ECLI:NL:RBROT:2012:BY5665

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
412339 / KG ZA 12-901
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van uitvoerbaar bij voorraad verklaring en opheffing van beslag in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M. Krukziener, verzet ingesteld tegen een verstekvonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 september 2012, waarbij zij werd veroordeeld tot betaling aan gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. Drenth. De procedure begon met een dagvaarding van gedaagde aan eiseres op 18 juli 2012, die leidde tot een bodemprocedure. Eiseres had zich middels een B-2 formulier willen stellen in deze procedure, maar door een administratieve fout bij de rechtbank werd dit formulier niet verwerkt, wat resulteerde in een verstekvonnis tegen haar. Eiseres vorderde in kort geding de schorsing van de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis en de opheffing van het beslag dat gedaagde had gelegd op haar uitkering.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een administratieve fout van de rechtbank, waardoor eiseres niet in staat was om verweer te voeren. De rechter oordeelde dat gedaagde misbruik maakte van zijn executiebevoegdheid door het beslag te leggen, terwijl er voldoende aanwijzingen waren dat eiseres zich tijdig had willen verweren. De voorzieningenrechter heeft de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het verstekvonnis geschorst en het beslag op de uitkering van eiseres opgeheven. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten, met een aanhouding van de beslissing over de hoogte van deze kosten tot een latere datum.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procesgang en de bescherming van de rechten van partijen in civiele procedures, vooral wanneer administratieve fouten leiden tot onterecht veroordelingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 412339 / KG ZA 12-901
Vonnis in kort geding van 27 november 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. E.M. Krukziener,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. Drenth.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 12 november 2012
- de mondelinge behandeling d.d. 20 november 2012
- de ‘akte vermeerdering van eis’ en de producties van [eiseres]
- pleitnotities van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van de inhoud van de door partijen overgelegde producties, kan in dit kort geding van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1. Bij dagvaarding d.d. 18 juli 2012 heeft [gedaagde] [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam. Deze bodemprocedure is bij de rechtbank geregistreerd onder
zaak-/rolnummer 406254 / HA ZA 12-656.
2.2. Een brief van de advocaat van [eiseres] aan de rechtbank Rotterdam d.d. 23 juli 2012 luidt voor zover hier van belang:
“(…)
In bovengenoemde zaak (de onder 2.1 genoemde procedure; opm vzr) zend ik u bijgaand een afschrift van het eerste blad van de dagvaarding, alsmede het B2-formulier, waarin ik mij stel namens gedaagde, mevrouw [eiseres], ter rolzitting van 15 augustus 2012.
Vriendelijk verzoek ik u mij een termijn van 6 weken te verlenen voor het indienen van een conclusie van antwoord.
(…)
Een afschrift dezes zend ik per gelijke post aan mr. M. Drenth (…)”.
2.3. Bij vonnis d.d. 19 september 2012 heeft de rechtbank [eiseres] bij verstek veroordeeld om -kort gezegd- aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 49.592,22, vermeerderd met rente, en een bedrag van € 1.758,70 per maand aan hypotheeklasten.
2.4. Bij exploot d.d. 1 oktober 2012 is het vonnis van 19 september 2012 aan [eiseres] betekend.
2.5. Bij faxbericht d.d. 2 oktober 2012 heeft de advocaat van [eiseres] aan de advocaat van [gedaagde] bericht dat namens [eiseres] verzet zou worden ingesteld tegen het vonnis van 19 september 2012 en heeft zij verzocht de executie van dat vonnis op te schorten.
2.6. Bij brief d.d. 11 oktober 2012 heeft de advocaat van [eiseres] een klacht ingediend bij de rechtbank Rotterdam over de werkwijze van de roladministratie met betrekking tot de onder 2.2 genoemde stelbrief.
2.7. Bij faxbericht d.d. 22 oktober 2012 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eiseres] bericht dat, indien [eiseres] niet binnen twee dagen een betalingsvoorstel aan [gedaagde] zou doen, over zou worden gegaan tot beslaglegging.
2.8. Bij exploot van dagvaarding d.d. 26 oktober 2012 heeft [eiseres] verzet ingesteld tegen het onder 2.3 genoemde verstekvonnis. Deze dagvaarding is op 31 oktober 2012 aangebracht bij de rechtbank Rotterdam.
