In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een geschil tussen twee partijen die samen een eetcafé wilden opstarten. De eiseres, wonende te Spijkenisse, had een geldlening van € 15.000 afgesloten om de inventaris van het café te financieren, terwijl de gedaagde, wonende te Zoetermeer, een koopovereenkomst had gesloten voor de goodwill en inventaris van het café. Door omstandigheden, waaronder de detentie van de gedaagde, kwam de exploitatie van het café niet van de grond en werden de overeenkomsten door de eiseres opgezegd. De eiseres vorderde in een verstekprocedure betaling van het openstaande bedrag van € 39.893,62, dat voortkwam uit de geldlening, vermeerderd met rente en kosten.
De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had betwist dat hij de hoofdsom van de lening verschuldigd was en dat hij ook verantwoordelijk was voor de rente die was opgelopen door zijn nalatigheid. De rechtbank paste de Haviltex-norm toe, die stelt dat de uitleg van overeenkomsten niet alleen taalkundig moet zijn, maar ook rekening moet houden met de verwachtingen van partijen. De rechtbank concludeerde dat bij een mislukte samenwerking de kosten in beginsel gelijkelijk verdeeld moeten worden, tenzij anders overeengekomen. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de helft van de hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.
Het verstekvonnis werd vernietigd en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 19.946,81 aan de eiseres, met wettelijke rente vanaf 14 mei 2013. De proceskosten aan de zijde van de eiseres werden begroot op € 1.323,64. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. J.C. Halk op 18 december 2013.