ECLI:NL:RBROT:2012:BY4752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1343000
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en betalingsverplichtingen tussen verhuurder en huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] (gezamenlijk aangeduid als '[eisers]') en [gedaagde]. De zaak betreft een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte, waarbij [eiseres sub 1] een onderneming in dameskleding exploiteert. De huurovereenkomst, die op 1 januari 2006 inging, is in de loop der jaren onderwerp geweest van meerdere gerechtelijke procedures. De vordering van [eisers] was gericht op de vernietiging van een nieuwe huurovereenkomst die op 13 juli 2011 tot stand zou zijn gekomen, op grond van misbruik van omstandigheden en dwaling. [gedaagde] heeft de vordering betwist en stelt dat de nieuwe huurovereenkomst geldig is.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er op 13 juli 2011 een perfecte huurovereenkomst tot stand is gekomen, ondanks de claims van [eisers]. De rechter oordeelde dat [eisers] door haar eigen betalingsgedrag in een afhankelijkheidsrelatie tot [gedaagde] was gekomen, en dat de voorwaarden die [gedaagde] stelde voor de nieuwe huurovereenkomst niet onredelijk waren. De kantonrechter heeft de vordering van [eisers] tot vernietiging van de huurovereenkomst afgewezen en [eisers] veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en boetes, alsook tot het afgeven van een bankgarantie of het voldoen van een waarborgsom.

De rechter heeft ook geoordeeld dat [eisers] als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders in het nakomen van hun verplichtingen en de gevolgen van wanbetaling, evenals de rechtsgeldigheid van overeenkomsten die onder druk tot stand komen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Middelharnis
vonnis
in de zaak van
1. [Eiseres],
2. [eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. E.G. Karel, advocaat te Middelharnis,
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. N. Robijn-Meijer, advocaat te Middelharnis.
Eiseres in conventie zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als “[eisers]” (waarnaar in enkelvoud zal worden verwezen). Eiser sub 1 zal afzonderlijk worden aangeduid als “[eiseres sub 1]” en eiser sub 2 als “[eiser sub 2]”. Gedaagde in conventie zal worden aangeduid als “[gedaagde]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
• het exploot van dagvaarding van 20 april 2012 met producties;
• de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie met producties;
• het tussenvonnis van 11 juni 2012, waarin een comparitie van partijen is gelast;
• de conclusie van antwoord in reconventie;
• de fax d.d. 19 september 2012 zijdens [gedaagde] ten behoeve van de comparitie van partijen, en
• de pleitnotities zijdens [gedaagde].
1.2 De comparitie van partijen heeft plaatsgehad op 27 september 2012. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn beiden in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Karel. Namens [gedaagde] is de heer [A] verschenen, bijgestaan door mr. Robijn-Meijer. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3 De datum voor de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1 [eiseres sub 1] exploiteert een onderneming in dameskleding, accessoires en kledingadviezen, uitgevoerd vanuit de bedrijfsruimte gelegen aan de [locatie], genaamd “[X]”.
2.2 Tussen [C] en [eiseres sub 1] is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [locatie], die is ingegaan op 1 januari 2006 met een aanvangshuurprijs van € 20.832,00 exclusief BTW op jaarbasis, voor de duur van vijf jaar.
2.3 Aan het eind van 2007 werd voornoemde huurovereenkomst aangepast. De persoon van de verhuurder werd veranderd in [D] en de oppervlakte van de gehuurde bedrijfsruimte werd 150 m2. De aanvangshuurprijs werd aangepast naar € 35.720,04. De aangepaste huurovereenkomst werd aangegaan voor de periode 1 januari 2008 tot en met
31 december 2013.
[gedaagde] is door eigendomsovergang in de plaats getreden van [D].
