ECLI:NL:RBROT:2012:BY8129

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
365513 / HA ZA 10-3202
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerder bij schade aan dragon fruit tijdens zeevervoer onder cognossement

In deze zaak vorderde HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V. (hierna: HDI) betaling van schadevergoeding van Hanjin Shipping Co Limited (hierna: Hanjin) wegens schade aan een zending dragon fruit tijdens het zeevervoer. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat Hanjin als vervoerder onder het cognossement tekort was geschoten in haar verplichtingen. HDI stelde dat het dragon fruit niet in goede staat was afgeleverd, en dat dit te wijten was aan een gebrek aan ventilatie en onvoldoende koeling tijdens het vervoer. Hanjin betwistte dit en voerde aan dat de schade mogelijk al bij inlading was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat HDI onvoldoende concrete feitelijke stellingen had ingenomen over de staat van het fruit ten tijde van de afgifte ten vervoer. De rechtbank concludeerde dat HDI niet had aangetoond dat het fruit in goede staat verkeerde bij inontvangstneming en dat het geschikt was voor het voorgenomen vervoer. De vordering van HDI werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van actieve legitimatie en de noodzaak voor partijen om duidelijke en onderbouwde stellingen in te nemen over de staat van de lading en de omstandigheden van het vervoer.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 365513 / HA ZA 10-3202
Vonnis van 19 december 2012
in de zaak van
de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg,
tegen
de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging
HANJIN SHIPPING CO LIMITED,
gevestigd te Seoul,
gedaagde,
advocaat mr. M. Wattel.
Partijen zullen hierna HDI en Hanjin genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 april 2011,
- de bij faxbrief van 28 juli 2011 door mr. Van Rossenberg ten behoeve van de comparitie toegezonden nadere producties,
- de bij brief en B-formulier van 3 augustus 2011 door mr. Wattel ten behoeve van de comparitie toegezonden nadere producties,
- het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2011,
- de conclusie van repliek, met producties,
- de conclusie van dupliek, met producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Hanjin heeft onder een cognossement met nummer [1] (hierna: het cognossement) een reefercontainer met nummer [2] vervoerd van een containerterminal in Hochiminh City in Vietnam via Singapore naar een containerterminal in Rotterdam. Het cognossement noemt “TNLC” als geadresseerde en TFC Holland B.V. (hierna: TFC) als ‘notify party’, en vermeldt onder meer “container said to contain 4,000 cartons of fresh dragon fruit”, “container received at shipper’s temperature setting at plus 5 degrees Celsius” en “laden on board the vessel Date 15Jun2009”.
2.2. Op het vervoer zijn de cognossementscondities van Hanjin van toepassing (versie 1996, zoals overgelegd door Hanjin).
2.3. De betreffende container is op 9 juni 2009 door Hanjin ter beschikking gesteld aan de op het cognossement vermelde afzender Hoang Hau Dragon Fruit Farm Co. Ltd. (hierna: Hoang Hau). De partij dragon fruit is door Hoang Hau in de container geladen, en de volle container is op 12 juni 2009 te Hochiminh City door Hanjin in ontvangst genomen.
2.4. Een op 12 juni 2009 gedateerd fytosanitair certificaat vermeldt over deze zending, voor zover relevant:
“This is to certify that the plants, plant products or other regulated articles described herein have been inspected and/or tested according to appropiate official procedures and are considered to be free from the quarantine pests, specified by the importing contracting party and to conform with the current phytosanitary requirements of the importing contracting party.”.
2.5. Nadat het schip op 7 juli 2009 in Rotterdam was aangekomen is de container op 10 juli 2009 vervoerd naar TFC. Na aanvang van het strippen van de container is geconstateerd dat het fruit zich niet in goede staat bevond en heeft expertise plaatsgevonden.
3. Het geschil
3.1. HDI vordert samengevat - veroordeling van Hanjin tot betaling van € 28.318,18, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2009 en van de proceskosten.
3.2. Hanjin voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank bevoegd is krachtens een contractuele forumkeuze, neergelegd in de cognossementscondities.
