ECLI:NL:RBROT:2013:10035

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
C-10-428165 - HA ZA 13-693
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van erfdienstbaarheid wegens ontbreken van redelijk belang

In deze zaak vorderden eisers, wonende te Lexmond, de opheffing van een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van gedaagde, eveneens wonende te Lexmond. De rechtbank Rotterdam heeft op 18 december 2013 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de eisers stelden dat gedaagde geen redelijk belang meer had bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, nu de voormalige eigenaar van het perceel van gedaagde een garagebedrijf exploiteerde, wat niet meer het geval was. Gedaagde had een eigen uitgang naar de openbare weg en kon op eigen terrein keren, waardoor hij geen gebruik meer hoefde te maken van het pad over het perceel van eisers. De rechtbank oordeelde dat de erfdienstbaarheid kon worden opgeheven op basis van artikel 5:79 BW, maar dat eisers gedaagde een redelijke vergoeding dienden te betalen voor het verlies van de erfdienstbaarheid. De rechtbank benoemde een deskundige om de waarde van de percelen met en zonder de erfdienstbaarheid vast te stellen en om te onderzoeken of er aanpassingen mogelijk waren op het perceel van gedaagde om het keren te vergemakkelijken. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling en de kosten van de deskundige zouden door eisers gedragen moeten worden. De rechtbank hield de beslissing in reconventie aan, afhankelijk van de uitkomst van de vordering in conventie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer: C/10/428165/ HA ZA 13-693
vonnis van 18 december 2013
in de zaak van

1.[eiser] en

2.
[eiseres],
beiden wonende te Lexmond,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.H. Rijntjes,
tegen
[gedaagde],
wonende te Lexmond,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. D.M. Uithol.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eisers] en [gedaagde].

1.Het procesverloop

De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- tussenvonnis van 4 september 2013,
- proces-verbaal van comparitie en gerechtelijke plaatsopneming van 30 oktober 2013 en het daarin genoemde processtuk.
- de brief van 12 november 2013 van mr. Uithol in reactie op het proces-verbaal;
- de brief van mr Rijntjes had, in strijd met de instructies (zie proces-verbaal), het karakter van een conclusie, zodat deze is geweigerd.

2.De vaststaande feiten

In conventie en reconventie
[eisers] zijn sinds 29 december 2002 eigenaar van het woonhuis c.s. aan de [adres 1] te Lexmond, welk perceel kadastraal bekend is als gemeente Lexmond, sectie B nummer 2440 (verder te noemen perceel B2440 -of het dienende erf-).
[gedaagde] is sinds 27 december 2012 eigenaar van het woonhuis c.a. aan de[adres 2] te Lexmond, welk perceel kadastraal bekend is als gemeente Lexmond, sectie B nummer 2439 (verder te noemen perceel B2439 -of het heersende erf-).
Percelen B2440 en B2439 grenzen aan elkaar. Ten behoeve van perceel thans genummerd B2439 (destijds nummer 2268 toebehorende aan [betrokkene 1]) is een erfdienstbaarheid van weg gevestigd om over het perceel thans genummerd B2240 (destijds nummer 2272 toebehorende aan [betrokkene 2]) van en naar de [straat adres 1] te komen. De onderhandse akte van december 1933 (ingeschreven in de registers op 19 januari 1934) luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
(…) [betrokkene 2] (…) eigenaar van HUIS met ERF (…) staande en gelegen te Lexmond en op den kadastrale legger dier gemeente bekend in sectie B. nommers (…) 2272 (…)
ter eene zijde.
[betrokkene 1] (…) eigenaar van HUIS met ERF (…) staande en gelegen te Lexmond en op den kadastrale legger dier gemeente bekend in Sectie B. nommer 2268 (…)
ter andere zijde.
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
de ondergeteekende ter eener zijde vestigt bij deze ten behoeve van gemeld nummer 2268 dier Sectie en ten laste van voormeld nommer 2272 dier Sectie de erfdienstbaarheid van weg van en naar den [adres 1] (…)
de ondergeteekende ter eene zijde vestigt ten laste van gemelde nommers 2272 en 2269 dier Sectie de erfdienstbaarheid tot het hebben op het lijdende erf bij den nieuwen weg van een benzinepomp met ondergrondsch reservoir en van een reclamebord, een en ander te plaatsen in overleg met den eigenaar der lijdende erven (…)
In 1947 is de hiervoor bedoelde erfdienstbaarheid van weg opnieuw gevestigd in verband met een grondtransactie.
Het reclamebord en de benzinepomp met ondergrondse tank zijn voor 1989 van het perceel van [eisers] (B2440) verwijderd. [gedaagde] maakt gebruik van pad om met (bedrijfs)auto’s van zijn perceel naar de [straat adres 1] te komen.

