5 De beoordeling
5.1 Allereerst zal de primaire grondslag van de vordering van eiseres, dat gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad, worden behandeld.
5.2 Ook in het kader van een overeenkomst kan sprake zijn van een onrechtmatige daad, mits de gedraging onafhankelijk van de schending van de verbintenis (voortvloeiend uit de overeenkomst) een onrechtmatige daad oplevert. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij zaaksbeschadiging. Toegepast op deze zaak: tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen, waarbij gedaagde tegen betaling gebruik mocht maken van de wasstraat van eiseres. Enerzijds diende eiseres ervoor te zorgen dat door het gebruik van de wasstraat geen schade kon ontstaan aan de auto van gedaagde, terwijl anderzijds gedaagde op zodanige wijze gebruik dient te maken van de wasstraat, dat daaraan geen schade kon ontstaan. Schending van deze verplichtingen levert in beide gevallen wanprestatie op, maar indien deze gepaard gaat met zaakschade (aan de auto of aan de wasstraat) kan tevens sprake zijn van een onrechtmatige daad. Dit laatste vormt klaarblijkelijk de grondslag van de primaire vordering van eiseres. Voor zover nodig vult de rechtbank de rechtsgronden in deze zin aan.
5.3 Onderzocht moet dan worden of sprake is van een daad die onrechtmatig is, of de onrechtmatigheid aan gedaagde kan worden toegerekend, of er causaal verband aanwezig is en of daardoor schade is ontstaan.
5.4 Vast staat dat gedaagde met zijn auto door de wasstraat is gegaan, terwijl deze vervuild was met een roze substantie. Gelet op hetgeen gedaagde ter comparitie heeft verklaard over het voorval, waarbij hij meermalen heeft gesproken over verf op zijn auto, neemt de rechtbank aan dat gedaagde zijn verweer bij antwoord, dat ook thans nog niet duidelijk is of er sprake was van verf, heeft laten varen. Op grond van de stukken en hetgeen partijen hebben verklaard staat mitsdien genoegzaam vast dat de substantie die aanwezig was op de auto van gedaagde verf was.
5.5 Gedaagde heeft aangevoerd dat hij op het moment dat hij zijn auto in de wasstraat van eiseres liet reinigen meende dat het om roze vla of iets dergelijks ging en er niet bij heeft stilgestaan dat het om verf zou kunnen gaan. Voor zover gedaagde hiermee heeft willen aanvoeren dat hij geen schuld heeft kan dit verweer hem niet baten, aangezien het hier niet zozeer gaat om de vraag of gedaagde schuld heeft, d.w.z. opzettelijk schade heeft toegebracht aan de wasstraat, maar om de vraag of zijn gedraging hem kan verweten, of hij verwijtbaar heeft gehandeld. In dit verband is de rechtbank van oordeel, dat ieder redelijk denkend en handelend mens, die zijn auto in een wasstraat wil laten wassen er, ook zonder enige waarschuwing van eiseres, op bedacht had moeten zijn dat op hem, indien zich op of aan zijn auto een hem onbekende substantie bevindt, althans een hem onbekende substantie in de hier aan de orde zijnde hoeveelheid (en kleur), de plicht rust om te onderzoeken wat voor substantie het betreft, alvorens zijn auto door de wasstraat te laten gaan. Van gedaagde mocht in de gegeven omstandigheden dan ook worden verwacht, dat hij eerst onderzoek zou plegen naar de aard van de substantie die hij op zijn auto had aangetroffen, bijvoorbeeld door met zijn vinger aan de substantie te voelen of aan de substantie te ruiken en/of te proberen het goedje met een doek te verwijderen of iets dergelijks, dan wel de manager van het tankstation te raadplegen, alvorens met de vervulde auto door de wasstraat te gaan. Gedaagde heeft, door niet eerst te onderzoeken wat voor substantie zich op zijn auto bevond, het risico in het leven geroepen (en genomen) dat die substantie schade zou kunnen toebrengen aan (de borstels van) de wasstraat van eiseres en hij heeft door dit nalaten jegens eiseres niet de zorgvuldigheid betracht die in de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verwacht. Zijn gedraging moet daarom als onrechtmatig worden aangemerkt en zij komt krachtens verkeersopvatting voor rekening van gedaagde, zodat zij hem ook kan worden toegerekend.
5.6 Naar het oordeel van de rechtbank is het bestaan van vorenbedoelde, op gedaagde rustende onderzoeksplicht, alsmede het risico van vervuiling en beschadiging van de wasborstels door verf bovenop een auto, zo evident, dat er op eiseres geen verplichting rustte om gedaagde te waarschuwen voor dergelijke vervuiling en de mogelijke gevolgen daarvan. Eiseres heeft dan ook geen op haar rustende waarschuwingsplicht geschonden.
Evenmin gaat het verweer van gedaagde op dat hij jegens eiseres niet aansprakelijk is voor eventuele schade omdat het voertuig van gedaagde was geleased en verzekerd was door de leasemaatschappij. Door de onrechtmatige handeling van gedaagde is een op hem rustende verbintenis jegens eiseres ontstaan om door haar geleden schade te vergoeden. De verplichting van de verzekering van de leasemaatschappij ziet slechts op de onderlinge relatie tussen gedaagde en de bedoelde verzekeraar, maar doet niet af aan de rechtstreekse verplichting van gedaagde tegenover eiseres uit hoofde van de onrechtmatige daad. Dat de leasemaatschappij geen verhaal biedt, omdat zij inmiddels is gefailleerd, baat gedaagde dan ook niet. Evenmin baat het gedaagde dat hij geen eigen aansprakelijkheidsverzekering had, omdat dit hem vanzelfsprekend niet ontslaat uit zijn verplichtingen op grond van zijn n aansprakelijkheid jegens eiseres.
