ECLI:NL:RBROT:2012:BY5972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1337547
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van verzekering door Achmea wegens uitblijven betaling premies ziektezekerheidsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Achmea (eiseres) en een gedaagde partij. De zaak betreft de opschorting van de dekking van een ziektezekerheidsplan door Achmea, als gevolg van het uitblijven van tijdige betalingen van premies door de gedaagde. De eiseres vorderde een bedrag van € 3.694,93 aan hoofdsom, € 700,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 1.344,19 aan verschenen rente, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde erkende een deel van de vordering, maar betwistte het restant, onder andere op basis van financiële problemen en het beëindigen van de verzekering per 10 januari 2008.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de tijdige betaling van de premies en dat de verzekering op grond van de algemene voorwaarden van Achmea terecht is opgeschort. De rechter heeft de vordering van Achmea voor een groot deel toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, die zijn afgewezen omdat onvoldoende bewijs was geleverd van de verrichte werkzaamheden. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 3.165,61, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De zaak illustreert de gevolgen van het niet tijdig voldoen aan betalingsverplichtingen in het kader van een verzekeringsovereenkomst en de rechten van de verzekeraar om dekking op te schorten. De rechter heeft de argumenten van de gedaagde verworpen en bevestigd dat de opschorting van de verzekering rechtmatig was, gezien de betalingsachterstand en de voorwaarden van de overeenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Brielle
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde: Intrum Justitia B.V. te ’s-Gravenhage en gerechtsdeurwaarders Langes, Mies en Bakkers te Breda,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
in persoon.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
• het exploot van dagvaarding van 15 maart 2012;
• het schrijven zijdens [gedaagde] met producties, ter griffie ingekomen op 2 mei 2012, als zijnde de conclusie van antwoord;
• de conclusie van repliek, tevens akte vermindering van eis, met producties;
• het schrijven zijdens [gedaagde], ter griffie ingekomen op 26 juli 2012, als zijnde de conclusie van dupliek;
• de rolbeslissing van 28 augustus 2012;
• de akte uitlating zijdens [eiseres] ten behoeve van de rolzitting van 25 september 2012, en
• het schrijven zijdens [gedaagde], ter griffie ingekomen op 19 oktober 2012.
1.2 De datum voor de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen vast dat [gedaagde] met [eiseres] een Ziektewet Zekerheidsplan met polisnummer [X] heeft gesloten.
Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van [eiseres] van toepassing.
3. De vordering
3.1 [eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 3.694,93aan hoofdsom, € 700,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 1.344,19 aan verschenen rente, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
27 februari 2012 over € 3.694,93 tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdsom en rente tezamen een bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaand, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
De hoofdsom is als volgt opgebouwd:
Datum periode omschrijving bedrag
12 oktober 2007 1 okt 2007 t/m 31 dec 2007 1440520 € 101,12
4 december 2007 schade 1650478 € 2.790,09
5 december 2007 1 jan 2008 t/m 31 maart 2008 1458756 € 379,32
14 mei 2008 1 jan 2006 t/m 31 dec 2006 1474557 € 338,27
17 oktober 2008 1 jan 2007 t/m 31 dec 2007 1530159 € 86,13
[gedaagde] heeft een bedrag van 150,00 betaald.
3.2 Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde] ondanks diverse aanmaningen in gebreke is gebleven met volledige (tijdige) voldoening van de - ingevolge tussen partijen bestaand Ziektewet Zekerheidsplan - aan haar verschuldigde bedragen.
4. Het verweer
[gedaagde] erkent de vordering voor zover die ziet op de omschrijvingen 1440520, 1474557 en 1530159 ad totaal € 525,52, maar merkt op dat hij in verband met financiële problemen niet in staat is om die premies op korte termijn te betalen.
[gedaagde] betwist het restant van de vordering. Hij voert daartoe aan dat de verzekering met betrekking tot de omschrijving 1458756 per 10 januari 2008 is beëindigd, zodat hij geen premie voor een kwartaal verschuldigd is.