4.2. HDI legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Hanjin als vervoerder onder het cognossement is tekortgeschoten in haar verplichting om het ten vervoer ontvangen dragon fruit niet in dezelfde goede, gezonde en complete staat uit te leveren als waarin zij dit in Hochiminh City in ontvangst had genomen.
4.3. Dat Hanjin als vervoerder onder het cognossement heeft te gelden is niet in geschil.
4.4. De vorderingsgerechtigdheid van HDI is wel in geschil. HDI stelt dat zij verzekeraar is van TFC, voor wie de zending dragon fruit was bestemd, en dat zij in de rechten van deze verzekerde is gesubrogeerd. Zij stelt voorts dat zowel TFC als haar ontvangstexpediteur TNLC, de geadresseerde op het cognossement, aan haar -voor zoveel nodig- last en volmacht hebben gegeven om de onderhavige vordering op eigen naam in te stellen.
Ter comparitie heeft Hanjin erkend dat HDI lasthebber en gevolmachtigde is van TNLC, maar zij heeft voor het overige haar betwisting van het door HDI gestelde gehandhaafd. Blijkens de door HDI ter comparitie overgelegde volmacht bedoelen partijen met TNLC The New Logistics Company te Maasdijk.
De vraag naar de actieve legitimatie van HDI dient ingevolge art. 5 IPR-wet Zeerecht (thans 10:162 lid 1 BW) te worden beantwoord naar Nederlands recht, het recht van de overeengekomen loshaven. Naar Nederlands recht heeft ter zake van zeevervoer onder een naamcognossement als het onderhavige in beginsel alleen de in het document genoemde geadresseerde, in dit geval TNLC, het recht om schadevergoeding te vorderen (artikel 8:441 lid 1 BW). Daarbij is niet van belang of TNLC de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd in eigen vermogen heeft geleden.
Nu de gestelde last en volmacht van TNLC aan HDI vaststaat, is HDI gerechtigd om de aan TNLC toekomende vorderingsrechten op eigen naam uit te oefenen.
Het verweer dat geen last en volmacht kan worden verleend ter zake van schade die reeds is vergoed treft wat TNLC aangaat geen doel, nu niet is gesteld of gebleken dat de schade reeds aan TNLC is vergoed.
Nu TFC niet onder de vervoerovereenkomst is gerechtigd tot het instellen van een vordering tot schadevergoeding, zijn de gestelde subrogatie en de gestelde last en volmacht van TFC niet van belang.
4.5. Bij dagvaarding heeft HDI uiterst summiere stellingen ingenomen over de feiten en over het juridische kader waarbinnen haar vordering moet worden beoordeeld. Zij heeft weinig meer gesteld dan dat door een gebrek aan ventilatie en het niet voldoende koelen een schade is ontstaan aan de vervoerde zending dragon fruit. Zij heeft nog wel een fytosanitair certificaat, een expertiserapport van [X] en een rapport van B.V. Marine Surveyors MS-74 overgelegd maar heeft zich niet concreet op (delen van) die stukken beroepen, en dus niet duidelijk gemaakt of en in hoeverre zij de daarin verwoorde bevindingen en conclusies tot de hare maakt.
4.6. Bij conclusie van antwoord heeft Hanjin gemotiveerd en onderbouwd met duidelijk ingeroepen stukken betwist dat het dragon fruit bij inlading in goede staat verkeerde. Hanjin heeft in algemene zin de vervoersgeschiktheid betwist op de grond dat de levensduur van dragon fruit de duur van het transport niet of nauwelijks overschrijdt. Hanjin heeft voorts gesteld -onderbouwd met een bij het rapport van haar expert [A] gesloten grafiek waarin onder andere de temperatuur van de uit de container geretourneerde lucht blijkt- dat het fruit onvoldoende voorgekoeld moet zijn geweest. Hanjin heeft gesteld dat het aan de afzender is om de lading goed gekoeld ten vervoer aan te leveren.