2.4 Naar aanleiding van de huurovereenkomst zoals bedoeld onder 2.3 zijn meerdere gerechtelijke procedures tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde] gevoerd. In de procedure met zaaknummer 1197401 \ CV EXPL 11-21 heeft op 24 maart 2011 een comparitie van partijen plaatsgevonden en is een regeling getroffen. Die regeling is op verzoek van partijen opgenomen in het door de kantonrechter op 9 mei 2011 gewezen vonnis, waarin onder de beslissing is opgenomen:
‘De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 21.310,00;
staat gedaagde toe om voornoemd bedrag aan eiseres te voldoen in 8 gelijke maandelijkse termijnen voor het eerst uiterlijk op 15 april 2011 en vervolgens telkens uiterlijk op de vijftiende dag van iedere daaropvolgende maand, zulks naast de stipte betaling van de lopende huurpenningen uiterlijk op iedere eerste dag van de maand;
bepaalt dat wanneer gedaagde deze betalingsverplichtingen niet behoorlijk nakomt het ingevolge dit vonnis nog verschuldigde bedrag weer geheel ineens opeisbaar zal zijn;
en bovendien, maar alléén voor het geval gedaagde deze betalingsverplichting niet behoorlijk nakomt:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag nadat gedaagde ten aanzien van de nakoming van de vorenbedoelde betalingsverplichtingen in verzuim is en veroordeelt gedaagde om het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege gedaagde daar bevinden en het gehuurde onder opgave van de sleutels ter beschikking van eiseres te stellen;
(…)’
2.5 Op 13 juli 2011 is tussen [gedaagde] en [eisers] een nieuwe huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte gesloten voor een periode van vijf jaar, ingaande 15 juli 2012.
Artikel 6 daarvan luidt als volgt:
‘Het in 12.1 algemene bepalingen bedoelde bedrag van de bankgarantie wordt bij deze tussen partijen vastgesteld op € [rekeningnummer] zegge: elfduizendéénhonderdvijfenzeventig euro en negenennegentig eurocent. In plaats van een bankgarantie te stellen is het eveneens mogelijk voor verhuurder om een waarborgsom, ter grootte van € 11.175,99 zegge: elfduizendéénhonderdvijfenzeventig euro en negenennegentig eurocent te storten op rekeningnummer ten name van [gedaagde].’
2.6 Deze overeenkomst is aangegaan onder de voorwaarden en bedingen zoals vastgelegd in de schriftelijke huurovereenkomst die door partijen is ondertekend. Op de overeenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van toepassing.
Artikel 12.1 daarvan luidt als volgt:
‘Als waarborg voor de juiste nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zal huurder bij ondertekening van de huurovereenkomst aan verhuurder afgeven een bankgarantie overeenkomstig een door verhuurder aangegeven model ter grootte van een in de huurovereenkomst weergegeven bedrag gerelateerd aan de betalingsverplichtingen van huurder aan verhuurder. Deze bankgarantie dient mede te gelden voor de verlengingen van de huurovereenkomst inclusief wijzigingen daarvan en dient geldig te blijven tot tenminste zes maanden na de datum waarop het gehuurde feitelijk is ontruimd en tevens de huurovereenkomst is beëindigd. Bovendien dient deze bankgarantie te gelden voor de rechtsopvolger(s) van verhuurder.’
Artikel 12.6 luidt als volgt:
‘Indien huurder niet voldoet aan de in dit artikel omschreven verplichtingen, verbeurt huurder aan verhuurder per overtreding een direct opeisbare boete van € 250,00 per kalenderdag dat huurder in gebreke blijft nadat huurder per aangetekende brief op het verzuim is gewezen.’
Artikel 18.2 luidt als volgt:
‘Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.’
3. De vordering en het verweer in conventie
de vordering
3.1 [eisers] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd:
Primair
1. voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst van 13 juli 2011 wordt vernietigd, althans nietig wordt verklaard, althans partieel wordt vernietigd onder de voorwaarden zoals opgenomen in de dagvaarding, op grond van misbruik van omstandigheden;
2. [gedaagde] te veroordelen om aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 13.094,60 ter zake van gederfd huurgenot en schade;
Subsidiair
a) te verklaren zoals onder de primaire vordering onder 1, op grond van dwaling;
Meer subsidiair
b) te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld;
c) [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eisers] geleden schade, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet;
Nog meer subsidiair
d) te verklaren voor recht dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] [eisers] houdt aan de verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst van 13 juli 2011;
e) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
het verweer
3.2 [gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe aan dat er op 13 juli 2011 een perfecte overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Zij wijst er bovendien op dat de schade als gevolg van een lekkage reeds is meegenomen in de tussen partijen op 24 april 2011 tot stand gekomen regeling.
