ECLI:NL:RBROT:2012:BZ0450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1362315
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • W.F. Lubberink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzet tegen verstekvonnis in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2012 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, die te laat in verzet was gekomen, werd alsnog ontvankelijk verklaard met inachtneming van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De zaak betreft een vordering van de geopposeerde, die betaling eiste van openstaande facturen van werkzaamheden verricht tussen 21 januari 2003 en 4 augustus 2005, met een totaalbedrag van € 4.526,35, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De dagvaarding was betekend aan het Parket van de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie, omdat de opposant geen woon- of verblijfplaats had opgegeven. Na een aantal juridische stappen, waaronder een verstekvonnis, heeft de opposant op 14 mei 2012 contact opgenomen met de gemachtigde van de geopposeerde, wat werd beschouwd als een daad van bekendheid met de inhoud van het verstekvonnis. De kantonrechter oordeelde dat de verzettermijn pas op die datum was gaan lopen, waardoor het verzet tijdig was ingesteld. De comparitie van partijen werd voortgezet op 23 oktober 2012, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijk proces en de toegang tot de rechter, zoals gewaarborgd door het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[opposant],
wonende te [woonplaats],
opposant,
gemachtigde: mr. E.H.P. Dingenouts te Rotterdam,
tegen
[geopposeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geopposeerde,
gemachtigde: Van Es Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[opposant]” respectievelijk “[geopposeerde]”.
1.1 Het verloop van het proces
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen.
• de inleidende dagvaarding d.d. 19 november 2007, met producties;
• het tussenvonnis d.d. 13 maart 2008;
• de akte d.d. 27 maart 2008, met producties;
• het verstekvonnis d.d. 24 april 2008;
• de verzetdagvaarding d.d. 8 juni 2012, met producties;
• het tussenvonnis d.d. 23 juli 2012 waarbij de kantonrechter een comparitie van partijen heeft gelast;
• de brief d.d. 22 augustus 2012 van [geopposeerde], met producties;
• de brief d.d. 11 september 2012 van [opposant], met producties.
1.2 De comparitie van partijen heeft plaats gevonden op 18 september 2012. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3 De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2 Bij dagvaarding van 19 november 2007 vordert [geopposeerde] de betaling van de nota’s over de periode 21 januari 2003 tot 4 augustus 2005, in totaal een bedrag ad € 4.526,35.Verder worden wettelijke rente ad € 2.568,27 en buitengerechtelijke kosten ad € 807,95 gevorderd. [geopposeerde] heeft haar vordering beperkt tot € 5.000,00.
2.3 De dagvaarding is betekend aan het Parket van de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie van de Rechtbank Rotterdam, aangezien van [opposant] toentertijd geen woon- of verblijfplaats bekend was.
2.4 Op 13 maart 2008 is een tussenvonnis gewezen en is het tegen [opposant] verleende verstek ingetrokken. [geopposeerde] wordt in de gelegenheid gesteld om het uittreksel van het exploot dat bekend is gemaakt in “Het Algemeen Dagblad, editie Rotterdams Dagblad” in het geding te brengen. Voorts dient [geopposeerde] een specificatie van de door haar gevorderde rente ad € 2.568,37 over te leggen.
2.5 Bij akte d.d. 27 maart 2008 heeft [geopposeerde] een kopie van de geplaatste advertentie en een specificatie van de gevorderde rente in het geding gebracht.
2.6 Bij verstekvonnis d.d. 24 april 2008 met zaaknummer 858343 / CV EXPL 08-1428 is [opposant] vervolgens door de Rechtbank Rotterdam, sector kanton, veroordeeld tot betaling van € 5.000,00, vermeerderd met rente vanaf de dag der dagvaarding en met veroordeling van [opposant] in de proceskosten.
2.7 Het op 24 april 2008 gewezen verstekvonnis is op 9 juni 2008 aan het Parket van de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie van de Rechtbank Rotterdam betekend, aangezien van [opposant] geen woon- of verblijfplaats bekend was.