Voorts is Hanjin bij antwoord ingegaan op passages uit het door HDI overgelegde expertiserapport (over een mogelijk niet functioneren van het koelsysteem en een gebrek aan ventilatie) die echter door HDI niet als eigen stelling waren overgenomen. Ook Hanjin heeft het juridisch kader waarbinnen vordering en verweer zouden moeten worden beoordeeld niet geduid.
4.7. Desgevraagd hebben partijen ter comparitie eensluidend verklaard dat in de toepasselijke cognossementscondities een rechtskeuze wordt gedaan voor de Hague Visby Rules (hierna: HVR), en dat zij aanvullend een rechtskeuze doen voor Nederlands recht. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
4.8. Onder het aansprakelijkheidsregime van de HVR rustte op Hanjin een resultaatsverbintenis om de zending dragon fruit in dezelfde staat ter bestemming af te leveren als die waarin zij deze ten vervoer in ontvangst had genomen. HDI stelt, maar Hanjin betwist, dat Hanjin deze verbintenis heeft geschonden.
Vast staat dat de zending niet in goede, gezonde staat ter bestemming is afgeleverd.
In geschil is echter in welke staat de zending ten tijde van de inontvangstneming verkeerde. HDI stelt, maar Hanjin betwist, dat het fruit in goede, gezonde en vervoersgeschikte staat verkeerde en geschikt was om het voorgenomen vervoer in goede conditie te doorstaan.
In geschil is (onder meer) of het fruit voldoende was voorgekoeld en in hoeverre de levensduur van het fruit bij de aanbieding ten vervoer al was verstreken.
4.9. Voorts staat vast dat de koelunit van de reefercontainer de laatste dagen van het vervoer niet heeft aangestaan. In geschil is of binnen de container voldoende is geventileerd, en zo nee, waaraan dit heeft gelegen en voor wiens rekening dit komt.
Aan partijen is ter zitting gevraagd of zij, gelet op hun verklaringen over temperatuur en ventilatie, beoogden specifieke bepalingen van de HVR in te roepen. Daarop heeft Hanjin verklaard een beroep te willen doen op artikel 4 (2) onder (i) HVR en heeft HDI verklaard een beroep te willen doen op artikel 3 (1) HVR.
In overleg met partijen is gelegenheid geboden voor re- en dupliek, opdat partijen de relevante feiten nader konden toelichten (staat bij inlading, voorkoeling, ventilatie-instructies, wijze van ventilatie, gevolgen van een en ander voor de toestand van het fruit, en de wijze waarop daarover duidelijkheid zou kunnen ontstaan) en de juridische standpunten duidelijk en onder verwijzing naar de relevante verdragsbepalingen konden worden ingenomen. Aan partijen is voorgehouden dat de rechtbank geen bewijs kan opdragen van niet of onvoldoende duidelijk ingenomen stellingen, bijvoorbeeld in verband met niet concreet ingeroepen producties.
4.10. Aldus lag het op de weg van HDI om bij repliek duidelijke feitelijke stellingen in te nemen over de staat waarin het fruit verkeerde toen dit ten vervoer werd afgegeven, en toe te lichten waarom het fruit in deze staat geschikt was om het voorgenomen vervoer in goede conditie te doorstaan.
Onder het voorgenomen vervoer moet in dit geval worden verstaan het gestuwd in een reefercontainer reizen over zee van Hochiminh City naar Rotterdam met overlading in Singapore. De duur van een dergelijke reis bedraagt omstreeks 29 dagen. Uit de vaststaande feiten volgt immers dat vanaf het ten vervoer aanbieden op 12 juni 2009 tot en met de aflevering in Rotterdam op 10 juli 2009 29 dagen zijn verstreken, en Hanjin heeft onbetwist gesteld dat het vervoer niet langer dan gebruikelijk heeft geduurd.
