ECLI:NL:RBROT:2013:10602

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
3 januari 2014
Zaaknummer
C/10/423805 / HA ZA 13-475
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot rekening en verantwoording in nalatenschapskwestie

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2013, betreft het een incidentele vordering tot rekening en verantwoording in het kader van een nalatenschapskwestie. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Veken, vordert van gedaagde sub 1, die in de hoofdzaak gedaagde is, om rekening en verantwoording af te leggen over financiële transacties met betrekking tot de nalatenschap van hun overleden moeder. De moeder was gehuwd in gemeenschap van goederen en had een testament opgesteld waarin zij alle goederen aan haar echtgenoot toebedeelde, met de verplichting om aan de overige erfgenamen hun erfdeel te betalen. Eiser heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard, terwijl gedaagde sub 1 deze zuiver heeft aanvaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 sinds 2002 het beheer voerde over de financiële zaken van de moeder en dat zij derhalve rekening en verantwoording verschuldigd is aan de erfgenamen.

De rechtbank heeft de vordering van eiser toegewezen, waarbij gedaagde sub 1 verplicht werd om bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak rekening en verantwoording af te leggen. Tevens werd bepaald dat gedaagde sub 1 bankafschriften over een bepaalde periode diende over te leggen. De rechtbank heeft de beslissing over de kosten van het incident aangehouden tot de hoofdzaak. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Fiege en is openbaar gemaakt op 18 december 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Familie team 1
zaaknummer / rolnummer: C/10/423805 / HA ZA 13-475
Vonnis in incident van 18 december 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M. Veken te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.K.J. Plaisier te Rotterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3],
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. A.K.J. Plaisier te Rotterdam,
3.
[gedaagde sub 3], in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van gedaagde sub 1,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. C.M. Stroo te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen tevens houdende de incidentele vordering d.d. 16 april 2013, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagde sub 1, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vaststaande feiten in het incident en in de hoofdzaak

