ECLI:NL:RBROT:2013:10625

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
C/10/422582 / HA ZA 13-421
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kredietvergoeding in incassogeschil tussen Eurofintus Financieringen B.V. en gedaagde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een incassogeschil tussen de besloten vennootschap Eurofintus Financieringen B.V. en de gedaagde. De gedaagde heeft op 19 april 2010 een kredietovereenkomst gesloten met Eurofintus, waarbij een krediet van maximaal € 27.455 werd verleend. De gedaagde was verplicht om maandelijkse betalingen te verrichten, maar is in 2012 in gebreke gebleven. Eurofintus heeft de gedaagde in gebreke gesteld en het openstaande bedrag van € 29.557,48 opgeëist, vermeerderd met rente en proceskosten.

De procedure begon met een dagvaarding op 8 oktober 2012, gevolgd door een conclusie van antwoord en een vonnis van de kantonrechter op 30 november 2012. De gedaagde heeft geen advocaat gesteld na de verwijzing van de zaak naar de sector civiel recht en is ook niet verschenen op de comparitie van partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde, ondanks zijn verzoek om verstek te verlenen wegens onvoldoende financiële middelen, geacht wordt te zijn verschenen, omdat hij voorafgaand aan de verwijzing in persoon aanwezig was.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde meer dan twee maanden achterstallig is in de betaling van de vervallen termijnbedragen en dat hij niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. De rechtbank heeft de vordering van Eurofintus tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente, toegewezen. De gedaagde is als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 3.091,64. Het vonnis is uitgesproken op 11 december 2013 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/422582 / HA ZA 13-421
Vonnis van 11 december 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROFINTUS FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. R.P.G. Schelvis,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet in rechte vertegenwoordigd.
Partijen zullen hierna Eurofintus en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 oktober 2012,
  • de conclusie van antwoord,
  • het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2012,
  • de verbetering van het vonnis van de kantonrechter van 15 maart 2013,
  • het tussenvonnis van 14 augustus 2013,
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 november 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 19 april 2010 een overeenkomst gesloten met Eurofintus op grond waarvan Eurofintus aan [gedaagde] een krediet heeft verleend tot een maximumbedrag van € 27.455. De overeenkomst is een kredietovereenkomst als bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet (WCK).
2.2.
[gedaagde] heeft zich verplicht tot maandelijkse betaling van een kredietvergoeding. Op grond van de toepasselijke voorwaarden zijn alle op grond van de overeenkomst aan de bank verschuldigde bedragen ineens opeisbaar indien [gedaagde] gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van één vervallen maandbedrag en na ingebrekestelling nalatig blijft.
2.3.
Nadat [gedaagde] in 2012 achterstallig is gebleven in de betaling van dit termijnbedrag heeft Eurofintus hem in gebreke gesteld en uiteindelijk het openstaande bedrag volledig opgeëist.

3.Het geschil

3.1.
Eurofintus vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 29.557,48,vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding van 9,42% per jaar, welke het maximum dat volgens het Besluit Kredietvergoeding is toegelaten niet zal overschrijden, over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en vraagt een verlenging van het krediet en verzoekt de kantonrechter hem “verstek te verlenen wegens onvoldoende financiële middelen.”
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat Eurofintus op grond van de kredietovereenkomst van 19 april 2010 aan [gedaagde] een bedrag van (in hoofdsom) € 27.455 heeft verstrekt. [gedaagde] heeft de inhoud van deze overeenkomst niet betwist. Als onbetwist staat voorts vast dat [gedaagde] meer dan twee maanden achterstallig is geraakt in de betaling van de vervallen termijnbedragen en dat hij, ook na door Eurofintus in gebreke te zijn gesteld, niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Evenmin is betwist dat het openstaande saldo (inclusief rente tot aan de dag van dagvaarding) € 29.557,48 bedraagt.
4.2.
Na dagvaarding heeft [gedaagde] (persoonlijk) schriftelijk op de eis geantwoord. Hij heeft aangevoerd niet in staat te zijn de lening af te lossen nu hij slechts inkomsten uit een uitkering heeft waarop bovendien beslag is gelegd. Daarnaast verzoekt [gedaagde] een verlenging van het krediet en vraagt hij in zijn schriftelijke reactie de kantonrechter hem “verstek te verlenen wegens onvoldoende financiële middelen.” Dat [gedaagde] over onvoldoende financiële middelen beschikt om de lening af te lossen is, hoe zwaar dit voor hem ook is, een omstandigheid die voor zijn risico komt en kan om die reden geen grond voor afwijzing van de vordering vormen. De gevraagde verlenging van het krediet kan in de onderhavige procedure evenmin tot een ander oordeel leiden. Hiervoor is de instemming van Eurofintus vereist die in deze procedure echter juist tot opeising van het krediet is overgegaan.
4.3.
[gedaagde] heeft, na verwijzing van de zaak door de kantonrechter naar de sector civiel recht van de rechtbank Rotterdam en ondanks daartoe te zijn opgeroepen, geen advocaat gesteld. Hij is evenmin verschenen op de comparitie van partijen van 14 november 2013. Aangezien [gedaagde] voorafgaand aan de verwijzing in persoon is verschenen, wordt hij echter geacht ook na verwijzing te zijn verschenen. Zijn verzoek hem “verstek te verlenen” wordt door de rechtbank niet letterlijk opgevat maar begrepen als een verzoek bij de beoordeling rekening te houden met de financiële omstandigheden van [gedaagde]; op dit punt is hiervoor ingegaan.
4.4.
Op de voorliggende overeenkomst is de Wet op het consumentenkrediet (WCK) van toepassing. In afdeling 3 van hoofdstuk IV WCK is dwingend voorgeschreven dat geen andere of hogere kosten in rekening mogen worden gebracht dan die zijn toegestaan op grond van de bepalingen van die afdeling.
4.5.
Het gevorderde bedrag van € 29.557,48 is gelet op het voorgaande toewijsbaar. De gevorderde rente over dit bedrag met ingang van 8 oktober 2012 is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat het rentepercentage het maximaal toegestane percentage krachtens de WCK niet mag overschrijden.
4.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Eurofintus worden begroot op:
- dagvaarding €  97,64
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal €  3.091,64

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eurofintus te betalen een bedrag van € 29.557,48 (zevenentwintig duizendvierhonderdvijfenvijftig euro), vermeerderd met de overeengekomen rente, met als maximum de krachtens art. 35 WCK ten hoogste toegelaten kredietvergoeding, over het toegewezen bedrag met ingang van 8 oktober 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Eurofintus tot op heden begroot op € 3.091,64,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Boesman en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2013.
2309/2148