4.11. Bij repliek heeft HDI echter vrijwel niets concreets gesteld over de feitelijke staat van de onderhavige zending fruit ten tijde van de afgifte ten vervoer. Zij heeft wel in algemene termen aangegeven hoe Hoang Hau normaliter fruit verwerkt en ten vervoer aanbiedt. Zij verwijst wel naar het voor dit fruit afgegeven fytosanitair certificaat. Dit heeft echter slechts beperkte waarde. Uit de tekst van het certificaat (zoals aangehaald onder 2.4) volgt immers dat dit slechts aantoont dat het fruit volgens officiële normen is geïnspecteerd en/of getest en wordt geacht vrij te zijn van bepaalde door het land van import gespecificeerde ‘quarantine pests’ en geacht wordt te voldoen aan de aldaar geldende fytosanitaire vereisten. Dit is een aanwijzing dat het fruit in gezonde staat verkeerde. Over de vervoersgeschiktheid van het fruit zegt het certificaat onvoldoende.
4.12. Voorop staat -en niet in geschil is- dat dragon fruit een bederfelijk product is, waarin na ommekomst van zijn houdbaarheid (het ‘shelf life’) bederf zal intreden. Dat dragon fruit onder de juiste omstandigheden het voorgenomen vervoer kan doorstaan, is op zichzelf aannemelijk, en volgt ook uit het als onbetwist vaststaande feit dat Hoang Hau al vele jaren dragon fruit over zee naar Europa verscheept (daargelaten of daarin soms enig bederf wordt geconstateerd, zoals Hanjin heeft aangevoerd).
Dat de in dit geval gebruikte verpakking, dozen met negen stuks dragon fruit in een ‘Xtend bag’ (naar de rechtbank begrijpt: een verpakking onder beschermende atmosfeer), ongebruikelijk of ongeschikt zou zijn, is niet gesteld of gebleken.
De door Hanjin overgelegde uitdraai van de website van de producent van de Xtend verpakking vormt echter een aanwijzing dat het ‘shelf life’ van dragon fruit in zodanige verpakking 25 dagen beloopt indien bewaard bij 10 °C, en 34 dagen indien 30 dagen lang bewaard bij 5 °C en vier dagen bewaard bij 10 °C. HDI heeft bij repliek haar expert geciteerd, die betwist dat de maximale levensduur van 34 dagen correct zou zijn, op de grond dat TFC bij een dergelijke levensduur weinig dragon fruit meer zou kunnen importeren bij gebrek aan tijd om het fruit na de zeereis te verkopen. Hieruit volgt dat HDI meent dat het ‘shelf life’ van dragon fruit in ieder geval langer dan 34 dagen bedraagt, maar zij laat na toe te lichten en te onderbouwen wat in haar visie dan wel het juiste ‘shelf life’ is, en onder welke temperatuur en overige omstandigheden deze houdbaarheidstermijn haalbaar is. Deze stelling, voor zover al voldoende duidelijk ingenomen, wordt als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.
4.13. Uitgaande van een maximale levensduur van omstreeks 34 dagen, een gebruikelijke vervoersduur van 29 dagen, en de -niet betwiste- omstandigheid dat tussen oogst en aanbieding ten vervoer nog enige tijd verstrijkt, is denkbaar dat het ‘shelf life’ van het fruit ten einde liep of zelfs was verstreken tegen het einde van de vervoersperiode. Over de ouderdom c.q. oogstdata van het fruit ten tijde van de inontvangstneming door Hanjin heeft HDI bij repliek geen duidelijkheid geboden. Onzeker blijft dus in hoeverre de levensduur van het fruit al voor aanvang van het vervoer was verstreken.
4.14. Niet in geschil is dat het ‘shelf life’ van dragon fruit langer is bij 5 °C dan bij 10 °C. De temperatuur waarop het fruit wordt verwerkt, bewaard en vervoerd is dus voor het optimaliseren van de levensduur van groot belang.
HDI heeft bij repliek gesteld dat het fruit (eerst) wordt geoogst, geselecteerd en schoongemaakt en (vervolgens) in een koelruimte wordt gedroogd en verpakt. HDI heeft niet toegelicht hoeveel tijd met een en ander is gemoeid en heeft evenmin duidelijk gemaakt welke temperatuur in de koelruimte heerst.
