ECLI:NL:RBROT:2013:10638

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
C-10-428715 - HA ZA 13-725
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koop en verrekening van vorderingen tussen Stainalloy Nederland B.V. en Coprosider SRL

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde Stainalloy Nederland B.V. (hierna: Stainalloy) betaling van een bedrag van € 159.815,15 van Coprosider SRL (hierna: Coprosider) wegens onbetaalde facturen voor geleverde goederen. Stainalloy had tussen 23 augustus 2011 en 5 januari 2012 goederen geleverd aan Coprosider en had hiervoor facturen verzonden. Coprosider had echter een tegenvordering ingediend bij de rechtbank in Piacenza, Italië, en stelde dat de vordering van Stainalloy was verrekend met een schuld van Coprosider aan Stainalloy. De Italiaanse rechtbank had op 17 december 2012 een bevel tot betaling aan Stainalloy uitgevaardigd, dat later was gewaarmerkt als Europese Executoriale Titel (EET).

De rechtbank te Rotterdam oordeelde dat zij rechtsmacht had en dat de vorderingen van Stainalloy gegrond waren op de koopovereenkomsten die onder de CISG vielen. De rechtbank concludeerde dat de Italiaanse beslissing, die als EET was gewaarmerkt, zonder verdere beoordeling moest worden erkend. Dit betekende dat de rechtbank in Rotterdam moest uitgaan van de veronderstelling dat de verrekening, zoals door Coprosider gesteld, had plaatsgevonden. Stainalloy betwistte de geldigheid van de Italiaanse beslissing en de tegenvordering, maar de rechtbank oordeelde dat Stainalloy onvoldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de vorderingen van Stainalloy waren voldaan door de verrekening van de tegenvorderingen van Coprosider, en wees de vordering van Stainalloy af. Stainalloy werd veroordeeld in de proceskosten van Coprosider, die op € 7.267,50 werden begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/428715 / HA ZA 13-725
Vonnis van 18 december 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STAINALLOY NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
eiseres,
advocaat mr. J.G.M. Roijers,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
COPROSIDER SRL,
gevestigd te Piacenza, Italië,
gedaagde,
advocaat mr. B.D.A. Zwart. .
Partijen zullen hierna Stainalloy en Coprosider genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 september 2013, en de daaraan ten grondslag liggende stukken, waaronder ook de betekeningsstukken,
  • de brief van de rechtbank d.d. 4 oktober 2013, waarin een aantal ter comparitie te bespreken vragen is gesteld,
  • de akte voor comparitie van Stainalloy,
  • de akte uitlating van Coprosider,
  • het proces-verbaal van de op 11 november 2013 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Stainalloy heeft tussen 23 augustus 2011 en 5 januari 2012 goederen geleverd aan Coprosider en daarvoor facturen gezonden tot in totaal € 159.815,15. Stainalloy heeft Coprosider ter zake aanmaningen gezonden.
2.2.
Coprosider heeft bij verzoekschrift (‘
Ricorso per decreto ingiuntivo’, in Engelse vertaling: ‘
Appeal for Injunction’) gedateerd op 18 januari 2013 aan de rechtbank te Piacenza in Italië verzocht om Stainalloy te bevelen om binnen veertig dagen na de ‘
notification of the injunction’ aan Coprosider te betalen een bedrag van € 139.625,05 met rente en kosten. Als gronden voor haar verzoek heeft Coprosider in haar verzoekschrift naar voren gebracht, samengevat en voor zover van belang voor dit geschil:
  • dat Union Piping SpA, thans geheten International Piping SpA, zaken heeft geleverd aan Stainalloy en ter zake facturen heeft gezonden tot in totaal € 299.467,20, welke facturen onbetaald zijn gebleven;
  • dat Stainalloy in een akte van 12 mei 2003 de betreffende schuld tot € 120.664,22 heeft erkend maar niet tot betaling van het erkende bedrag is overgegaan;
  • dat de vordering op Stainalloy op 18 maart 2012 door International Piping, die inmiddels met haar schuldeisers een akkoord trachtte te bereiken, aan Coprosider is gecedeerd;
  • dat Stainalloy daarover door International Piping is geinformeerd per e-mail van 4 maart 2010;
  • dat Stainalloy is uitgenodigd te betalen, maar zonder resultaat;
  • dat de gecedeerde vordering gedeeltelijk is verrekend met een schuld van Coprosider aan Stainalloy groot € 159.815,15;
  • dat Coprosiders vordering nog € 139.652,05 beloopt en blijkt uit - door Stainalloy bij haar verzoekschrift overgelegde - facturen en een afschrift van de BTW administratie.