Met betrekking tot omschrijving 1650478 voert [gedaagde] aan dat uit een claimvaststelling 2007 d.d. 23 juli 2008 blijkt dat het claimsaldo € 0,00 bedraagt. Ook uit een afrekening claim 2007 d.d. 13 oktober 2008 blijkt dat het claimsaldo € 0,00 bedraagt.
5. De beoordeling
omschrijving 1458756 (periode 1 januari 2008 t/m 31 december 2008)
5.1 Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] vermindert OWM haar vordering, in die zin dat de vordering met betrekking tot omschrijving 1458756 ad € 379,32 wordt ingetrokken.
omschrijvingen 1440520, 1474557 en 1530159 (periode 1 januari 2006 t/m 31 december 2007)
5.2 Deze posten van de vordering, die tezamen een bedrag van € 525,52 belopen, zijn door [gedaagde] erkend en worden derhalve toegewezen.
omschrijving 1650478 (schade)
5.3 Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] met betrekking tot de claimvaststelling merkt OWM op dat het onder omschrijving 1650478 gevorderde bedrag de claimstelling van 2006 betreft. De definitieve claimstelling over een bepaald jaar wordt altijd achteraf vastgesteld. Derhalve is de claimvaststelling van 2006 pas in december 2007 in rekening gebracht aan [gedaagde].
5.4 In reactie op het verweer van [gedaagde] dat hij na betaling van de achterstallige premie geen schade (meer) verschuldigd is, voert [eiseres] het volgende aan. Na indiening van een claim wordt die, indien de desbetreffende polis en overige beschikbare gegevens daartoe aanleiding geven, uitgekeerd. Na afloop van het verzekeringsjaar wordt op basis van de definitieve gegevens (eigen risico, loongegevens, voldaan aan vereiste van premiebetaling) beoordeeld wat het definitieve claimrecht is en wordt dit definitieve claimrecht verrekend met eventueel eerder uitbetaalde bedragen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] zijn premie niet tijdig heeft voldaan, zodat [eiseres] de verzekering op grond van artikel 11 lid 6 van de algemene voorwaarden terecht heeft opgeschort per 1 januari 2006:
‘Indien de verzekeringnemer nalatig is de premie te voldoen dan heeft de verzekeraar het recht:
a) de premie te verrekenen met eventuele uitkeringen. De door de verzekeraar van verzekeringnemer ontvangen betaling worden, ook indien sprake is van een geschil over de hoogte of inhoud van enige factuur, in mindering gebracht op nog door verzekeringnemer te betalen interesten of incassokosten;
b) na de tweede aanmaning de dekking met ingang van de premievervaldag op te schorten als gevolg waarvan er voor de werknemer die tijdens de periode van opschorting ziek wordt geen recht op uitkering ontstaat. Alle voor het lopende jaar verschuldigde premies worden direct opeisbaar. De dekking wordt weer van kracht met ingang van de dag na de datum waarop de verzekeraar de premie, verhoogd met de daarover verschuldigde wettelijke rente, heeft ontvangen en geaccepteerd. Bij wanbetaling van de eerste premietermijn wordt de verzekering geacht niet te zijn ingegaan;
(…)’
5.5 [gedaagde] voert aan dat [eiseres] niet heeft gesteld wat de datum van de premie vervaldag is. De kantonrechter overweegt dat uit artikel 10, lid 1 van de algemene voorwaarden blijkt dat de voorlopige premie bij aanvang van het premiejaar verschuldigd is. De premie vervaldag is dus 1 januari van ieder nieuw premiejaar. Door [gedaagde] is niet gesteld of gebleken dat hij in termijnen betaalde. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ook indien dat het geval zou zijn de premie vervaldag van de eerste maandelijkse- of kwartaaltermijn 1 januari van ieder jaar is, zodat de premie vervaldag gelijk blijft.