Niet in geschil is dat Hoang Hau de container leeg van de terminal in ontvangst heeft genomen op 9 juni 2009 en deze gevuld met dragon fruit heeft aangeboden ten vervoer op 12 juni 2009. Ongeveer een etmaal nadien heeft Hanjin op de terminal de koelunit van de container ingeschakeld. Hoeveel tijd het fruit bij Hoang Hau zonder koeling in de container heeft gestaan, en bij welke temperatuur, heeft HDI niet toegelicht. Aannemelijk is in ieder geval dat de container gedurende de reis van Hoang Hau naar Hochiminh City aan -door beide partijen genoemde- gemiddelde buitentemperaturen van 32,4 °C heeft blootgestaan.
Welke temperatuur het dragon fruit had toen het ten vervoer werd aangeboden, heeft HDI niet gesteld. Zij heeft slechts betoogd dat uit het verloop van de temperatuurregistratie van de bewuste container is af te leiden dat het fruit -anders dan Hanjin stelt- voorgekoeld is geweest. Op zichzelf biedt het dalende verloop van de grafiek steun voor de stelling dat het fruit op een lagere temperatuur dan de buitentemperatuur is aangeleverd. De in de grafiek weergegeven retourluchttemperatuur daalt echter niet snel genoeg naar de in de boekingsbevestiging neergelegde opgegeven vervoerstemperatuur van 5 °C om aannemelijk te maken dat de aangeboden lading tot 5 °C was voorgekoeld. Wanneer lucht met een temperatuur van 5 °C wordt ingeblazen in een container die is gevuld met een lading van diezelfde temperatuur, mag -ook indien de koelunit van de container meer dan een etmaal niet is ingeschakeld- worden aangenomen dat het niet verschillende dagen duurt voordat ook de retourlucht die temperatuur heeft. HDI heeft ook niet gesteld dat het fruit was teruggekoeld tot 5 °C. In de stukken zijn aanwijzingen te vinden dat Hoang Hau het fruit voorkoelde tot omstreeks 12 °C. De lading is dus ten vervoer aangeboden met een temperatuur die het ‘shelf life’ negatief moet hebben beïnvloed.
4.15. Nu HDI geen voldoende concrete feitelijke stellingen heeft ingenomen over de staat waarin de onderhavige lading verkeerde op het moment dat deze ten vervoer werd aangeboden, is voor het opdragen van bewijs op dit punt geen plaats.
Dit brengt mee dat niet door bewijslevering kan komen vast te staan dat het dragon fruit in goede en gezonde staat verkeerde bij de inontvangstneming en dat het geschikt was om het voorgenomen vervoer in goede conditie te doorstaan. In tegendeel, er zijn aanwijzingen dat de temperatuur van de lading dragon fruit ten tijde van de inontvangstneming niet optimaal was voor het bereiken van de maximale levensduur. In hoeverre deze levensduur op dat moment reeds was verstreken, is onbekend.
4.16. Echter, ook indien zou moeten worden aangenomen dat het dragon fruit -gelet op de staat waarin deze in ontvangst is genomen- in alle gevallen bij aankomst in Rotterdam reeds nabij het einde van zijn ‘shelf life’ zou zijn geweest, kan Hanjin aansprakelijk zijn ingeval en voor zover het fruit in een nog slechter staat is afgeleverd. Hanjin moest het fruit immers in dezelfde staat afleveren ter bestemming als die waarin zij het in ontvangst had genomen, rekening houdend met de ontwikkeling van de conditie van het fruit door enkel tijdsverloop.
4.17. HDI stelt in dit verband bij repliek dat de temperatuur van het fruit bij lossing varieerde tussen 9,6 °C en 13,8 °C. Hanjin heeft dit niet betwist, zodat dit vast staat. Uit de temperatuurgrafiek blijkt dat de temperatuur van de retourlucht vanaf in ieder geval 12 juni 2009 constant omstreeks 6 °C beliep. Tussen partijen is niet in geschil dat de temperatuur in de container vanaf 7 juli 2009 scherp is gestegen en dat de koelunit van de container gedurende de laatste twee dagen voor de lossing geheel heeft uitgestaan. HDI wijst erop dat uit het rapport van [A], de expert van Hanjin, blijkt dat op enig moment de koelunit van de container door of zijdens Hanjin is nagezien en dat toen is vastgesteld dat deze niet naar behoren functioneerde. Dit heeft Hanjin niet betwist.