2.3.
De beslissing van de rechtbank te Piacenza op het verzoekschrift van Coprosider is gedateerd 17 december 2012 en luidt (in vertaling):

The Court of Piacenza
read the above claim, examined the documents, considered its jurisdiction, considered that there are the conditions of admissibility laid down in Articles. 633 et seq. Code of Civil Procedure
orders
Stainalloy (...) to pay to the applicant (...) within a period of 40 days from the notification of this Act, the sum of € 139,652.05 plus interest pursuant to Legislative Lgs 231/2002 by the individual deadlines to actual balance, and in addition to costs and expenses of this procedure, that the Court quantifies in Euro 2.138,00, as well as to the CPA and VAT and subsequent costs.
The Court warns the debtor company that within 40 days from the notification of this decree he can appeal in front of this Court and, failing that, this order will be enforced.”.
2.4.
In een betekeningsexploot van 14 februari 2013 van toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder [X] staat dat zij op genoemde datum ten verzoeke van Coprosider aan Stainalloy aan haar adres te Sliedrecht:
“aldaar (...) mijn exploot doende en afschrift deze alsmede van na te melden stuk latende aan:
voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven, omdat ik aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift gelaten kon worden;
[heeft (
invoeging rb.)]
betekend:
een afschrift van een Ricorso per decreto Ingiuntivo, opgesteld in de Italiaanse taal, vertaald naar het Engels, naar de inhoud waarvan hierbij uitdrukkelijk wordt verwezen”.
2.5.
De rechtbank te Piacenza heeft haar beslissing van op 17 juli 2013 voorzien van een waarmerking als Europese Executoriale Titel (EET), als bedoeld in de Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europese Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet betwiste schuldvorderingen, Pb EU L 143 van 30 april 2004 (hierna: de EET-Verordening).
In het ‘
Certificato di titolo esecutivo Europeo - decisione giudiziaria’ (in vertaling: ‘
European enforcement order certificate’) staat aangekruist dat het inleidende processtuk en de te waarmerken titel conform de toepasselijke regels zijn betekend aan de schuldenaar, dat de schuldenaar de mogelijkheid heeft gehad om de beslissing aan te vechten - overigens dit vakje is wel aangekruist in het Italiaanse origineel maar niet in de Engelse vertaling - maar dat de schuldenaar dit aanvechten heeft nagelaten.

3.Het geschil

3.1.
Stainalloy vordert  samengevat - veroordeling van Coprosider, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 159.815,15, vermeerderd met wettelijke (handels)rente vanaf de vervaldata van de facturen, althans vanaf 8 oktober 2012, althans 15 april 2013, en vermeerderd met € 3.025,-- althans € 2.500,-- voor buitengerechtelijke kosten (inclusief respectievelijk exclusief BTW) en met veroordeling van Coprosider in de proceskosten, met inbegrip van de nakosten.
3.2.
Coprosider voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Stainalloy, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen, althans een in goede justitie te bepalen termijn, na de datum van het vonnis, indien en voor zover Stainalloy deze kosten niet voordien heeft voldaan, en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien Stainalloy dit niet binnen twee dagen, althans een in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het vonnis heeft voldaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat deze rechtbank rechtsmacht heeft en bevoegd is om van de vordering van Stainalloy kennis te nemen.
4.2.
De vorderingen van Stainalloy zijn gegrond op de koopovereenkomsten tussen partijen betreffende de levering van roerende zaken in de zin van artikel 1 lid 1 van het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken van 11 april 1980 (CISG). Dit verdrag is op grond van artikel 1 lid 1 sub a CISG op de betreffende koopovereenkomsten van toepassing, omdat partijen in verschillende landen zijn gevestigd die beide zijn aangesloten bij de CISG en niet is gesteld of gebleken dat in de koopovereenkomst of daarop toepasselijke voorwaarden gebruik is gemaakt van de mogelijkheid de toepasselijkheid van de CISG uit te sluiten.