5.6 Vast staat dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met tijdige (volledige) betaling van de premie betreffende de periode 1 januari 2006 t/m 31 december 2006. [gedaagde] voert weliswaar aan dat het over 2006 in de onderhavige procedure gevorderde premie bedrag van € 338,27 niet strookt met de jaarlijkse premie die hij aan [eiseres] verschuldigd is, dat doet niet af aan het feit dat hij dit bedrag onbetaald heeft gelaten. Bovendien heeft [gedaagde] niet aangevoerd dat dit bedrag op iets anders ziet dan de premie over 2006, althans dat hij de premie over 2006 wel (tijdig) heeft voldaan.
Op grond van artikel 11 lid 6 onder b is [eiseres] derhalve gerechtigd om na de tweede aanmaning de dekking met ingang van de premievervaldag, te weten 1 januari 2006, op te schorten. [eiseres] heeft in de procedure een ‘3e aanmaning’ d.d. 29 maart 2010 ingebracht, waarin het volgende is opgenomen:
‘U heeft niet aan uw betalingsverplichting voldaan. Dit heeft voor u als gevolg dat de dekking van uw verzekering is opgeschort per 1 januari 2006 (premievervaldatum). Dit betekent dat u geen rechten meer aan uw verzekering kunt ontlenen. Verzoeken na 1 januari 2006 zullen wij niet meer in behandeling nemen. Wij volgen hiermee de afspraken die zijn vastgelegd in uw polisvoorwaarden.’
[gedaagde] heeft noch de ontvangst van deze 3e aanmaning noch de ontvangst van eerdere aanmaningen betwist, zodat de kantonrechter overweegt dat [eiseres] gerechtigd was de verzekering op te schorten per 1 januari 2006.
5.7 [gedaagde] beroept zich voorts nog verrekening van de premie met de uit te keren schade. De kantonrechter begrijpt dat dit verweer ziet op artikel 11 lid 6, aanhef en eerste zin onder a:
‘Indien de verzekeringnemer nalatig is de premie te voldoen dan heeft de verzekeraar het recht:
de premie te verrekenen met eventuele uitkeringen.
De kantonrechter overweegt allereerst dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] recht had op enige uitkering op het moment van het ontstaan van de betalingsachterstand. Bovendien behelst voornoemd artikel een ‘recht’ van [eiseres] en geen ‘plicht.’ Ook dit verweer van [gedaagde] wordt derhalve verworpen.
5.8 [gedaagde] heeft niet betwist dat hij in verband met ziekte van een werknemer in het jaar 2006 een uitkering van [eiseres] heeft ontvangen. Ook de hoogte van de door [eiseres] in verband daarmee gevorderde schade is door [gedaagde] niet betwist, zodat - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - ook dit deel van de vordering van [eiseres] toewijsbaar is.
5.9 Rekening houdend met een door [gedaagde] reeds verrichte betaling van € 150,00 wordt derhalve aan hoofdsom een bedrag van € 3.165,61 toegewezen.
5.10 Gelet op de vermindering van eis waarbij de vordering is verminderd zoals onder 5.1 weergegeven, kan de hoogte van de gevorderde verschenen rente niet juist zijn. De gevorderde verschenen rente zal om die reden worden afgewezen. [gedaagde] is op grond van artikel 6:119 BW in verband met het uitblijven van tijdige betaling van de toegewezen hoofdsom vanaf 1 januari 2006 - naast die toegewezen hoofdsom - wettelijke rente daarover aan [eiseres] verschuldigd geworden. Die rente zal worden toegewezen, een en ander zoals hierna bepaald.
5.11 De buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar voor zover de werkzaamheden méér omvatten dan het samenstellen van het dossier en het versturen van één of meer standaardaanmaningen. Uit de stukken die in het geding zijn gebracht is onvoldoende gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden afgewezen.
5.12 [gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
6. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 3.165,61, vermeerderd met de wettelijke rente ex. artikel 6:119 BW over het saldo vanaf 1 januari 2006 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening, een en ander een bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaand;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 520,17 aan verschotten en € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.