4. De vordering en het verweer in reconventie
de vordering
4.1 [gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [eisers] met ingang van 1 augustus 2011 telkens uiterlijk de eerste dag van iedere periode van 1 maand aan [gedaagde] verschuldigd zijn de huur van € 3.725,33 inclusief BTW per maand zoals verder beschreven in de dagvaarding;
2. [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van de wettelijke handelsrente over de huur vanaf de vervaldata van de facturen, zijnde de eerste van iedere maand, voor het eerst op 1 september 2011, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [eisers] hoofdelijk zullen worden veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen de maandelijkse huurtermijnen ad € 3.725,33 inclusief BTW, uiterlijk de eerste dag van de maand, vanaf 1 juni 2012, en bij te late betaling, vermeerderd met de handelsrente en contractuele boete conform artikel 18.2 van de Algemene Bepalingen van € 313,00 per maand;
4. [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 3.130,00 aan boetes over de periode september 2011 tot en met juni 2012 op grond van artikel 18.2 van de Algemene Bepalingen;
5. [eisers] hoofdelijk te veroordeling tot het afgeven van een bankgarantie, dan wel tot betaling van een waarborgsom van € 11.175,99 op grond van artikel 12.1 van de Algemene Bepalingen;
6. [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 250,00 aan boete vanaf
23 april 2012, althans 28 april 2012, tot aan de dag dat [eisers] aan [gedaagde] een originele bankgarantie heeft afgegeven, althans de volledige waarborgsom heeft voldaan;
7. [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 952,00 aan buitengerechtelijke kosten;
8. [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.273 (ter comparitie verminderd tot € 400,00) aan kosten in verband met het kort geding;
9. [eisers] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, zoals gevorderd;
10. [eisers] hoofdelijk te veroordelen in de nakosten.
stellingen van partijen
4.2 Op hetgeen door [gedaagde] aan haar vordering in reconventie ten grondslag is gelegd en de in verband daarmee door [eisers] gevoerde verweren wordt hierna ingegaan, voor zover van belang voor de beoordeling.
5. De beoordeling
in conventie
ontbinding huurovereenkomst [gedaagde] – [eiseres sub 1]
5.1 Ongeacht de hoogte van de betalingsachterstand per 1 juli 2011 staat vast dát er op die datum sprake was van een betalingsachterstand. De omstandigheid dat [eiseres sub 1] voorafgaand aan haar vakantie op 4 juli 2011 een betalingsopdracht heeft gegeven aan haar bank om het (volgens haar) restant van de achterstand aan [gedaagde] te voldoen doet niet af aan het feit dat zij - nu de verplichting tot betaling van de maandelijkse huurtermijnen een doorlopende verplichting is - reeds door het laten verstrijken van de vervaldag van de huurtermijn voor de maand juni 2011 in verzuim was met de betaling van de lopende huurtermijnen, zoals door de kantonrechter voorgeschreven. Dat verzuim leidt - gelet op hetgeen in het vonnis van 9 mei 2011 is overwogen en beslist - tot ontbinding van de huurovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde]. In datzelfde vonnis is [eiseres sub 1]e reeds veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Die ontruiming is haar bij deurwaardersexploot van 6 juli 2011 aangezegd (abusievelijk wordt gesproken over ‘woonruimte’, welke fout is hersteld bij exploot van 8 juli 2011).
(on)redelijkheid ontruimingstermijn
5.2 [eisers] beroept zich in deze procedure op de onredelijke ontruimingstermijn van
9 dagen die aan [eiseres sub 1] is aangezegd in voornoemd exploot. De kantonrechter wijst in dat verband op het bepaalde in artikel 555 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin een ontruimingstermijn van drie dagen is voorgeschreven. Niet valt in te zien dat de omstandigheden van dit geval nopen tot verlenging van die termijn tot een periode van langer dan 9 dagen. Vast staat immers dat [eiseres sub 1] (via haar buren) tijdens haar vakantie op de hoogte was van het exploot en de aanzegging te ontruimen. Een termijn van 9 dagen acht de kantonrechter voldoende om [eiseres sub 1] in de gelegenheid te stellen ‘vrijwillig’ te vertrekken en daarmee kosten van een ontruiming door de deurwaarder te voorkomen. Dat [eiseres sub 1] haar werknemers tijdens haar vakantie niet wenste te belasten met de aangezegde ontruiming kan natuurlijk niet voor risico van [gedaagde] komen. Ook de enkele omstandigheid dát [eiseres sub 1] op vakantie was, en volgens haar stellingen een aanzienlijk gedeelte van de Nederlandse bevolking met haar, is geen aanleiding voor verlenging van de ontruimingstermijn, te meer omdat [eiseres sub 1] een gewaarschuwd mens was, omdat zij sinds het vonnis van 9 mei 2011 reeds wist dat zij ontruiming zou riskeren in geval zij niet zou voldoen aan haar betalingsverplichtingen jegens [gedaagde].