Dat Coprosider ter comparitie heeft geopperd dat de CISG contractueel zou kunnen zijn uitgesloten, is zo weinig concreet dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor nader feitenonderzoek op dit punt.
Voor zover het in dit geschil gaat over onderwerpen die niet zijn geregeld in de CISG is, naar niet in geschil is tussen partijen, op de vordering van Stainalloy het Nederlandse recht van toepassing.
4.3.
Stainalloy legt in de dagvaarding aan haar vordering ten grondslag dat Coprosider haar verplichting tot betaling van de door Stainalloy aan Coprosider tussen 23 augustus 2011 en 5 januari 2012 aan haar geleverde zaken moet nakomen. Stainalloy stelt dat de Coprosider de facturen voor deze leveringen zonder protest heeft behouden, maar onbetaald laat.
4.4.
Coprosider betwist bij conclusie van antwoord niet dat Stainalloy jegens haar een recht op betaling van € 159.815,15 heeft verkregen, maar stelt dat dat de vordering van Stainalloy is tenietgegaan door verrekening.
Coprosider voert daartoe het navolgende aan.
International Piping, althans haar rechtsvoorganger, heeft in 2002 en 2003 leveringen aan Stainalloy gedaan en daarvoor facturen tot een bedrag van € 299.467,20 aan Stainalloy verzonden. Stainalloy heeft in een verklaring van 12 mei 2003 deze vordering erkend tot een bedrag van € 120.664,22.
International Piping heeft haar vorderingen op Stainalloy, in verband met een akkoord met haar schuldeisers, aan Coprosider gecedeerd en van die cessie mededeling gedaan aan Stainalloy.
In haar verzoekschrift voor de rechtbank te Piacenza is Coprosider uitgegaan van gedeeltelijke verrekening, tot een bedrag van € 159.815,15, van de gecedeerde vordering op Stainalloy met haar eigen schuld aan Stainalloy. Het is naar Italiaans recht namelijk niet toegestaan om het volledige bedrag te vorderen in de wetenschap dat de wederpartij een tegenvordering heeft. De rechtbank te Piacenza heeft overeenkomstig het verzoekschrift van Coprosider, en derhalve met inachtneming van de door Coprosider gestelde verrekening van de vordering van Stainalloy ad € 159.815,15 op Coprosider, een bedrag toegewezen aan Coprosider van € 139.652,06, vermeerderd met rente en kosten.
Het verzoekschrift en de daarop gegeven beslissing zijn bij deurwaardersexploot van 14 februari 2013 aan Stainalloy betekend en verzet daartegen is uitgebleven, met als gevolg dat de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Op verzoek van Coprosider heeft de rechtbank te Piacenza op 24 april 2013 de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard waardoor de beslissing gezag van gewijsde heeft verkregen. Vervolgens heeft rechtbank te Piacenza op 17 juli 2013 de beslissing gewaarmerkt als EET, en een dergelijke titel moet in Nederland zonder discussie worden erkend en ten uitvoer gelegd, zonder enige mogelijkheid de erkenning te betwisten. Gelet op deze EET-waarmerking van de beslissing uit Piacenza, waarin van verrekening is uitgegaan, staat ook in de onderhavige procedure vast dat verrekening heeft plaatsgevonden. Aldus nog steeds Coprosider.
4.5.
Stainalloy betwist het (nog) bestaan van de gestelde tegenvordering, de omvang daarvan, de verrekening ervan, en dat aan de Italiaanse beslissing het door Coprosider gestelde gewicht toekomt. Volgens Stainalloy houdt de Italiaanse beslissing geen oordeel in over de gestelde verrekening.