2.8 Voornoemd verstekvonnis is nogmaals op 2 april 2012 betekend op het [adres] te Rotterdam. Het verstekvonnis is in een gesloten envelop achtergelaten.
2.9 Op 17 april 2012 is door [geopposeerde] ten aanzien van onderhavige vordering een executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Gemeente Rotterdam op de uitkering van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [opposant].
2.10 Op 23 april 2012 is op het [adres] te Rotterdam een proces-verbaal van beslag ten verzoeke van [geopposeerde] en ten laste van [opposant] overbetekend. Het exploot is in een gesloten envelop achtergelaten.
2.11 [opposant] heeft nimmer op het [adres] te Rotterdam gewoond of ingeschreven gestaan.
2.12 Op 23 april 2012 is door de Gemeente Rotterdam een eerste uitbetaling gedaan ten behoeve van [geopposeerde]. Dat heeft de gemeente Rotterdam bij brief van19 april 2012 aan de gemachtigde van [geopposeerde] medegedeeld.
2.13 Op de uitkeringsspecificatie van 23 april 2012, toegezonden aan [opposant] op het [adres 2], staat vermeld dat er in verband met “beslaglegging” € 40,09 is ingehouden.
2.14 [opposant] heeft op 14 mei 2012 telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van [geopposeerde] en heeft toen bezwaar gemaakt tegen het beslag, onder meer omdat hij nooit post heeft gehad.
3. De oorspronkelijke vordering
3.1 Bij inleidende dagvaarding heeft [geopposeerde] gevorderd hetgeen bij verstekvonnis is toegewezen en onder r.o. 2.2 reeds is weergegeven.
3.2 Aan deze vordering heeft [geopposeerde] het volgende ten grondslag gelegd.
[geopposeerde] heeft in opdracht, althans voor rekening van [opposant] werkzaamheden verricht. [opposant] heeft, ondanks sommaties, nagelaten te voldoen de ter zake door Accountkantoor Balrak verrichte werkzaamheden verzonden facturen uit de periode 21 januari 2003 tot 4 augustus 2005, in totaal ad € 4.526,35. Omdat betaling uitbleef, heeft [geopposeerde] haar vordering ter incasso uit handen moeten geven en incassokosten moeten maken. [opposant] is op grond van de wet gehouden deze kosten ad € 807,95 te voldoen. Daarnaast maakt [geopposeerde] aanspraak op vergoeding van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, een en ander beperkt tot € 5.000,00.
4. Het verweer
4.1 [opposant] heeft gevorderd hem te verklaren tot goed opposant en met vernietiging van het tegen hem gewezen verstekvonnis d.d. 24 april 2008, [geopposeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, dan wel deze haar te ontzeggen, met veroordeling van Anderzorg in de kosten van deze verzetprocedure.
4.2 [opposant] heeft aangevoerd dat hij met de betekening van de verzetdagvaarding een daad van bekendheid met de inhoud van het verstekvonnis verricht. De verzettermijn is niet eerder gaan lopen. Hij beschikte eerder niet over de cruciale gegevens om verweer te kunnen voeren en hij is op onredelijke wijze benadeeld in zijn procespositie. Dit is in strijd met art. 6 EVRM. [opposant] is eind 2004 met zijn bedrijfsuitoefening gestopt. De laatste jaren van zijn bedrijf heeft hij vanwege ontevredenheid over de door [geopposeerde] verleende diensten, geen gebruik meer gemaakt van [geopposeerde]. Na 2001 heeft hij geen nieuwe opdrachten aan [geopposeerde] verstrekt en is er evenmin anderszins sprake van contractuele verplichtingen van hem jegens [geopposeerde] of van door [geopposeerde] verrichte werkzaamheden na 2001. Daarnaast heeft [opposant] aangevoerd dat hij nimmer aanmaningen voorafgaand aan de inleidende dagvaarding heeft ontvangen en dat hij derhalve rauwelijks is gedagvaard. Tussen 2001 en 19 november 2007 is een periode langer dan vijf jaar verstreken waarin [opposant] niets heeft vernomen van [geopposeerde] omtrent de beweerde openstaande facturen. De beweerde vordering van [geopposeerde] is dan ook verjaard. Tot slot heeft [opposant] bezwaar gemaakt tegen de rente en de buitengerechtelijke kosten.