2.9. Bij brief d.d. 26 oktober 2012 heeft [gedaagde] de deurwaarder opdracht gegeven om ten laste van [eiseres] executoriaal beslag te leggen onder de uitkeringsinstantie/werkgever van [eiseres].
2.10. Op 6 november 2012 heeft de deurwaarder executoriaal beslag doen leggen onder de gemeente Rotterdam op de WWB-uitkering die [eiseres] van de gemeente Rotterdam ontvangt. Als gevolg van dit beslag wordt maandelijks een bedrag van € 46,79 op de uitkering van [eiseres] ingehouden.
2.11. Bij brief d.d. 12 november 2012 van de president van de rechtbank Rotterdam is de onder 2.2 genoemde klacht van [eiseres] gegrond verklaard. Deze brief luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Uit het onderzoek is gebleken dat door ongelukkige omstandigheden het op 23 juli jl. door u toegezonden B-2 formulier niet door de griffie is verwerkt. Op 24 augustus jl. heeft u opnieuw een B-2 formulier ingediend. Echter omdat op dat “tweede” B-2 formulier geen rolnummer was vermeld, ging de griffie er vanuit dat het een nieuw aangebrachte zaak betrof. Vervolgens is in de procedure verstekvonnis gewezen. Daarna werd ontdekt dat uw “tweede” B-2 formulier juist betrekking had op de zaak waarin inmiddels verstekvonnis was gewezen (…)
Omdat de initiële fout door de rechtbank is begaan, verklaar ik uw klacht gegrond (…)”.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I) de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 19 september 2012 te schorsen, totdat in de verzetprocedure tegen dat vonnis een vonnis is gewezen, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,--, althans een dwangsom door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, indien [gedaagde] toch overgaat tot executie van het vonnis,
II) het vanaf 6 november 2012 ten verzoeke van [gedaagde] onder de gemeente gelegd loonbeslag op te heffen,
III) indien de voorzieningenrechter het loonbeslag niet opheft, te bepalen dat het in te houden bedrag wordt gematigd tot een bedrag van € 9,29, zodat maandelijks een bedrag van € 9,29 wordt ingehouden,
III) [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2. De vordering van [eiseres] komt neer op een vordering tot schorsing van de executie van het onder 2.3 genoemde vonnis van 19 september 2012. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant -mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad- geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3. Van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag is sprake indien de vergissing in het recht of de feiten zo evident is dat daarover geen redelijke twijfel bestaat. De omstandigheid dat [eiseres] geen verweer heeft kunnen voeren in de onder 2.1 genoemde procedure kan niet als klaarblijkelijke misslag in de hiervoor bedoelde zin worden aangemerkt. Gelet op hetgeen de president van deze rechtbank heeft overwogen in haar beslissing (zie 2.11) op de door [eiseres] ingediende klacht (zie 2.6), is immers voorshands voldoende aannemelijk dat die omstandigheid is veroorzaakt door een administratieve fout van de rechtbank.
Anders dan [eiseres] stelt, is ook geen sprake is van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten waardoor aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand is of zal ontstaan. [eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar huidige -moeilijke- inkomenssituatie dateert van na het vonnis van 19 september.
4.4. De vraag is of er overigens sprake is van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat [gedaagde], hoewel aan hem -ondanks het instellen van verzet- formeel de bevoegdheid toekomt om het vonnis van 19 september 2012 ten uitvoer te leggen, misbruik van die executiebevoegdheid maakt. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.5. [eiseres] heeft als bijlage bij productie 2a een brief van 23 juli 2012 van haar advocaat aan de rechtbank overgelegd (zie 2.2) met daarbij een ingevuld B-2 formulier. Gelet op de onweersproken inhoud van deze brief en dit formulier is voorshands voldoende aannemelijk dat de advocaat van [eiseres] zich op 23 juli 2012 heeft willen stellen voor [eiseres] in de onder 2.1 genoemde bodemprocedure, ten einde verweer te voeren in die procedure.