Stainalloy betwist dat zij de beslissing en het verzoekschrift of de vertaling ervan heeft ontvangen, en stelt dat zij daarvan pas via de conclusie van antwoord in deze procedure kennis heeft genomen. Zij voert verder aan dat de betekeningsstukken in strijd met artikel 10 Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel in verbinding artikel 20 EET-Verordening niet volledig zijn vertaald, en dat Stainalloy daarvan niet volledig kennis kan nemen.
Stainalloy betwist voorts dat International Piping rechthebbende op de vordering op Stainalloy was, nu de facturen waarop Coprosider haar vordering baseert op naam staan van Union Piping.
De schriftelijke verklaring van 12 mei 2003 waarin zijdens Stainalloy een schuld wordt erkend voor een bedrag van € 120.664,22 dateert uit 2003, terwijl de betreffende facturen van Union Piping zien op de periode 2001-2003. Na deze verklaring is gebleken dat (een aantal van) de door Union Piping geleverde goederen gebrekkig waren. De goederen zijn geretourneerd. Stainalloy is dus teruggekomen van de mededeling dat de schuld wordt erkend. Nadien is niets meer vernomen tot aan de twee brieven van de bewindvoerder van International Piping in 2011 en 2012. Aldus nog steeds Stainalloy.
Stainalloy stelt voorts dat het beroep op verrekening moet worden afgewezen omdat de te verrekenen vorderingen onvoldoende met elkaar samenhangen. Enerzijds gaat het om een niet betwiste vordering van Stainalloy op Coprosider en anderzijds om een betwiste vordering van Union Piping op Stainalloy.
Met een beroep op artikel 6:136 BW heeft Stainalloy betoogd dat de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen terwijl haar vordering voor het overige voor toewijzing vatbaar is.
4.6.
Coprosider heeft daartegen ingebracht, met een beroep op de artikelen 633 en 640 van de Codice di Procedura Civile, dat de rechtbank te Piacenza de vordering van Coprosider inhoudelijk heeft beoordeeld en dat uit het verzoekschrift in combinatie met de beslissing volgt dat de rechtbank te Piacenza zich een oordeel over de verrekening heeft gevormd. Door middel van de beslissing geldt naar Italiaans recht de verrekening als ‘
res judicata’, aldus Coprosider.
Coprosider stelt voorts dat conform de EET-Verordening is betekend aan het adres van Stainalloy.
de als EET gewaarmerkte beslissing
4.7.
Uitgangspunt voor de beoordeling moet zijn dat een als EET gewaarmerkte beslissing van een buitenlands gerecht, hier van de rechtbank te Piacenza, zonder nadere beoordeling wordt erkend.
Indien dus de als EET gewaarmerkte Italiaanse beslissing een rechterlijk oordeel inhoudt dat erop neerkomt dat de door Coprosider gestelde verrekening tot een bedrag van € 159.815,15 heeft plaatsgevonden, dan zal ook de rechtbank in de onderhavige procedure van die verrekening uitgaan.
4.8.
Alleen in het land van herkomst van de beslissing kan Stainalloy opkomen tegen de inhoud en de totstandkoming van de beslissing van het gerecht te Piacenza en de waarmerking daarvan. Stainalloy heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, hoewel uit het overgelegde betekeningsexploot volgt dat zij van de beslissing op de hoogte is gesteld.
Of zich onregelmatigheden hebben voorgedaan met betrekking tot de betekening van de Italiaanse beslissing of het inleidende verzoekschrift, behoort in de onderhavige procedure niet aan de orde te komen. De rechtsgeldigheid van de betekening van het verzoekschrift en de beslissing is immers onderzocht door de rechtbank te Piacenza in het kader van het verzoek om EET-waarmerking, zoals ook blijkt ook uit het onder 2.5 aangehaalde stuk. De rechtbank zal en moet uitgaan van de juistheid van deze stukken.
Indien Stainalloy al meende dat een afwijking van dit uitgangspunt gerechtvaardigd zou zijn op grond van zeer bijzondere omstandigheden, dan lag het op haar weg om deze concreet en specifiek te stellen. De stelling ter comparitie dat zij niet begrijpt hoe de deurwaarder tot betekening in een gesloten envelop heeft kunnen overgaan omdat tijdens kantooruren altijd iemand in het bedrijfspand van Stainalloy aanwezig is, is niet voldoende.
primair: verrekening in de Italiaanse procedure
4.9.