Dat een derde de auto van gedaagde heeft vervuild met verf kan evenmin afdoen aan de aansprakelijkheid van gedaagde, want die derde heeft dan weliswaar de auto vervuild en heeft daarmee onrechtmatig gehandeld jegens gedaagde c.q. jegens de leasemaatschappij, maar niet jegens eiseres, omdat hij niet degene is die met de met verf besmeurde auto door de wasstraat van eiseres is gegaan en daarbij de wasborstels heeft vervuild.
5.7 Dat de verf nog niet droog was toen gedaagde met zijn auto door de wasstraat ging valt af te leiden uit het feit dat de verf tijdens de wasbeurt over een groter oppervlak van de auto is verspreid. Van algemene bekendheid is dat natte verf, die is aangebracht op een voorwerp, anders dan droge verf, door in aanraking te komen met andere voorwerpen ook op die andere voorwerpen terecht kan komen. De nog natte verf op de auto van gedaagde is in dit geval dus ook op de borstels van de wasstraat van eiseres terecht gekomen en heeft deze aldus kunnen vervuilen. Dat dit daadwerkelijk is gebeurd wordt bevestigd door de verklaring van de manager van het tankstation dat een klant die na gedaagde van de wasstraat gebruik wilde maken hem meldde dat de wasborstels vervuild waren.
5.8 Evident is dat de van de auto van gedaagde afkomstige verf, nadat deze was opgedroogd en hard was geworden, de functionaliteit van borstels als de onderhavige in ernstige mate heeft aangetast, enerzijds doordat de reinigende werking van de borstels als gevolg van de harde verf afneemt en anderzijds doordat als gevolg van de harde verf kans op beschadiging van de voertuigen van de klanten van eiseres ontstaat. Gelet op de zorgvuldigheid die eiseres in acht dient te nemen om de auto’s van derden deugdelijk te reinigen en om die voertuigen daarbij niet te beschadigen, is aannemelijk dat de borstels volledig onbruikbaar zijn geworden voor het doel waarvoor zij dienden en dus moesten worden vervangen.
5.9 Het verweer van gedaagde dat van schade aan de borstels geen sprake kan zijn, omdat de eerste klant die na het voorval de wasstraat bezocht zijn auto zonder dat deze vervuild is geraakt door de wasstraat heeft laten rijden, schiet tekort. Eiseres heeft immers, anders dan gedaagde suggereert, niet gesteld dàt die tweede klant daadwerkelijk met zijn auto door de wasstraat is geweest, maar slechts dat die klant bij haar manager heeft geklaagd dat de borstels vervuild waren. Dit laat de mogelijkheid open dat de bewuste klant de vervuiling heeft geconstateerd en toen heeft besloten zijn auto niet door de wasstraat te laten gaan. Van belang is in dit verband voorts dat eiseres heeft verklaard dat de wasstraat na het voorval tot aan de vervanging van de borstels een maand later niet in gebruik is geweest.
5.10 Nu eiseres de borstels van de wasstraat heeft moeten vervangen bestaat haar schade in de aanschafprijs van een set nieuwe borstels, met dien verstande dat daarop een korting voor ‘nieuw voor oud’ dient te worden toegepast. Die korting wordt vastgesteld op 25% van € 5.511,21, het bedrag exclusief omzetbelasting dat eiseres aan Washtec heeft moeten betalen, ofwel, afgerond, € 1.378,--. Bij het berekenen van de door eiseres geleden schade moet de omzetbelasting buiten beschouwing worden gelaten, aangezien eiseres deze met de fiscus kan verrekenen, zodat de BTW voor haar geen schadepost is. De directe schade bedraagt dan ook € 4.133,21. Dit bedrag is als gegrond toewijsbaar.
5.11 Eiseres heeft voorts gevorderd de wettelijke rente vanaf 28 juni 2010 tot en met 19 januari 2011 ad € 117,09, maar zij is hierbij uitgegaan van een hoofdsom van € 6.915,34. Overigens heeft eiseres niet onderbouwd hoe het dit laatste bedrag is samengesteld, behoudens dan dat daarin is begrepen het bedrag van de aanschafprijs van de nieuwe borstels ad € 5.511,21 en de BTW daarover ad € 1.047,13, tezamen mitsdien € 6.558,34. Voor het meerdere heeft eiseres geen grondslag gesteld. Wat hiervan ook zij, de rechtbank zal de wettelijke rente over € 4.133,21 toewijzen. De wettelijke rente is echter niet vanaf 28 juni 2010 opeisbaar, maar pas, gelet op de betalingstermijn die gedaagde is gegund in het onder 2.6 weergegeven schrijven van [C], vanaf 3 juli 2010.
5.12 De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, nu niet is gebleken dat de werkzaamheden méér hebben omvat dan enige sommaties en de gebruikelijke voorbereiding van de procedure, waarvoor de proceskostenveroordeling mede een vergoeding pleegt te vormen.
5.13 Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.