ECLI:NL:RBROT:2012:BY7129

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2288
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) voor het tewerkstellen van vreemdelingen zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiser kreeg een bestuurlijke boete van € 8.000,00 opgelegd wegens het tewerkstellen van twee Chinese studentes zonder de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij alles had gedaan om de overtreding te voorkomen. Eiser had zich pas na de indiensttreding van de studentes tot het UWV gewend, wat niet voldoende was om de boete te matigen. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de boete ook aan andere overtreders werd opgelegd. Eiser had geen financiële gegevens overgelegd die zouden kunnen leiden tot een matiging van de boete. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van de Minister.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2288
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2012 in de zaak tussen
[naam], h.o.d.n. [naam], te [plaats], eiser,
gemachtigde: mr. S.R. Markus,
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij besluit van 17 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
Overwegingen
1. Verweerder heeft aan de boeteoplegging ten grondslag gelegd dat bij een controle op 5 juni 2011 door de Arbeidsinspectie in de onderneming van eiser aan het [straat plus huisnummer] te [plaats], gevolgd door een raadpleging op 6 juni 2011 van de digitale informatiesystemen Suwinet en Basisvoorziening Vreemdelingenketen, is gebleken dat twee vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 met de Chinese nationaliteit, de werkstudentes [A] en [B] (de vreemdelingen), in 2010 en 2011 door eiser zijn verloond. Eiser heeft desgevraagd verklaard dat de vreemdelingen schoonmaakwerkzaamheden hebben verricht in zijn onderneming. Eiser beschikte voor de vreemdelingen niet over tewerkstellingsvergunningen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wav wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav als overtreding aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
Ingevolge artikel 19d, derde lid, van de Wav stelt verweerder beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
2.2. Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2011 (Stcr. 2011, 19841; de beleidsregels) worden bij de berekening van de boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav (de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
In de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, voor de werkgever als natuurlijk persoon gesteld op € 4.000,00.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hem geen verwijt gemaakt kan worden van de overtreding. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij zich uit eigen beweging tot het UWV WERKbedrijf (het UWV) heeft gewend met de vraag of de studentes voor hem mochten werken. Eiser is van mening dat, voor zover hij niet aan het UWV zou hebben gemeld dat het om Chinese studentes ging, hem dit niet mag worden tegengeworpen. Nu hij gebrekkig Nederlands spreekt en hij de Chinese nationaliteit bezit, had het UWV moeten doorvragen. Dan zou duidelijk zijn geworden dat het twee Chinese werkstudentes betrof en had het UWV hem erop kunnen wijzen dat hij voor de studentes in het bezit diende te zijn van een tewerkstellingsvergunning. Eiser is verder van mening dat de opgelegde boete onevenredig is en in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu hij dezelfde boete heeft opgelegd gekregen als iemand die willens en wetens de Wav overtreedt. Hij wordt bovendien door de boete onevenredig in zijn financiële positie geraakt. Eiser heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verweerder bij zijn heroverweging niet heeft onderzocht of het feit dat eiser zich tot het UWV had gewend nadat hij de twee studentes had aangenomen aanleiding kon zijn voor het niet opleggen of matigen van de boete.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1. Niet in geschil is dat de vreemdelingen werkzaamheden ten behoeve van eisers onderneming hebben verricht en dat eiser voor elk van hen in het bezit diende te zijn van een tewerkstellingsvergunning. Nu dit laatste niet het geval was, staat vast dat eiser artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden.
4.2. Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete oordeelt de rechtbank als volgt. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een bevoegdheid van verweerder. Verweerder moet bij de aanwending van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
4.3. De beleidsregels zijn door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als zodanig niet onredelijk bevonden (onder meer de uitspraak van 23 juni 2010, LJN: BM8823). Verweerder dient evenwel bij de toepassing van de beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
4.4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 12 maart 2008, LJN: BC6443) wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 27 juni 2012, LJN: BW9558) is het de verantwoordelijkheid van een werkgever om, voordat de arbeid een aanvang neemt, na te gaan of aan de voorschriften van de Wav wordt voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Het had op de weg van eiser gelegen om voor aanvang van de werkzaamheden (bij het UWV) na te vragen of hij over tewerkstellingsvergunningen voor de vreemdelingen diende te beschikken. De vreemdelingen zijn op 8 maart 2010 respectievelijk 25 augustus 2010 bij eiser in dienst getreden. Eiser heeft zich pas in mei 2011 tot het UWV gewend. Daar komt bij dat eiser aan het UWV slechts de vraag heeft gesteld of hij twee studenten kon aannemen, zonder daarbij te vermelden dat de studenten over verblijfsdocumenten beschikten, zo blijkt uit een door het UWV opgestelde verklaring van 20 oktober 2011. Dat eiser gebrekkig Nederlands spreekt komt voor zijn risico. Het standpunt van eiser dat het UWV meer had moeten doorvragen wordt daarom niet gevolgd. Het voorgaande betekent dat van het ontbreken van verwijtbaarheid dan wel een verminderde mate van verwijtbaarheid geen sprake is.
4.5. In de omstandigheid dat eiser dezelfde boete opgelegd heeft gekregen als iemand die willens en wetens de Wav heeft overtreden, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien de boete te matigen, nu voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav opzet geen vereiste is (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2011, LJN: BR4655) en, zoals vermeld, de overtreding eiser volledig kan worden verweten. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is in dit geval geen sprake.
4.6 Eiser heeft geen financiële gegevens verstrekt op grond waarvan kan worden beoordeeld of zijn financiële positie van dien aard is dat deze aanleiding had moeten geven tot matiging van de opgelegde boete. Voorts is gebleken dat eiser een betalingsregeling heeft getroffen en dat hij in staat is deze na te komen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser omtrent zijn financiële omstandigheden heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding de boete te matigen.
4.7 Van strijd met artikel 7:11 van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiser heeft zijn standpunt in het bezwaarschrift dat de overtreding hem niet dan wel in verminderde mate verweten kan worden, onderbouwd door te stellen dat hij zich voorafgaand aan de indiensttreding van de vreemdelingen tot het UWV heeft gewend. Verweerder hoefde gelet hierop niet te onderzoeken of de omstandigheid dat eiser zich na indiensttreding van de vreemdelingen tot het UWV had gemeld aanleiding vormde om de boete te matigen.
5. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in stand kan blijven en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.