Voorafgaande aan de comparitie heeft de rechtbank aan partijen de vraag voorgelegd in hoeverre de beslissing uit Piacenza een oordeel inhoudt over de vraag of Coprosider heeft verrekend. Partijen hebben zich daarover ter zitting uitgelaten.
4.10.
De rechtbank volgt Coprosider niet in haar standpunt dat op grond van de Italiaanse beslissing vast staat dat Coprosider heeft verrekend. Uit de stellingen en stukken van Coprosider volgt dat zij te Piacenza een procedure aanhangig heeft gemaakt en daarin het standpunt heeft ingenomen dat reeds voorafgaande aan die procedure verrekening had plaatsgevonden tot € 159.815,15, waarna kennelijk een summiere beoordeling -
ex parte, dus op eenzijdig verzoek en zonder dat Stainalloy is gehoord - heeft plaatsgevonden en de rechtbank de nog blanco delen van het door Coprosider reeds in haar verzoekschrift opgenomen sjabloon voor de beslissing heeft ingevuld, en deze heeft ondertekend.
Dat de Italiaanse rechtbank zich een oordeel heeft gevormd over het volgens Coprosider reeds verrekende deel van de oorspronkelijke vordering, blijkt niet uit de tekst van de beslissing. Bedoelde verrekening wordt daarin immers slechts aangehaald als weergave van het standpunt van Coprosider, en de verdere inhoud van de beslissing bevat geen beschouwingen over hetgeen reeds verrekend zou zijn. Het komt de rechtbank voor dat het Italiaanse gerecht het beweerdelijk reeds verrekende moet hebben beschouwd als een onderwerp waarover geen oordeel werd gevraagd.
Hetgeen Coprosider heeft aangevoerd geeft geen aanleiding daarover anders te denken. Dat naar Italiaans recht de verrekening ‘
res judicata’ zou zijn - een door de rechtbank reeds besliste kwestie - is door Coprosider wel gesteld, maar onderbouwing daarvan met relevante Italiaanse wetsbepalingen, jurisprudentie of literatuur is ook ter zitting uitgebleven, hoewel het geven van deze toelichting gelet op de door de rechtbank tevoren gestelde vragen op de weg lag van Coprosider. Voor het toestaan van een nadere toelichting ziet de rechtbank onder deze omstandigheden geen aanleiding.
4.11.
Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat de als EET gewaarmerkte Italiaanse beslissing een oordeel inhoudt over de verrekening van de gestelde tegenvordering waaraan deze rechtbank is gebonden. Er is dus op dit punt geen aanleiding voor erkenning van de Italiaanse beslissing in de door Coprosider bepleite zin.
subsidiair: verrekening in deze procedure met het bedrag van € 159.815,15
4.12.
Pas ter comparitie heeft Coprosider aangevoerd dat zij, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat verrekening niet reeds blijkt uit de Italiaanse beslissing, zoals primair gesteld, alsnog in deze procedure wenst te verrekenen. Subsidiair wil zij dan verrekenen met het bedrag van € 159.815,15 dat in de Italiaanse procedure als verrekend is genoemd, meer subsidiair met het door de rechtbank in Italië rechter toegewezen bedrag van € 139.652,06 met rente en kosten.
Stainalloy heeft daarop gezegd dat dit beroep op verrekening erg laat naar voren is gebracht.
Op zichzelf is dit bezwaar terecht is. Het laattijdige beroep op verrekening van Coprosider lag echter gelet op haar conclusie van antwoord zodanig in de lijn der verwachtingen, dat Stainalloy daarop bedacht heeft kunnen en moeten zijn. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat Stainalloy in haar mogelijkheden om verweer te voeren onredelijk is benadeeld. Zij heeft immers ter zitting adequaat verweer gevoerd.
4.13.