5. De beoordeling van de vordering
5.1 Nu [geopposeerde] ter comparitie van partijen heeft aangevoerd dat [opposant] niet tijdig in verzet is komen, zal allereerst op dit onderdeel moeten worden beslist, alvorens inhoudelijk op de zaak kan worden ingegaan.
5.2 In beginsel geldt dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen van enige daad van bekendheid waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is (vlg. art. 143 lid 2 Rv). Lid 3 van art. 143 Rv bepaalt dat de termijn, buiten de gevallen zoals bedoeld in lid 2, aanvangt op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. Een vonnis wordt - ondermeer - ten uitvoer geacht te zijn in geval van een derdenbeslag op een vordering tot periodieke betalingen ná de eerste uitbetaling (vlg. art. 144 sub b Rv).
5.3 Op 23 april 2012 is reeds de eerste uitbetaling door de Gemeente Rotterdam aan [geopposeerde] gedaan. Uitgaande van de eerste uitbetalingsdatum betekent dit dat [opposant] (ex art. 144 sub b Rv) vanaf die datum vier weken de tijd had om in verzet te komen en derhalve dat [opposant] te laat verzet heeft ingesteld.
5.4 Echter, hoewel [geopposeerde] er uiteraard belang bij heeft dat door de tenuitvoerlegging het bij verstek gewezen vonnis onherroepelijk wordt, moet dit belang afgewogen worden tegenover het zwaarwegende belang dat [opposant] heeft om zijn verweer aan de rechter te kunnen voorleggen. Het belang van [geopposeerde] mag niet in zoverre voorrang krijgen dat het recht van [opposant] op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast. Uitgaande van de omstandigheden van het geval, waaronder het gegeven dat de inleidende dagvaarding en het verstekvonnis openbaar zijn betekend en de tweede betekening en de overbetekening op een verkeerd adres is uitgebracht is de kantonrechter van oordeel dat zeer waarschijnlijk is dat [opposant] geen kennis heeft gehad van de inhoud van het verstekvonnis en dat in het onderhavige geval de onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn in art. 143 en 144 Rv tot het resultaat leidt dat niet voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM (vgl. HR 25 februari 2000, NJ 2000, 509).
5.5 [opposant] heeft gesteld dat hij niet eerder dan op 14 mei 2012 bekend was met de inhoud van het vonnis. [opposant] heeft op die datum contact gezocht met de gemachtigde van [geopposeerde]. Aangenomen al dat dit telefoongesprek kan en mocht worden aangemerkt als een daad van bekendheid met de inhoud van het vonnis (vaststaat alleen dat [opposant] klaagde over het beslag), dan nog geldt dat de verzettermijn niet eerder dan op 14 mei 2012 is gaan lopen. Ook dan is [opposant] op 8 juni 2012 tijdig in verzet gekomen.
5.6 [opposant] is derhalve ontvankelijk in zijn verzet.
5.7 Nu ter comparitie (verder) nog niet inhoudelijk is gesproken over onderhavige vordering bepaalt de kantonrechter dat de comparitie van partijen zal worden voortgezet op de in de beslissing bepaalde datum. Indien één van de partijen verhinderd is, dient deze partij dit binnen één week na ontvangst van dit vonnis aan de kantonrechter onder opgave van redenen te berichten, onder vermelding van de zittingsdatum en het zaaknummer. Daarbij dient opgave gedaan te worden van de verhinderdata van alle partijen voor de komende twee maanden.
5.8 Iedere verder beslissing wordt aangehouden.
6. De beslissing
De kantonrechter:
bepaalt dat de comparitie van partijen zal worden voortgezet op dinsdag 23 oktober 2012 om 10.15 uur. De zitting zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw, Wilhelminaplein 100 te Rotterdam (melden in het rode gebouw B);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.