voorbedachte raad kan blijken. Het feit dat sprake is van meerdere geweldshandelingen kan weliswaar een indicatie zijn dat de verdachte enige tijd heeft gehad om zich te kunnen beraden, echter even zo goed vormt dit gegeven een contra-indicatie nu dit ook kan wijzen op een situatie waarin de verdachte overmand door emoties heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling (vgl. HR 28 februari 2012 LJN BR 2342). Daarbij geldt dat de tijdspanne tussen de verschillende geweldshandelingen niet kan worden vastgesteld. De bijkomende omstandigheid dat de verdachte zich in het verleden dreigend heeft uitgelaten in de richting van het slachtoffer is in dit verband onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Het onder 2 t/m 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman zodat het geen nadere motivering behoeft.
Parketnummer 10/712260-12
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft aangevoerd dat hoewel er geen sprake is van bloot opzet op de dood, de verdachte – door het slachtoffer meerdere malen met een schroevendraaier te steken – zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood zou intreden. Hierbij verwijst de officier van justitie naar de locatie van het letsel, de kracht waarmee is gestoken, het feit dat het slachtoffer zich nauwelijks kon verweren en de aard van het wapen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat geen sprake is van bloot opzet op de dood. Echter, anders dan de officier van justitie meent is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat door het steken met een schroevendraaier de aanmerkelijke kans heeft bestaan op de dood van het slachtoffer. Uit de geneeskundige verklaring met betrekking tot het letsel van aangever [slachtoffer 2] blijkt dat [slachtoffer 2] bij het incident twee steekverwondingen had opgelopen, één op de linkerbovenarm en één op de rug ter hoogte van het rechterschouderblad. Beide verwondingen waren ongeveer één centimeter diep. Uit de aard van deze verwondingen kan niet volgen dat het steken met de schroevendraaier op zodanige wijze en met een dusdanige kracht is gebeurd dat de dood op de koop toe is genomen. Ook is niet gebleken van andere omstandigheden waaruit dit kan volgen. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/710127-09
1.
hij, op 11 augustus 2009 te Simonshaven, gemeente Bernisse, , opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 1] (meermalen)
- met kracht(met een zwaar voorwerp en/of een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) op/tegen haar hoofd en gezicht geslagen
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Parketnummer 10/712260-12
hij op 13 mei 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] (zijnde zijn, verdachtes, neef), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een schroevendraaier, in de (rechter)schouder en de (linker) bovenarm en de rug, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Parketnummer 10/710127-09
Op 11 augustus 2009 wordt bij een recreatiegebied in Simonshaven een dode vrouw, naar later blijkt [slachtoffer 1], aangetroffen. Haar (ex-)partner, de verdachte, heeft even daarvoor in paniek zijn schoondochter gebeld. Wanneer de zoon van de verdachte samen met zijn vrouw ter plaatse komt treft hij daar zijn moeder aan in een grote plas bloed. Uit de sectie blijkt dat zij is overleden als gevolg van heftig botsend geweld op het hoofd en het gezicht, zoals dat kan passen bij meermalen hard slaan met een zwaar en mogelijk ook kantig voorwerp. Op de schoenen van de verdachte worden bloedspatten aangetroffen die na onderzoek door het NFI van het slachtoffer blijken te zijn.
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn (ex-)partner aan het wandelen was in het recreatiegebied toen er een man uit een pad kwam en in het wilde weg begon te slaan. De verdachte is op de grond terecht gekomen en nadat hij overeind kwam zag hij zijn (ex-) partner liggen. Hij heeft haar vastgepakt en gegild maar zij reageerde nergens op. Vervolgens heeft hij zijn schoondochter gebeld en daarna is hij naar de weg gelopen en heeft hij een auto tegengehouden.
De politie heeft dit door de verdachte geschetste scenario uitgebreid onderzocht. Er zijn vele getuigen gehoord die die avond in de nabijheid van de plaats delict hebben gelopen, gefietst of zich per auto hebben verplaatst, maar niemand heeft steun aan de lezing van de verdachte kunnen geven dat een derde dit feit zou hebben begaan, noch vindt deze lezing steun in de overige bevindingen van het politieonderzoek.