Bij gebreke van aanwijzingen voor een ander oordeel, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de temperatuurstijging van het fruit aan het niet correct functioneren van de koelunit is toe te schrijven. De stelling van Hanjin dat het oplopen van de temperatuur is toe te schrijven aan resthitte in het fruit, wordt verworpen omdat de eventueel in het fruit resterende warmte kennelijk niet in de weg heeft gestaan aan het bereiken en behouden van een gelijkmatige temperatuur van 6 °C tussen 12 juni en 7 juli 2009, en er geen concrete aanwijzingen zijn dat een dergelijke restwarmte heeft geleid tot een versneld oplopen van de temperatuur na het disfunctioneren van de koelunit.
4.18. Nu Hanjin de reefercontainer aan Hoang Hau ter beschikking heeft gesteld, komen de gevolgen van het gebrekkig functioneren van de koelunit voor haar rekening. Aldus rijst de vraag in hoeverre het schadebeeld bij lossing is toe te schrijven aan de gebrekkige koelunit te wijten temperatuurstijging.
Daarover neemt HDI echter geen stellingen in. Na het bespreken van haar klacht over de temperatuur van het fruit verbindt zij daaraan geen conclusies ten aanzien van de daardoor geleden of vergrote schade, maar bespreekt zij een tweede klacht, het defect zijn althans niet adequaat functioneren van de ventilatie van de container. Daaraan verbindt zij -onder verwijzing naar passages uit het rapport en de overige berichten van haar expert- wel conclusies, te weten dat het fruit ten gevolge van de ventilatieproblemen is ‘gestikt’. Zij stelt voorts, zowel bij comparitie als bij repliek, dat de schade met name is ontstaan door het gebrek aan ventilatie tijdens de reis.
Dat het geconstateerde schadebeeld bij lossing geheel of ten dele aan het slecht functioneren van de koelunit is toe te schrijven, is derhalve niet door HDI gesteld, terwijl dit gelet op het ter comparitie besprokene wel op haar weg lag.
Bij gebrek aan voldoende stellingen op dit punt komt de rechtbank niet toe aan een oordeel over de vraag in hoeverre de schade aan de problemen met de koelunit is toe te rekenen.
4.19. Aldus resteert de klacht over een gebrek aan ventilatie tijdens de reis.
HDI haalt bij repliek haar expert [X] aan. Deze rapporteert dat in dragon fruit bij blootstelling aan te weinig zuurstof of teveel koolstofdioxide productie van alcohol (ethanol) plaatsvindt, en schrijft dat bij onvoldoende ventilatie verstikking kan optreden en dat dit door middel van een ethanol analyse kan worden aangetoond. Ook schrijft de expert van HDI dat hijzelf en de importeur tijdens de expertise een afwijkende smaak van het fruit hebben vastgesteld, en dat het hem verbaast dat de expert van Hanjin zegt geen afwijkende smaak te hebben waargenomen. Volgens de expert van HDI zou, anders dan de expert van Hanjin betoogt, het uit onderzoek gebleken ethanolpercentage van 0,07 procent niet verwaarloosbaar zijn maar voor de Voedsel en Waren Autoriteit aanleiding zijn om het product af te keuren voor menselijke consumptie.
Hanjin betwist dat sprake is geweest van onvoldoende ventilatie als door HDI betoogd, en stelt dat de beperkte aanwezigheid van ethanol in het fruit hoogstwaarschijnlijk het gevolg is van de compacte stuwage en het gebrek aan ventilatieopeningen in de verpakking.