nieuwe huurovereenkomst [gedaagde] – [eisers]
5.3 [eisers] beroept zich ten aanzien van de totstandkoming van de nieuwe huurovereenkomst primair op misbruik van omstandigheden. Op grond van artikel 3:44 BW is sprake van misbruik van omstandigheden wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
[eisers] stelt dat zij zich in een afhankelijkheidsrelatie tot [gedaagde] bevond bij het tot stand komen van de nieuwe huurovereenkomst, omdat zij de ontruiming van het bedrijfspand alleen nog kon voorkomen door in te gaan op de eisen die door [gedaagde] aan de nieuwe overeenkomst werden gesteld. De kantonrechter overweegt allereerst dat er inderdaad sprake was van een bepaalde afhankelijkheidsrelatie, maar dat die relatie is ontstaan door het betalingsgedrag van [eiseres sub 1]e. [eisers] is derhalve door eigen toedoen in de situatie gebracht dat zij ontruiming van de bedrijfsruimte alleen nog kon voorkomen door het aangaan van de nieuwe huurovereenkomst op de voorwaarden van [gedaagde], hetgeen niet aan [gedaagde] kan worden tegengeworpen.
Het stond [eisers] vrij om géén nieuwe huurovereenkomst aan te gaan, hetgeen tot ontruiming van de bedrijfsruimte zou hebben geleid, nu de oude huurovereenkomst tussen [eiseres sub 1] niet meer bestond. [eiseres sub 1] sprak echter de wens uit om de exploitatie van haar winkel in de bedrijfsruimte te continueren en verzocht [gedaagde] om die reden om een nieuwe huurovereenkomst met haar aan te gaan.
Dat [gedaagde] aan die nieuwe huurovereenkomst bepaalde voorwaarden heeft gesteld komt de kantonrechter - gelet op de betalingsproblemen in het verleden - geenszins onredelijk voor en mag voor [eisers] ook geen verassing zijn geweest. Het is het goed recht van [gedaagde] om gelet op alle omstandigheden enige extra zekerheid te verkrijgen tot nakoming van de verplichtingen die voor de huurder voortvloeien uit de huurovereenkomst.
Ook de specifieke door [gedaagde] gestelde voorwaarden acht de kantonrechter redelijk. Immers, bij correcte nakoming van de verplichtingen door [eisers] verandert er feitelijk niets, behalve ten aanzien van de duur. Ook die voorwaarde komt de kantonrechter niet onredelijk voor, nu er sprake is van een nieuwe huurovereenkomst met bijbehorende nieuwe looptijd van vijf jaar. De reden dát er een nieuwe huurovereenkomst diende te komen in plaats van voortzetting van de oude, komt geheel voor risico van [eisers], nu dit het gevolg is van de tekortkoming zijdens [eiseres sub 1].
Slechts indien [eisers] tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen zullen de overige gestelde voorwaarden in werking treden en zal niet alleen van [eiseres sub 1]e - zoals bij de oude huurovereenkomst - maar ook van [eiser sub 2] nakoming van de huurovereenkomst kunnen worden gevorderd. Dat [gedaagde] behoefte heeft aan deze vorm van zekerheid acht de kantonrechter - gelet op de betalingsproblemen van [eiseres sub 1]e in het verleden - begrijpelijk en geenszins in strijd met enige vorm van redelijkheid of billijkheid. Dat zelfde geldt voor de verhoging van de van [eisers] verlangde waarborgsom.
5.4 Gelet op het subsidiaire beroep op dwaling overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat [eisers] telefonisch op de hoogte is gesteld over de voorwaarde dat ook [eiser sub 2] zou worden toegevoegd als partij en de voorwaarde van de verhoogde waarborgsom. [eisers] heeft vervolgens de nieuwe huurovereenkomst op haar vakantieadres per fax van [gedaagde] toegezonden gekregen. Zij heeft derhalve (ook schriftelijk) kennis kunnen nemen van de inhoud daarvan (partijen, hoogte waarborgsom/bankgarantie, duur van de overeenkomst). Dat [eisers] blijkbaar geen goede voorstelling van zaken had doet niet af aan de geldigheid van de overeenkomst. De overeenkomst is duidelijk over de hoogte van de waarborgsom, de duur van de huurovereenkomst en de partijen bij de overeenkomst en laat geen ruimte voor enige andere interpretatie. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] een onjuiste voorstelling van zaken, anders dan in de huurovereenkomst opgenomen, heeft gegeven. Beide partijen hebben dezelfde schriftelijke huurovereenkomst onder ogen gehad en die ondertekend.