De verdachte zelf heeft na zijn eerste summiere verklaring en zijn verklaring bij de rechter-commissaris vrijwel niets meer willen verklaren en hij heeft geen details gegeven over de man die hen zou hebben overvallen. Daarbij komt dat de verdachte ook op minder essentiële vraagpunten steeds er het zwijgen toe doet.
Dit terwijl de verklaring van de verdachte veel vragen oproept. Zo is onduidelijk waarom hij wel zijn schoondochter heeft gebeld met de mededeling dat er iets mis was met [slachtoffer 1] maar niet het alarmnummer heeft gebeld. Hierbij is van belang dat de verdachte, in tegenstelling tot hetgeen hij in zijn verklaring suggereert, niet direct na het telefoongesprek met zijn schoondochter een auto heeft aangehouden, maar pas zo’n veertig minuten later. Dit terwijl er in de tussenliggende periode meerdere auto’s zijn gepasseerd, zo blijkt uit de verschillende getuigenverklaringen. Ook is opvallend dat de verdachte slechts oppervlakkig gewond was (drie kleine wondjes waarvan de grootste 1,5 bij 0,5 centimeter) terwijl zijn (ex-)partner door grof geweld om het leven kwam. Voorts vertoonden de kleren van de verdachte geen kenmerken van een worsteling en beschikten zowel hij als het slachtoffer na afloop van het gebeuren nog over hun geld en sieraden. Daarnaast roept het vragen op dat de verdachte, hoewel het slachtoffer zeer ernstig was toegetakeld en haar gezicht en hoofd bedekt waren met bloed, heeft gezegd dat hij niets bijzonders aan haar zag nadat de gestelde overval had plaatsgevonden. Het is voorts opmerkelijk dat de verdachte pas een kleine 2 uur na aanvang van het eerste verhoor bij de politie informeerde naar de toestand van zijn (ex )partner. De verdachte is meermalen ondervraagd over deze punten en in de gelegenheid gesteld om opheldering te verschaffen maar heeft vrijwel niets willen verklaren.
Gelet hierop, alsmede gelet op het eerdergenoemde ontbreken van enige objectieve ondersteuning voor de verklaring van de verdachte, ontbeert deze verklaring dan ook ieder begin van aannemelijkheid.
Daarbij komt dat de namens de verdachte aangevoerde stelling dat hij fysiek niet in staat kan worden geacht geweld uit te oefenen, moet worden verworpen. Uit waarnemingen die observanten in augustus 2010 hebben gedaan blijkt dat zij de verdachte onder meer reparaties aan een auto zien uitvoeren, een auto-onderdeel zien dragen en een krik zien bedienen. Daar komt bij de omstandigheid dat de rechtbank de poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel in mei 2012 als bovenvermeld bewezen verklaard. Gelet hierop moet de rechtbank het ervoor houden dat de fysieke gesteldheid van de verdachte niet zodanig is geweest dat hij zich op geen enkele wijze gewelddadig heeft kunnen uiten. Temeer niet, nu uit de rapportage van prof. dr. F.J.G. Backx blijkt dat hij niet uitsluit dat de verdachte in een opwelling repeterend geweld met de hand en voet kan hebben toegepast op en tegen het hoofd van het slachtoffer.
Voor alle duidelijkheid overweegt de rechtbank dat in bovenstaande de rapportage van drs. J. Bloem geheel buiten beschouwing wordt gelaten nu de verdachte niet door hem is onderzocht.
Nu de verdachte in de directe nabijheid van zijn (ex-)partner was ten tijde van het uitoefenen van het geweld op haar, er bloedspatten van het slachtoffer op zijn schoenen zijn aangetroffen, niet kan worden vastgesteld dat iemand anders zelfs maar in de omgeving van de plaats delict is geweest en de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht op geen enkele wijze aannemelijk is geworden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op het slachtoffer [slachtoffer 1].