[gedaagde] ter zitting heeft erkend dat zijn advocaat een kopie van het ingediende B-2 formulier heeft ontvangen, zodat er van uit moet worden gegaan dat hij wist dat [eiseres] zich tegen zijn vorderingen wenste te verweren, althans dat hij daarmee rekening moest houden.
Vaststaat voorts dat de rechtbank Rotterdam [eiseres] niet zoals verzocht een termijn voor het nemen van een conclusie van antwoord heeft gegeven, maar de vorderingen van [gedaagde] bij verstekvonnis d.d. 19 september 2012 heeft toegewezen. Zoals reeds overwogen is voorshands voldoende aannemelijk dat dat het gevolg is van een administratieve fout van de rechtbank.
4.6. Anders dan [gedaagde] stelt, is voorshands onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde] eerst in deze kort gedingprocedure op de hoogte is geraakt van de omstandigheid dat er iets mis was gegaan met het stellen in de onder 2.1 genoemde procedure door de advocaat van [eiseres]. In de op 26 oktober 2012 uitgebrachte verzetdagvaarding wordt immers onder punt 3 reeds melding gemaakt van de omstandigheid dat het B-2 formulier van de advocaat van [eiseres] niet was verwerkt bij de rechtbank. Daarbij geeft [eiseres] tevens aan dat zij een klacht heeft ingediend bij de rechtbank, welke klacht zij in kopie als productie aan de verzetdagvaarding heeft gehecht.
4.7. Het verweer dat [gedaagde] de deurwaarder reeds op 26 oktober 2012 opdracht had gegeven tot het leggen van executoriaal beslag ten laste van [eiseres], treft geen doel.
Vaststaat immers dat de deurwaarder pas op 6 november 2012 beslag heeft gelegd. [gedaagde] geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat [gedaagde] de opdracht tot het leggen van beslag niet meer kon intrekken, althans dat het leggen van beslag niet meer tegengehouden kon worden.
4.8. Het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] niet heeft gemeld welke weren zij inhoudelijk aanvoert tegen de oorspronkelijke vordering van [gedaagde], slaagt evenmin. Ten eerste is het inhoudelijke verweer van [eiseres] tegen die vordering geen onderwerp van geschil in het onderhavige kort geding en ten tweede heeft [eiseres] als productie 3 een kopie van de verzetdagvaarding d.d. 26 oktober 2012 overgelegd, waarin het inhoudelijke verweer van [eiseres] is opgenomen.
4.9. Tegen de achtergrond van het voorgaande en nu [gedaagde] overigens geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat hij voldoende -rechtens te respecteren- belang heeft bij uitoefening van zijn executiebevoegdheid, acht de voorzieningenrechter voldoende gronden aanwezig om aan te nemen dat [gedaagde] misbruik van zijn executiebevoegdheid maakt. De omstandigheid dat [gedaagde] [eiseres] nog een aangeboden een betalingsvoorstel te doen, maakt dat niet anders. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat het beslag ‘slechts’ een bedrag van € 46,79 per maand betreft.
4.10. De voorzieningenrechter zal derhalve, zoals gevorderd, de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het verstekvonnis van 19 september 2012 schorsen, totdat in de verzetprocedure zal zijn beslist. De gevorderde opheffing van het beslag op de uitkering van [eiseres] zal eveneens worden toegewezen. Bij het opleggen van een dwangsom heeft [eiseres] geen belang. Het beslag wordt immers opgeheven en de uitvoerbaar bij voorraadverklaring wordt geschorst.
4.11. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De begroting van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] is afhankelijk van de beslissing op de door haar aangevraagde toevoeging. In afwachting van de overlegging door [eiseres] van het definitieve besluit op die aanvraag wordt de beslissing omtrent de proceskosten aangehouden tot 18 december 2012.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter,
5.1. schorst uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 19 september 2012, gewezen onder zaak-/rolnummer 406254 / HA ZA 12-656, totdat in de verzetprocedure zal zijn beslist,
5.2. heft op het op 6 november 2012 onder de gemeente Rotterdam gelegde beslag op de WWB-uitkering van [eiseres],
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot 18 december 2012,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2012, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Bosch, griffier. 2083/676