5.5 [eisers] beroept zich voorts op artikel 3:33 BW. De kantonrechter overweegt in dat verband dat de nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen op uitdrukkelijk verzoek van [eisers]. Ook de omstandigheid dat [eiseres sub 1] nog altijd haar winkel exploiteert in de bedrijfsruimte is een aanwijzing dat de wil van [eisers] was gericht op het tot stand komen van een nieuwe huurovereenkomst tussen partijen. Zij wist immers dat de oude overeenkomt (door de wanbetaling van [eiseres sub 1]) was ontbonden.
[gedaagde] wordt naar het oordeel van de kantonrechter bovendien beschermd door het bepaalde in artikel 3:35 BW, gelet op het feit dat [eisers] directeur is van een grote B.V. en van hem mag worden verwacht dat hij zich deugdelijk op de hoogte stelt van de inhoud van een overeenkomst die hij ondertekent. Het had bovendien op de weg van [eisers] gelegen een beroep op misbruik van omstandigheden, althans dwaling, eerder dan via haar gemachtigde op 7 oktober 2011 aan [gedaagde] kenbaar te maken, nu voor die tijd al uitgebreid contact heeft plaatsgevonden tussen partijen.
5.6 Gelet op al het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat er op 13 juli 2011 een perfecte huurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, hetgeen afwijzing van de vordering van [eisers] tot vernietiging, althans nietigheid, althans onrechtmatige daad met zich brengt.
gederfd huurgenot en schade
5.7 [eisers] vordert vergoeding van schade in verband met een lekkage in het bedrijfspand die zou zijn veroorzaakt door achterstallig onderhoud. De door de deskundige [E] begrootte schade ad € 20.080,00 exclusief BTW is betrokken in de algehele regeling die tussen partijen op 24 maart 2011 is gesloten. [eisers] stelt zich thans echter op het standpunt dat de schade die zij heeft geleden door de lekkageproblemen omvangrijker was dan in het schaderapport is besproken en dat de deskundige schadeposten met een beloop van € 13.094,60 daarin niet heeft meegenomen.
Vast staat dat partijen bij de regeling van 24 april 2011 hebben beoogd alle tot dan toe over en weer bestaande vorderingen mee te nemen. [eisers] vordert thans nog schade die zij in 2009 en 2010 heeft geleden.
[eisers] betwist de ontvangst van de brief van 26 januari 2011 van [eiseres sub 1] waarin betaling van de overige schadeposten wordt gevraagd. In dat geval wist [gedaagde] niet van deze schadeposten ten tijde van het aangaan van de regeling op 24 maart 2011 en had het op de weg van [eiseres sub 1] gelegen melding te maken van deze posten, opdat deze mee konden worden genomen in de onderhandelingen, althans om te bewerkstelligen dat deze schadeposten expliciet buiten de regeling werden gehouden. Een dergelijke opmerking heeft [eiseres sub 1] echter niet gemaakt, noch heeft zij op andere wijze duidelijk gemaakt dat er nog overige schadeposten zouden zijn, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] gelet op alle omstandigheden van het geval geen rekening hoefde houden met nadere schadeposten die dateren van vóór 24 maart 2011. In het kader van de regeling is slechts rekening gehouden met de op dat moment aan [gedaagde] kenbare schadeposten. Een ander heeft evenzeer, en zelfs te meer, te gelden indien [gedaagde] de brief van [eisers] van 26 januari 2011 wél zou hebben ontvangen. [gedaagde] wist in dat geval van het bestaan van de overige schadeposten en mocht er derhalve vanuit gaan dat die onderdeel uitmaakten van de regeling, zeker nu [eiseres sub 1] niets heeft opgemerkt over uitsluiting van die posten.
Een en ander leidt ertoe dat ook de vordering van [eisers] op dit punt wordt afgewezen.
