In deze zaak vorderden eisers, wonende te Lexmond, de opheffing van een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van gedaagde, eveneens wonende te Lexmond. De rechtbank Rotterdam heeft op 18 december 2013 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de eisers stelden dat gedaagde geen redelijk belang meer had bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, nu de voormalige eigenaar van het perceel van gedaagde een garagebedrijf exploiteerde, wat niet meer het geval was. Gedaagde had een eigen uitgang naar de openbare weg en kon op eigen terrein keren, waardoor hij geen gebruik meer hoefde te maken van het pad over het perceel van eisers. De rechtbank oordeelde dat de erfdienstbaarheid kon worden opgeheven op basis van artikel 5:79 BW, maar dat eisers gedaagde een redelijke vergoeding dienden te betalen voor het verlies van de erfdienstbaarheid. De rechtbank benoemde een deskundige om de waarde van de percelen met en zonder de erfdienstbaarheid vast te stellen en om te onderzoeken of er aanpassingen mogelijk waren op het perceel van gedaagde om het keren te vergemakkelijken. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling en de kosten van de deskundige zouden door eisers gedragen moeten worden. De rechtbank hield de beslissing in reconventie aan, afhankelijk van de uitkomst van de vordering in conventie.