Gelet op het vorenstaande kunnen alle overige verweren buiten bespreking blijven. Dat geldt ook voor het verweer dat is gevoerd ten aanzien van de schiethanden nu deze niet voor het bewijs gebezigd zijn.
Parketnummer 10/712260-12
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. De verdachte ontkent aangever te hebben gestoken. Hij verklaart dat toen hij na het feestje buitenkwam er sprake was van wel 20 man die buiten onenigheid hadden. Vervolgens werd de verdachte aangevallen door een stuk of zeven personen en is hij geschopt, geslagen en gestompt over zijn hele lichaam.
Dit verweer wordt verworpen nu het op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. Er zijn geen feiten of omstandigheden uit het onderzoek naar voren gekomen die de verklaring van de verdachte ondersteunen. De verklaring van aangever daarentegen wordt ondersteund door getuigenverklaringen van [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] die allemaal afzonderlijk hebben verklaard dat de verdachte plotseling achter een busje vandaan kwam rennen, richting aangever ging en meerdere keren op hem in stak met een schroevendraaier. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De bewezen feiten leveren op:
10/710127-09
1 impliciet subsidiair: Doodslag
10/712260-12
Subsidiair: Poging tot zware mishandeling
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Uit diverse verklaringen in het dossier blijkt dat er ten tijde van het delict een gespannen situatie bestond tussen de verdachte en het slachtoffer. De relatie was in een eerder stadium door het slachtoffer beëindigd en zij heeft daarna diverse andere partners gehad. Op de dag van het delict waren zij samen aan het wandelen in het recreatiegebied. Op enig moment heeft de verdachte het slachtoffer met een zwaar voorwerp meerdere malen tegen het hoofd geslagen tengevolge waarvan zij is komen te overlijden. De verdachte heeft daarmee het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen.
De verdachte heeft voorts nagelaten de hulpdiensten in te schakelen maar heeft daarentegen zijn schoondochter gebeld. Die arriveerde samen met de zoon van de verdachte die vervolgens zijn moeder op afschuwelijke wijze aantrof in een grote plas bloed terwijl zij al was overleden. De zoon heeft hier langdurig psychische problemen van ondervonden, en ondervindt deze nog altijd zoals bleek uit zijn slachtofferverklaring ter zitting. De beelden van haar levenloze lichaam en vreselijk toegetakelde gezicht staan op zijn netvlies gebrand. De verdachte heeft door zijn handelen groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden, nota bene zijn eigen kinderen en familie.
Daarnaast heeft de verdachte na afloop van een familiefeestje een neef van hem meerdere malen gestoken met een schroevendraaier voor het oog van diens vrouw en kind. Dat het letsel beperkt is gebleven is niet aan de verdachte te danken. Door zijn manier van handelen heeft de verdachte blijk gegeven van gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijk geweld kunnen nog langdurig lichamelijke en psychische klachten hiervan ondervinden. Bovendien was het weer een eigen familielid van de verdachte die het moest ontgelden.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Namens de verdediging is aangevoerd dat de redelijke termijn in de strafzaak met parketnummer 10/710127-09 is geschonden nu er 3 jaar en 3 maanden zijn verstreken sinds de aanvang van de termijn op 12 augustus 2009. De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze overschrijding dient te leiden tot strafvermindering
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende;
Vaststaat dat de berechting niet binnen 2 jaar heeft plaatsgevonden en dat er een overschrijding van 15 maanden heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt evenwel dat deze overschrijding niet tot vermindering van straf dient te leiden nu er sprake is van een bijzondere omstandigheid. De rechtbank heeft geconstateerd dat door de verdediging verzoeken zijn gedaan welke hebben geleid tot een vertraging in de afdoening van de strafzaak. De rechtbank wijst in dit verband in het bijzonder op het verzoek om contra-expertise op de schoenen van verdachte.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank in de zaak met parketnummer 10/710127-09 de gevangenneming van de verdachte bevelen. Het bevel zal apart worden geminuteerd.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Parketnummer 10/710127-09
ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats benadeelde partij 1], terzake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.380,42 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard nu de rechtbank niet de beschikking heeft over een medische rapportage aan de hand waarvan zij kan beoordelen in hoeverre er sprake is van shockschade bij de benadeelde partij. Dit deel van de vordering vormt een onevenredige belasting van het strafproces en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2], gevestigd te [woonplaats benadeelde partij 2], terzake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.277,64 aan materiële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte terzake van het onder 4 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt.