5.8 [eisers] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
in reconventie
verklaring voor recht betaling maandelijkse huurtermijnen
5.9 De verplichting van [eisers] om tijdig de maandelijkse huurtermijnen aan [gedaagde] te betalen vloeit voort uit de huurovereenkomst. De kantonrechter ziet derhalve geen aanleiding om dit voor recht te verklaren.
handelsrente
5.10 De kantonrechter overweegt dat [eiseres sub 1], althans [eisers], handelt in de uitoefening van een bedrijf en derhalve is te kwalificeren als een professionele partij. [eisers] heeft niet betwist dat zij de maandelijkse huurtermijnen vanaf september 2011 nimmer stipt heeft betaald. Voor iedere te laat betaalde maandelijkse huurtermijn heeft op grond van artikel 6:119a BW te gelden dat daarover wettelijke handelsrente aan [gedaagde] verschuldigd is geworden vanaf de eerste dag van de maand tot de dag der algehele voldoening. [gedaagde] heeft de hoogte van de tot en met 18 september 2012 verschuldigd geworden handelsrente berekend op € 1.097,28, waartegen door [eisers] geen verweer is gevoerd. Dit bedrag zal worden toegewezen. Voor toewijzing van rente voor de nadien vervallen huurtermijnen is geen deugdelijke grondslag gesteld, nu niet is gesteld of gebleken dat [eisers] vanaf oktober 2012 met de (tijdige) huurbetaling van enige maand in gebreke is gebleven.
toekomstige huurtermijnen
5.11 Zoals onder 5.9 is overwogen vloeit de verplichting tot betaling van de maandelijkse huurtermijnen voort uit de huurovereenkomst. Eerst indien [eisers] in gebreke is gebleven met betaling van bepaalde huurtermijnen en betaling van die huurtermijnen in rechte wordt gevorderd, wordt aan een beoordeling op dit punt toegekomen. Thans bestaat geen aanleiding om [eisers] (ook) te veroordelen tot betaling van toekomstige huurtermijnen, alsmede eventuele toekomstige rente of te verbeuren boetes. Weliswaar heeft [gedaagde] ter comparitie aangevoerd dat [eisers] de huurtermijnen van augustus en september 2012 niet (tijdig) heeft voldaan, maar dit is door [eisers] betwist en [gedaagde] heeft met betrekking tot dit punt onvoldoende duidelijk gesteld welk bedrag zij aan achterstallige huur vordert en waarop (op welke maanden) dit bedrag betrekking heeft. In de notitie van [gedaagde] wordt gesproken over een achterstand van € 1.857,60, terwijl ter comparitie wordt aangevoerd dat er twee maandelijkse huurtermijnen onbetaald zijn gelaten, hetgeen niet met elkaar strookt. Niet duidelijk is of de twee termijnen al zijn meegenomen in de berekening van voornoemde achterstand of dat die termijnen daarbij opgeteld dienen te worden. Nu [gedaagde] heeft nagelaten de feiten en omstandigheden waarop zij haar vordering op dit punt baseert voldoende feitelijk te stellen en gemotiveerd te onderbouwen, wordt dit deel van haar vordering afgewezen.
boete op grond van artikel 18.2 Algemene Bepalingen
5.12 [eisers] heeft niet betwist dat zij de huur over de periode september 2011 tot en met
juni 2012 nimmer stipt heeft voldaan. Artikel 18.2 van de Algemene Bepalingen bepaalt dat zij in dat geval een direct opeisbare boete is verschuldigd van 2% van de maandelijkse huurprijs met een minimum van € 300,00. Gelet op de hoogte van de maandelijkse huurprijs ad € 3.725,33 overweegt de kantonrechter dat geen deugdelijke grondslag is gesteld voor toewijzing van een hogere boete dan € 300,00 per maand. Ter zake van dit deel van de vordering wordt derhalve slechts een bedrag van € 3.000,00 (10 maanden x € 300,00) toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor matiging van de boete. [eisers] heeft haar beroep daarop ook op geen enkele wijze onderbouwd.
bankgarantie/waarborgsom
5.13 Op grond van artikel 12.1 van de Algemene Bepalingen diende [eisers] reeds bij
ondertekening van de huurovereenkomst een bankgarantie af te geven, althans - conform artikel 6 van de huurovereenkomst - het vastgestelde bedrag ad € 11.175,99 aan waarborgsom te storten. Vast staat dat [eisers] met deze verplichting in gebreke is gebleven. Zij voert weliswaar aan dat een bedrag van € 6.197,52 ter zake van de waarborgsom reeds door haar is betaald, echter dit wordt door [gedaagde] betwist en [eisers] onderbouwt haar stelling op dit punt naar aanleiding daarvan op geen enkele wijze (nader). Dat betekent dat - ook indien rekening wordt gehouden met een bedrag dat [eisers] stelt als zekerheid te hebben bijgeschreven op de derdenrekening van haar gemachtigde - niet kan worden geoordeeld dat zij heeft voldaan aan de verplichting voortvloeiende uit artikel 12.1 van de Algemene Bepalingen. Zij wordt daarom veroordeeld om alsnog aan die verplichting te voldoen, zoals hierna bepaald.