4.20. Nu HDI zich erop beroept dat de schade hoofdzakelijk voortkomt uit verstikking van het fruit, welke in haar visie blijkt uit de gemeten aanwezigheid van 0,07 procent ethanol, lag het -gelet op het haar bekende verweer van Hanjin, het ter comparitie besprokene en de inhoud van het door haar ingeroepen expertiserapport- op haar weg om toe te lichten en te onderbouwen tot welk schadebeeld verstikking leidt, dat dit overeenkomt met de in dit geval geconstateerde schade, welke grenswaarden gelden voor ethanolpercentages in dragon fruit, en uit te leggen waarom de schade in hoofdzaak aan verstikking valt toe te schrijven.
4.21. Deze toelichting was temeer vereist nu hetgeen [X] in haar expertiserapport over de aard van de schade schrijft op het eerste gezicht niet aansluit bij de klacht dat van verstikking sprake is geweest. De expert rapporteert immers dat in nagenoeg alle onderzochte dozen dragon fruit exemplaren werden aangetroffen waarvan de schil enigermate verzonken, wit-bruin verkleurde ronde plaatsen en gebieden vertoonde, terwijl het weefsel daaronder vaak zacht was en uiteenviel. Ook werden af en toe geel verkleurde bladeren waargenomen. De expert concludeert dat er sprake is van ‘bacterial softrot’ en ‘water rot’ en berekent het percentage door dit bederf aangetaste vruchten op ongeveer 80 procent.
Dat deze rotting in enig verband staat met de verstikking door gebrekkige ventilatie heeft HDI niet gesteld of aannemelijk gemaakt. Het expertiserapport is hierover vaag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bederf door rotting (ook) intreedt na het verstrijken van de levensduur van fruit en sneller voortschrijdt indien het fruit bij hogere dan optimale temperaturen wordt bewaard. Denkbaar is dus dat het vastgestelde bederf niet aan de gestelde verstikking valt toe te schrijven maar aan overrijpheid. Kennelijk gaat de expert van Hanjin hiervan uit. Hij vermeldt dat “this type of defect consignments is always present to a greater or lesser extent” en dat sprake was van “a decayed and overripe state”.
Gelet op het verweer van Hanjin mocht van HDI worden verwacht dat zij een duidelijke, onderbouwde, en op de bevindingen van haar expert aansluitende toelichting gaf die de door haar verdedigde conclusie kon dragen dat de beschadiging van het dragon fruit door verstikking is veroorzaakt.
Dit heeft zij niet gedaan. Onbesproken is hoe, en in hoeverre, verstikking door een gebrek aan ventilatie heeft kunnen optreden op fruit dat onder beschermende atmosfeer was verpakt in Xtend zakken. In het midden is gelaten of de gestelde verstikking zich ook kan uiten in, of kan leiden tot, bederf in de hier geconstateerde vorm. Niet gesteld of aannemelijk gemaakt is dat de geconstateerde aanwezigheid van ethanol geen andere oorzaken kan hebben dan verstikking. Niet gesteld of onderbouwd is dat het geconstateerde ethanolpercentage gelet op daarvoor geldende normen de onverkoopbaarheid van het fruit tot gevolg heeft gehad, nog daargelaten dat in het schaderapport wel van een (lage) verkoopopbrengst maar niet van destructie(kosten) wordt gerept.
Nu een deugdelijke toelichting is uitgebleven, is onvoldoende gemotiveerd gesteld dat het gestelde gebrek aan ventilatie in relevante mate heeft bijgedragen aan de schade. De rechtbank ziet geen aanleiding om HDI nogmaals de gelegenheid te geven om haar vorderingen toe te lichten. Voor bewijslevering is onder deze omstandigheden geen plaats.
4.22. Op voorgaande gronden moet de vordering van HDI worden afgewezen. De overige stellingen en verweren van partijen behoeven geen beoordeling.
4.23. HDI zal als in de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Hanjin. Deze worden begroot op € 1.165,-- voor vast recht en € 1.737,-- voor salaris van de advocaat (3 punten x
€ 579,--).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt HDI in de proceskosten, aan de zijde van Hanjin tot op heden begroot op € 1.165,-- voor vast recht en € 1.737,00 voor salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.
1885/2031