Nu het beroep van Coprosider op in de Italiaanse procedure gedane verrekening niet slaagt, dient de rechtbank te beoordelen of de vordering van Stainalloy is betaald door middel van verrekening met een tegenvordering. Ter zitting is gebleken dat Coprosider niet anders dan in het Italiaanse verzoekschrift een beroep op verrekening heeft gedaan, zodat geen sprake is van een eerder jegens Stainalloy gedaan beroep op verrekening dat bij de beoordeling moet worden betrokken. De vraag is dus of het ter comparitie nieuw gedane beroep op verrekening slaagt.
4.14.
Deze vraag moet worden beantwoord met inachtneming van het Nederlandse recht, nu het erom gaat of de -naar vast staat- door Nederlands recht beheerste vordering van Stainalloy is betaald. Het betreffende recht kan niet gevonden worden in de CISG, omdat dit verdrag niet het onderwerp verrekening bestrijkt. Beoordeeld moet worden of is voldaan aan de vereisten van artikel 6:127 BW.
4.15.
Ingevolge artikel 6:127 lid 2 BW heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens diezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. In lid 3 van dit artikel is bepaald dat de bevoegdheid tot verrekening niet bestaat ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen.
4.16.
Voor het subsidiaire beroep op verrekening (met het bedrag van € 159.815,15) is van belang dat Stainalloy - reeds voor de comparitie - heeft betwist dat Union Piping een vordering heeft gehad tot het gestelde bedrag, dat Union Piping dezelfde partij is als International Piping, dat Stainalloy en Coprosider over en weer elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn, en een beroep heeft gedaan op artikel 6:136 BW. Ter comparitie heeft zij nog gesteld dat de vordering van Union Piping is verjaard.
4.17.
De rechtbank ziet geen reden om te betwijfelen dat Union Piping een vordering heeft gehad op Stainalloy, en dat Union Piping later is hernoemd tot International Piping. Op 12 mei 2003 heeft immers [Y], ‘
acting as: controller, on behalf of: Stainalloy Nederland B.V’ schriftelijk verklaard:
“That the debit due, as from March 28, 2003, to International Piping spa, company under winding-up (formerly Union Piping spa), registered office at Gazzola (PC, Italy), via Roma 29, amounts to € 120.664,22.”
Stainalloy heeft derhalve in 2003 erkend dat zij een bedrag van € 120.664,22 is verschuldigd aan International Piping, die voorheen was geheten Union Piping. Coprosider heeft ter zitting verklaard:
“In het kader van de ‘concordato preventivo’ is besloten de naam te veranderen. Om te voorkomen dat er verwarring zou ontstaan, is de partij die op het punt stond failliet te gaan een andere naam gaan voeren. Het merk wilde men gaan verkopen, om de waarde van het merk te bewaren is de naam gewijzigd in International Piping.”.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Ook in de overgelegde Italiaanse processtukken wordt her en der vermeld dat International Piping inderdaad voorheen de naam Union Piping droeg. Hiermee is het standpunt van Coprosider voldoende aannemelijk geworden. Daartegenover kon Stainalloy niet volstaan met een enkele betwisting.
De stelling van Stainalloy dat zij haar erkennende verklaring nadien heeft herroepen is onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Stukken waaruit die herroeping blijken zijn niet overgelegd.
Stainalloy heeft ter comparitie verklaard dat zich pas na de erkennende verklaring van 12 mei 2003 gebreken - in het bijzonder roestvorming - hebben voorgedaan in vele van de geleverde goederen. Stainalloy heeft gesteld dat zij de facturen van Union Piping om deze reden niet heeft betaald en de goederen heeft geretourneerd. In die zin is de erkennende verklaring achteraf onjuist gebleken, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van Stainalloy.
Aan dit standpunt gaat de rechtbank voorbij, omdat het onvoldoende feitelijk is uitgewerkt en onderbouwd. Gelet op de betwisting van - onder meer - de omvang van de in verrekening gebrachte vordering door Stainalloy in haar akte voor de comparitie mocht van haar worden verwacht dat zij, in deze akte of uiterlijk ter comparitie, voldoende feitelijk zou uitwerken en met stukken zou onderbouwen over welke leveringen zij welke klachten had, in hoeverre de klachten hebben geleid tot het retourneren van goederen, en in hoeverre een en ander in haar visie aan het recht van Union Piping op betaling voor die goederen in de weg stond. Dit heeft Stainalloy echter niet gedaan.