boete op grond van artikel 12.6 Algemene Bepalingen
5.14 De gemachtigde van [gedaagde] heeft [eisers] bij aangetekende brief van 23 april 2012
gewezen op het verzuim ter zake de verplichting tot het afgeven van een bankgarantie, althans het storten van het vastgestelde bedrag als waarborgsom. Die verplichting rust op [eisers] op grond van artikel 12.1 van de Algemene Bepalingen, zodat [eisers] op grond van artikel 12.6 van de Algemene Bepalingen vanaf die datum een direct opeisbare boete van € 250,00 per kalenderdag aan [gedaagde] verschuldigd is tot de dag der algehele voldoening van de waarborgsom, althans afgifte van de originele bankgarantie aan [gedaagde].
5.15 [eisers] heeft verzocht om matiging van de op grond van artikel 12.6 opeisbare
boete, gelet op alle omstandigheden van het geval. Hoewel de kantonrechter terughoudend dient te zijn in zijn bevoegdheid tot matiging van de boete, ziet de kantontrechter daar in het onderhavige geval aanleiding toe, gelet op de verhouding tussen de hoogte van de maandelijks verschuldigde huurtermijn (€ 3.725,33) en de hoogte van de boete (per maand ongeveer € 7.500,00). Nu er vanaf 23 april 2012 tot heden reeds zeven maanden zijn verstreken zou een strikte toepassing van het betreffende boetebeding naar het oordeel van de kantonrechter leiden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. De kantonrechter zal daarom overgaan tot matiging van de boete. Gelet op de aard van het beding (zekerheid) en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen zal die matiging echter beperkt blijven, nu [eisers] naar het oordeel van de kantonrechter verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter acht het in de gegeven omstandigheden redelijk om de boete berekend tot heden te matigen tot € 20.000,00 (hetgeen een matiging van ongeveer 60% betekent) en voor iedere dag na de datum van de uitspraak van dit vonnis dat [eisers] in gebreke blijft met voldoening van de op grond van artikel 12.1 op haar rustende verplichting, de volledige contractuele boete van € 250,00 per dag toe te wijzen, een en ander zoals hierna bepaald.
buitengerechtelijke kosten
5.16 De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen
omdat in het licht van de betwisting niet is gebleken dat de werkzaamheden méér hebben omvat dan enige sommaties en de gebruikelijke voorbereiding van de procedure, waarvoor de proceskostenveroordeling mede een vergoeding pleegt te vormen.
liquidatietarief kort geding
5.17 [gedaagde] heeft uit eigen beweging het kort geding waarvoor zij nu vergoeding conform het liquidatietarief van haar gemachtigde vordert ingetrokken. Voor vergoeding van die kosten in een afzonderlijke procedure bestaat geen aanleiding, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
proceskosten
5.18 [eisers] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf 14 dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag der voldoening. De door [gedaagde] gevorderde afwikkelingskosten (nakosten) worden afgewezen, nu voldoende gegevens ontbreken om die kosten reeds thans te kunnen begroten. Mocht tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de omvang van die kosten, staat het [gedaagde] vrij de kantonrechter te verzoeken deze te begroten op de voet van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf 14 dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
in reconventie
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van € 1.097,28 aan wettelijke handelsrente berekend tot en met 18 september 2012;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van € 3.000,00 aan contractuele boete op grond van artikel 18.2 Algemene Bepalingen;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot het afgeven van een bankgarantie ten bedrage van € 11.175,99, althans het voldoen van een waarborgsom van € 11.175,99;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van € 20.000,00 aan contractuele boete op grond van artikel 12.6 Algemene Bepalingen berekend tot heden, alsmede tot betaling van € 250,00 per dag voor iedere dag na heden dat [eisers] in gebreke blijft met het afgeven van een bankgarantie, althans het voldoen van een waarborgsom op grond van artikel 12.1 van de Algemene Bepalingen, waartoe zij hiervoor is veroordeeld;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf 14 dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.