3.De vordering

De vordering in conventie
[eisers] vorderen dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
de erfdienstbaarheden (gevestigd bij akte van december 1933 en bij akte van 2 mei 1947) voor wat betreft de erfdienstbaarheid van weg van en naar de [straat adres 1], waarbij perceel B2440 dienend erf is en perceel B2439 heersend erf, wordt opgeheven;
[gedaagde] wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan doorhaling van de erfdienstbaarheid onder a. in de openbare registers, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde] wordt veroordeeld om de kosten van de doorhaling in de openbare registers voor zijn rekening te nemen;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
[eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde] geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid en dat niet aannemelijk is dat dit redelijk belang (daarbij) zal terugkeren (art 5:79 BW). Zij stellen in dit verband het volgende.
De voormalig eigenaar van perceel B2439 exploiteerde een garagebedrijf van 1929 tot 1975. Om de benzinepomp op het perceel van [eisers] te bereiken is het recht van overpad gevestigd. Nu het garagebedrijf weg is, bestaat geen noodzaak meer om via perceel [eisers] naar de [straat adres 1] te komen. [gedaagde] heeft een eigen uitgang naar de openbare weg ([straat adres 2]) en hij kan op eigen terrein auto’s keren, dus hij heeft geen belang meer bij gebruik van het pad. De voormalig eigenaren van zijn perceel hebben in de periode van 1995 tot 2012 geen gebruik gemaakt van het pad. [gedaagde] heeft geen redelijk belang meer bij de erfdienstbaarheid en niet te verwachten is dat [gedaagde] een garagebedrijf zal starten, zodat het redelijk belang bij de erfdienstbaarheid niet zal terugkeren.
Het verweer in conventie
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het vonnis.
[gedaagde] betwist het gestelde. Hij verzoekt, in het geval geoordeeld wordt dat [gedaagde] geen redelijk belang bij de erfdienstbaarheid heeft, aan [gedaagde] een redelijke vergoeding toe te kennen (art 5:81 lid 2 BW).
De vordering in reconventie
[gedaagde] vordert dat [eisers] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, worden veroordeeld om binnen 7 dagen na betekening van het vonnis de erfdienstbaarheid te eerbiedigen door
  • de metalen palen te verwijderen en verwijderd te houden;
  • de overweg vrij te houden van auto’s en overhangende althans hinderende takken;
  • door de metalen palen te verwijderen en verwijderd te houden
  • de toegang vrij te houden van afgesloten poorten of hekwerken
en [gedaagde] aldus de vrije, niet op enige wijze gehinderde toegang te verschaffen om per auto en daarmee gelijkgestelde voertuigen, al dan niet met een aanhanger te komen en te gaan naar de [straat adres 1] ter uitoefening van de erfdienstbaarheid, dit alles op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van [eisers],
met een dwangsom, met machtiging om met behulp van de strekte arm toegang te verschaffen, en met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het vonnis.
Het verweer in reconventie
De conclusie van [eisers] strekt tot afwijzing van de vordering, met uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
Zij betwisten de vorderingen.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
4.1
Artikel 5:79 BW bepaalt, voor zover in deze zaak van belang, dat de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid kan opheffen, indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft, en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren.
De vraag of er nog een redelijk belang is, moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van belangen van het heersende erf enerzijds (i.c. de belangen van [gedaagde]) en die van het dienende erf anderzijds (i.c. de belangen van [eisers]). De aanwezigheid van een redelijk alternatief voor het heersende erf zal hierbij mede van belang zijn (Asser Serie deel 5 Zakenrecht, 15e druk 2008, nummer 200).
4.2
[eisers] stellen het volgende belang te hebben bij opheffing van de erfdienstbaarheden.
[eisers] willen de strook grond gebruiken om hun auto op eigen terrein te parkeren in plaats van thans op de openbare weg, zij willen op de strook grond een garage kunnen bouwen en de privacy en leefgenot (afwezigheid van verkeerstrillingen) van hun tuin zal toenemende als [gedaagde] niet meer met auto’s langs hun huis (met name langs de keuken) rijdt.
4.3
[gedaagde] betwist dat hij geen belang meer heeft bij de erfdienstbaarheden. Hij stelt de volgende belangen te hebben.
[gedaagde] zou een reclamebord ten behoeve van zijn grondbedrijf op het perceel kunnen plaatsen. De uitweg naar de [straat adres 2] is veel drukker en gevaarlijker dan de [straat adres 1], zodat nog steeds een belang bestaat bij de uitweg naar de [straat adres 1]. Bovendien kan een bedrijfswagen met aanhanger niet keren op eigen terrein, zodat de uitweg naar de [straat adres 1] noodzakelijk blijft.