Bij deze stand van zaken neemt de rechtbank aan dat Union Piping (later hernoemd tot International Piping) in ieder geval het erkende bedrag van € 120.664,22 van Stainalloy te vorderen heeft gehad.
4.18.
De vraag of Union Piping (later International Piping geheten) ook het hogere in verrekening gebrachte bedrag groot € 159.815,15 van Stainalloy te vorderen heeft gehad, is niet in voldoende mate onderwerp van het partijdebat geweest om te kunnen worden beoordeeld. Wat betreft dit verschil tussen € 120.664,22 en € 159.815,15 slaagt het verweer van Stainalloy dat de te verrekenen tegenvordering niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
4.19.
Dat de vordering die International Piping op Stainalloy had aan Coprosider is gecedeerd en dat van de cessie mededeling is gedaan is niet - meer - betwist door Stainalloy. De cessie heeft er dus toe geleid dat Coprosider een vordering op Stainalloy heeft verkregen. Dat ook door de Italiaanse bewindvoerder van International Piping nog met Stainalloy over deze vorderingen is gecorrespondeerd, doet hieraan niet af. De vordering was voorts ten tijde van de cessie reeds opeisbaar zodat dit niet aan verrekening in de weg staat.
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat aan de vereisten voor verrekening aangehaald in r.o. 4.15 is voldaan, zodat het subsidiaire beroep op verrekening slaagt tot een bedrag van € 120.664,22.
4.21.
Aan deze verrekening staat niet in de weg het beroep van Stainalloy op verjaring van de tegenvordering.
Het onderwerp verjaring wordt niet in de CISG geregeld en bij het afzonderlijke daarop betrekking hebbende verdrag (Verdrag van New York van 14 juni 1974 inzake de verjaringstermijn bij internationale koopovereenkomsten, zoals gewijzigd bij Protocol van Wenen van 11 april 1980) is Nederland noch Italië partij.
Artikel 6:131 BW bepaalt dat de bevoegdheid tot verrekening niet door verjaring van de rechtsvordering eindigt. Dat de tegenvordering van Coprosider mogelijk is verjaard, hetgeen overigens wordt betwist door Coprosider, kan derhalve geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van Coprosider tot verrekening.
meer subsidiair: verrekening in deze procedure tot € 139.625,05 met rente en kosten
4.22.
Meer subsidiair beroept Coprosider zich op verrekening met het door de rechtbank te Piacenza toegewezen bedrag van € 139.652,06, met rente en kosten.
Gelet op hetgeen in r.o. 4.7 is overwogen, staat op grond van de als EET gewaarmerkte uitspraak ook in deze procedure vast dat Coprosider op Stainalloy een vordering heeft groot € 139.652,06 met rente en kosten. Ook deze mag zij in verrekening brengen.
4.23.
Het reeds verrekenbaar geachte bedrag van € 120.664,22 is niet in dit toegewezen bedrag begrepen, omdat dit in de Italiaanse procedure als deel van het volgens de stellingen van Coprosider reeds verrekende bedrag buiten beschouwing is gebleven.
conclusie
4.24.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van Coprosider op verrekening slaagt, zodat de vorderingen over en weer tot hun gezamenlijk beloop zullen worden verrekend.
De in verrekening gebrachte tegenvorderingen (de eerste groot € 120.664,22 en de tweede groot € 139.652,06 met rente en kosten) overstijgen tezamen het door Stainalloy gevorderde bedrag (€ 159.815,15 met rente en kosten). De vordering van Stainalloy is derhalve geheel voldaan en gaat daarmee teniet.
Dit betekent dat de vordering van Stainalloy zal worden afgewezen.
4.25.
Stainalloy zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Coprosider worden begroot op:
- griffierecht 3.715,00
- salaris advocaat
3.553,00(2,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal €  7.267,50
4.26.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Stainalloy in de proceskosten, aan de zijde van Coprosider tot op heden begroot op € 7.267,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Stainalloy in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Stainalloy niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over laatstbedoeld bedrag als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013.
1295/1885 [1]

Voetnoten

1..