Parketnummer 10/712260-12
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats benadeelde partij 3], terzake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 167,49 aan materiële schade en een bedrag van € 1250,- aan immateriële schade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van het bij dagvaarding met parketnummer 10/712260-12 ten laste gelegde feit;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 10/710127-09 onder 1 impliciet primair en 2 t/m 4 ten laste gelegde, alsmede het bij dagvaarding met parketnummer 10/712260-12 primair tenlastegelegde, heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 10/710127-09 onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde, alsmede het bij dagvaarding met parketnummer 10/712260-12 subsidiair tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 7.380,42 (zegge: zevenduizend driehonderdtachtig euro en tweeënveertig cent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats benadeelde partij 1];
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft de immateriële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 7.380,42 (zegge: zevenduizend driehonderdtachtig euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 7.380,42 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 71 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdedi¬ging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 917,49 (zegge: negenhonderd zeventien euro en negenenveertig cent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats benadeelde partij 3];
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 917,49 (zegge: negenhonderd zeventien euro en negenenveertig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 917,49 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 18 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
beveelt de gevangenneming ten aanzien van het parketnummer 10/710127-09, welk bevel apart is geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Groen, voorzitter,
en mrs. Feraaune en Den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2012.
Bijlage bij vonnis van 30 november 2012:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/710127-09
op of omstreeks 11 augustus 2009 te Simonshaven, gemeente Bernisse,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte (en zijn mededader(s)) opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
die [slachtoffer 1] (meermalen)
- (met kracht) (met een zwaar voorwerp en/of een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) op/tegen haar hoofd en/of gezicht geslagen
en/of
- met geschoeide voet(en) op/tegen haar hoofd en/of nek geschopt en/of getrapt
en/of gestampt en/of
- haar nek en/of hals samengeknepen en/of samengedrukt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
[Artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht]
hij,
in of omstreeks de periode van 01 februari 2006 tot en met
05 augustus 2007 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de Noordzijdsedijk) een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 3/11 Opiumwet) (parketnummer 10/700393-09)
hij op of omstreeks 06 augustus 2007 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft
gehad (in een pand aan de Noordzijdsedijk) ongeveer 372, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 3/11 Opiumwet) (parketnummer 10/700393-09)
hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2007 tot en met 06 augustus 2007
te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
(Artikel 310 Wetboek van Strafrecht) (parketnummer 10/700393-09)
Parketnummer 10/712260-12
hij op of omstreeks 13 mei 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans
in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 2] (zijnde zijn, verdachtes, neef) van het leven te
beroven, met dat opzet, meermalen, althans éénmaal, met een schroevendraaier,
althans met een (steek)voorwerp, in de borst en/of de (rechter)schouder van
die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/45 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 mei 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] (zijnde zijn, verdachtes, neef),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
schroevendraaier, althans met een (steek)voorwerp, in de borst en/of de
(rechter)schouder en/of de (linker) bovenarm en/of de rug, althans in het
lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302/45 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 mei 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,althans
in Nederland,opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (zijnde zijn, verdachtes,
neef), meermalen, althans éénmaal, met een schroevendraaier, althans met een
(steek)voorwerp, in de borst en/of de (rechter)schouder en/of de (linker)
bovenarm en/of de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken, waardoor die (steek)voorwerp, in de borst en/of de (rechter)schouder en/of de (linker)
bovenarm en/of de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken, waardoor die
[slachtoffer 2] pijn en/of letsel heeft bekomen.
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)