2.1.
Op [datum van overlijden] is overleden [persoon 1], vader van eiser en gedaagde sub 1 (hierna: de vader). Hij was ten tijde van zijn overlijden gehuwd in gemeenschap van goederen met [persoon 2], de moeder van eiser en gedaagde sub 1 (hierna: de moeder).
2.2.
De vader had een testament opgesteld, waarin hij alle tot zijn nalatenschap behorende goederen en rechten aan de moeder heeft toebedeeld, onder de verplichting om aan zijn overige erfgenamen het bedrag van hun zuivere erfdeel schuldig te blijven.
2.3.
Op [datum van overlijden 2] is de moeder overleden.
2.4.
Gedaagde sub 2 is de zoon van gedaagde sub 1.
2.5.
Gedaagde sub 1 is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2011 in staat van faillissement verklaard. Gedaagde sub 3 is curator in dit faillissement.
2.6.
De moeder had naast eiser en gedaagde sub 1 nog een zoon, te weten [persoon 3]. Deze heeft de nalatenschap van erflaatster verworpen. Gedaagde sub 1 heeft de nalatenschap zuiver aanvaard. Eiser heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en een beroep gedaan op zijn legitieme portie, voor zover deze zou zijn geschonden. De nalatenschap van de moeder is tot op heden nog niet verdeeld.
2.7.
Op 3 juni 1992 heeft de moeder aan gedaagde sub 1 en haar zoon [persoon 3] bij notariële akte een algemene volmacht verleend, welke volmacht (waarin de moeder wordt aangeduid als comparante) – voor zover thans van belang – het volgende inhoudt:
“(…)
De comparante verklaarde bij deze aan te stellen tot haar algemeen gevolmachtigde: haar zoon [persoon 3] (…) tezamen met: haar dochter [gedaagde sub 1] (…) aan wij zij alle nodige volmachten verleent, met ingang van de aan het slot van deze akte vermelde datum, in het bijzonder om:
I. BEHEER EN ADMINISTRATIE
a. Bedragen, (…) te ontvangen (…).
b. Bankrekening te openen en te voeren, bedragen te storten en op te nemen (…).
(…)
VII. HET DOEN VAN SCHENKINGEN
Schenkingen te doen aan afstammelingen.
(…)
VAN DEZE VOLMACHT MAG NIET EERDER GEBRUIK GEMAAKT WORDEN DAN DAT DE HUISARTS VAN DE COMPARANTE EEN SCHRIFTELIJKE VERKLARING HEEFT AFGELEGD DAT DE COMPARANTE NIET MEER IN STAAT IS HAAR BELANG OP EEN JUISTE WIJZE TE BEHARTIGEN EN HAAR WIL TE VERKLAREN.
(…)”.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Eiser vordert:
gedaagde sub 1 te veroordelen om aan eiser rekening en verantwoording af te leggen over in de dagvaarding genoemde af- en overschrijvingen en opnamen van de bankrekening van erflaatster;
gedaagde sub 1 te veroordelen tot het geven van een schriftelijke toelichting over de herkomst van het bedrag van € 23.500,- onderbouwd met bescheiden, waarbij bij gebreke van een schriftelijk toelichting eiser wordt gemachtigd tot het opvragen van de desbetreffende rekeningafschriften;
te bepalen dat aan eiser vervangende toestemming wordt verleend tot het inwinnen van informatie bij het verzorgingstehuis van erflaatster dan wel elke andere (zorg)instelling of instantie die zou kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de geestelijke gesteldheid van erflaatster;
gedaagde sub 1 te veroordelen in de kosten van het incident.
3.2.
Gedaagde sub 1 voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3.
Eiser legt aan zijn incidentele vordering sub 1 ten grondslag dat gedaagde sub 1 sinds 2002 het feitelijke beheer voerde over het inkomen en vermogen van erflaatster en alle financiële zaken van erflaatster waarnam. Dit brengt met zich dat gedaagde sub 1 jegens erflaatster en thans jegens haar nalatenschap rekening en verantwoording verschuldigd is omtrent de in de dagvaarding onder 1.14 en 1.15 vermelde af- en overschrijvingen en opnamen van de bankrekening van de moeder (betreffende de jaren 2004 tot en met 2011).
3.4.
In de hoofdzaak stelt eiser dat zowel gedaagde sub 1 als gedaagde sub 2 zonder geldige titel gelden afkomstig van de moeder en van de nalatenschap hebben ontvangen. De moeder was sinds 2002 niet meer in staat om haar wil te bepalen en om haar financiële belangen te behartigen, aldus eiser. Eiser vordert terugbetaling van deze gelden aan de nalatenschap en voorts verdeling van de nalatenschap rekening houdend met de vorderingen van de nalatenschap op gedaagden sub 1 en 2.
3.5.
Gedaagde sub 1 stelt dat zij vanaf 2 mei 2003 (de datum van de schriftelijke verklaring van de huisarts als bedoeld in de hiervoor onder 2.7 vermelde volmacht) tot datum overlijden van haar moeder middels volmacht de belangen van haar moeder heeft behartigd. De rechtbank overweegt dat gedaagde sub 1 ingevolge deze volmacht tegenover haar moeder gehouden was tot het afleggen van rekening en verantwoording. Bij het overlijden van de moeder is deze rekengerechtigdheid overgegaan op haar erfgenamen, waaronder eiser.
Nu de vordering in de hoofdzaak pas kan worden beoordeeld nadat door gedaagde sub 1 rekening en verantwoording is afgelegd, is het belang van eiser bij de door hem verzochte incidentele vordering sub 1 gegeven. Deze vordering wordt mitsdien toegewezen.
De gevorderde termijn van één week acht de rechtbank echter onredelijk kort. Om proceseconomische redenen, en gelet op artikel 22 Rv, zal de rechtbank in het incident bepalen dat gedaagde sub 1 rekening en verantwoording dient af te leggen bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak, zodat ook de rechtbank daarvan kennis kan nemen en deze rekening en verantwoording bij haar beoordeling van de hoofdzaak kan betrekken.
3.6.
Eiser grondt zijn incidentele vordering sub 2 op artikel 843a Rv. Ingevolge het eerste lid van dit artikel kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft afschrift vorderen van bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
De rechtbank begrijpt de incidentele vordering zo dat eiser van gedaagde sub 1 een afschrift vordert van de in het petitum genoemde bankafschriften. Gedaagde sub 1 heeft niet betwist dat aan de voorwaarden die artikel 843a lid 1 Rv stelt, is voldaan. Gedaagde sub 1 erkent dat er op het moment dat zij in staat van faillissement werd verklaard op haar bankrekening(en) een bedrag van € 23.500,- stond, welk bedrag thans op de boedelrekening staat. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit bedrag tot de nalatenschap behoort. Hiermee is het belang van eiser bij het verkrijgen van inzicht in de hier bedoelde bankafschriften gegeven. Om de hiervoor vermelde proceseconomische redenen zal de rechtbank bepalen dat gedaagde sub 1 deze bankafschriften bij haar conclusie van antwoord zal dienen over te leggen. De incidentele vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen.
Artikel 843a Rv biedt geen ruimte voor het verstrekken van een machtiging als door eiser verzocht, zodat dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
3.7.
Wat betreft de incidentele vordering sub 3 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt de stellingen van gedaagde sub 1 aldus dat zij erkent dat de moeder vanaf 2 mei 2003 niet langer in staat was haar belangen op een juiste wijze te behartigen en haar wil te bepalen. Hiermee lijkt het belang van onderhavige vordering te zijn vervallen. Het is de rechtbank voorts onduidelijk op welke grondslag deze vordering is gebaseerd. Deze vordering zal mitsdien worden afgewezen.
3.8.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
veroordeelt gedaagde sub 1 tot het afleggen van rekening en verantwoording bij conclusie van antwoord over de in de dagvaarding onder 1.14 en 1.15 omschreven af- en overschrijvingen en opnamen van de bankrekening van de moeder,
4.2.
bepaalt dat gedaagde sub 1 bij conclusie van antwoord de bankafschriften over de periode 6 oktober 2004 tot en met september 2010 van alle bankrekeningen die zij in die periode had, dient over te leggen,
4.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
4.4.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
4.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 januari 2014voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013. [1]

Voetnoten

1.204/