4.4
[gedaagde] stelt niet dat hij belang heeft bij de erfdienstbaarheid ten aanzien van een benzinepomp met ondergrondse tank. Deze erfdienstbaarheid zal worden opgeheven.
4.5
Bij de mogelijkheid een reclamebord te plaatsen heeft [gedaagde] wel enig belang, maar hij kan dit bord ook op zijn eigen terrein plaatsen. Het geringe belang van [gedaagde], die nog geen aanstalten heeft gemaakt om van het recht gebruik te maken, weegt niet op tegen het belang van [eisers] bij de afwezigheid van een dergelijk bord in hun tuin. Ook deze erfdienstbaarheid zal worden opgeheven. Omdat [gedaagde] wel enig belang heeft, is het redelijk dat ten laste van [eisers] op grond van het bepaalde in art 5:81 lid 1 BW in verband met de opheffing van deze erfdienstbaarheid een vergoeding aan [gedaagde] wordt toegekend. Deze vergoeding wordt begroot op € 500,--. [gedaagde] heeft nog een rapport overgelegd waarin wordt voorgerekend wat het plaatsen van een reclamebord op een alternatieve locatie aan huur zou kosten (€ 300,-- per jaar) gedurende 10 jaar lang, maar hij gaat geheel voorbij aan de mogelijkheid om het bord op eigen terrein te plaatsen, hetgeen niets kost. De taxatie in het rapport kan dan ook niet worden gevolgd, zodat een reactie door [eisers] op dit punt in het rapport achterwege kan blijven.
4.6
Ter plaatse is geconstateerd (zie met name foto’s 6 en 7 bij het proces-verbaal van plaatsopneming) dat het voor [gedaagde] mogelijk is om met een bedrijfsauto op eigen terrein te keren om vervolgens zijn perceel te verlaten naar de [straat adres 2]. Hij zal daarvoor zijn terrein iets anders moeten inrichten en aanhangers wellicht even moeten afkoppelen, maar zonder gebruik van het pad kan hij, anders dan hij zelf stelt, de openbare weg bereiken. [gedaagde] wel heeft een belang bij de erfdienstbaarheid omdat hij zo makkelijker bij de openbare weg kan komen.
Daar tegenover staat het belang van [eisers] bij –kortweg- ongestoord gebruik van hun hele perceel, inclusie het pad. Met bedrijfsauto’s en aanhangwagens door de tuin rijden is een grote inbreuk op de privacy van de [eisers] en het beperkt hun gebruiksmogelijkheden aanzienlijk. Het voordeel van [gedaagde] bij deze uitweg weegt daar niet tegen op. De erfdienstbaarheid zal in beginsel worden opgeheven, maar onder de hierna te stellen voorwaarde (art 5:81 lid 1 BW).
4.7
De voorwaarde waaronder de erfdienstbaarheid van weg zal worden opgeheven is dat [eisers] [gedaagde] een redelijke vergoeding dient te krijgen voor het missen van deze uitweg. [gedaagde] heeft een rapport overgelegd, waarop [eisers] nog niet hebben kunnen reageren. Daartoe zal alsnog gelegenheid worden geboden.
4.8
Indien [eisers] de juistheid van het taxatierapport betwisten, zal de rechtbank een deskundige benoemen. De zaak wordt naar de rol verwezen zodat beide partijen zich kunnen uitlaten over de te benoemen deskundige en de voor te leggen vragen. Het voorschot van de te benoemen deskundige moeten door [eisers] worden gedragen (art 195 Rv).
De rechtbank stelt vast de volgende vragen voor:
Wat is de waarde van het perceel van [eisers] met erfdienstbaarheid van weg?
Wat is de waarde van het perceel van [eisers] zonder erfdienstbaarheid van weg?
Wat is de waarde van het perceel [gedaagde] met erfdienstbaarheid van weg?
Wat is de waarde van het perceel [gedaagde] zonder erfdienstbaarheid van weg?
Zijn er aanpassingen op het perceel van [gedaagde] mogelijk om keren makkelijker te maken?
Indien vraag e. bevestigend wordt beantwoord: wat zijn de kosten van deze maatregelen?
Zijn er nog opmerkingen die u voor de beoordeling van de zaak van belang acht?
4.9
De vordering om [gedaagde] te veroordelen om medewerking te laten verlenen aan doorhaling van de erfdienstbaarheden zal worden afgewezen, omdat bepaald zal worden dat dit vonnis als het onherroepelijk zal zijn geworden, ingeschreven kan worden, zoals bedoeld in art 3:17 lid 1 aanhef en onder e BW.
4.1
Er is geen grondslag om [gedaagde] in de kosten van de doorhaling van de erfdienstbaarheid te veroordelen. Het ligt voor de hand dat [eisers], die deze doorhaling wensen, daar de kosten van dragen. Dit onderdeel van de vordering zal eveneens worden afgewezen.
reconventie
4.11
De vordering in reconventie betreft de uitvoering van de erfdienstbaarheid van weg. Indien [eisers] aan de voorwaarden zullen hebben voldaan, zal deze erfdienstbaarheid worden opgeheven, zodat de beslissing in reconventie wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:

in conventie
verwijst de zaak naar de rolzitting van 29 januari 2014 voor conclusie na tussenvonnis (zie 4.8) door [eisers];
in conventie en reconventie
houdt elke nadere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 december 2013.
350