ECLI:NL:RBROT:2013:10711

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
ROT 13/8089
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de spoedsluiting van een horeca-inrichting na een geweldsincident

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een horeca-inrichting, die per direct voor twee weken was gesloten na een ernstig geweldsincident. De burgemeester van Rotterdam had op 15 december 2013 besloten om de horeca-inrichting, waar een vechtpartij had plaatsgevonden en waarbij met een vuurwapen was geschoten, te sluiten. De verzoeker, eigenaar van het café, betwistte de noodzaak van de volledige sluiting voor twee weken en voerde aan dat zijn goede reputatie en het belang van de kerstperiode zwaarder zouden moeten wegen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid de sluiting voor twee weken had kunnen bevelen. De rechter stelde vast dat de standaardtermijn van twee weken voor een spoedsluiting niet kennelijk onredelijk was, gezien de noodzaak om de openbare orde en veiligheid te herstellen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het niet realistisch was om alle individuele omstandigheden van het geval te onderzoeken binnen deze termijn. De rechter vond het ook niet onaanvaardbaar dat de term 'maximaal' in de Horecanota geen betekenis had in het kader van spoedsluitingen.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat het belang van de burgemeester om de openbare orde te herstellen zwaarder woog dan het financiële belang van de verzoeker. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Schoneveld, in aanwezigheid van griffier J. van Mazijk, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/8089
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] h.o.d.n. Cafe [inrichting], te Rotterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. V.M. Weski,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder per direct voor een periode van twee weken de sluiting van de horeca-inrichting [inrichting], gevestigd aan [adres inrichting], bevolen ingaande direct na uitreiking, te weten tot 29 december 2013.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M.A. Peek, medewerkster directie Veiligheid.

Overwegingen

1.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat op 15 december 2013 voor Café [inrichting] (de inrichting) een vechtpartij heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een ruzie die in de inrichting tussen twee bezoekers is ontstaan. Daarbij is buiten meermalen met een vuurwapen geschoten.
2.
Verzoeker erkent dat sprake is geweest van een ernstig geweldsincident, maar meent dat, gelet op zijn goede reputatie als horecaondernemer op deze locatie en de functie die het café heeft in de buurt, de sluiting voor de volle periode van twee weken niet nodig is en dat zijn (financiële) belang om gedurende de kerstperiode open te zijn zwaarder dient te wegen.
3.
Het bestreden besluit is gegrond op artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Rotterdam (APV). Gelet op de bewoordingen van dit artikellid is verweerders bevoegdheid om sluiting van een horeca-inrichting te bevelen, discretionair van aard en deze zal daarom door de voorzieningenrechter terughoudend moeten worden getoetst.
4.
Ter invulling van deze bevoegdheid is in de Horecanota Rotterdam 2012-2016 (Horecanota) opgenomen dat na een ernstig geweldsincident een horeca-inrichting altijd gedurende maximaal twee weken wordt gesloten (spoedsluiting). Daarbij is toegelicht dat de voorlopige sluiting dient om de openbare orde en veiligheid in en rond de inrichting te laten herstellen, en dat deze periode ook is bedoeld om meer informatie te krijgen over de toedracht van het incident dat de openbare orde heeft verstoord.
Alhoewel het woord ‘maximaal’ suggereert dat een kortere periode dan twee weken tot de mogelijkheden behoort, heeft verweerder betoogd dat in de praktijk altijd wordt overgegaan tot een sluiting van twee weken, omdat die periode nodig is om de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van een inrichting te herstellen, alsook dat die periode nodig is om onderzoek te doen naar de noodzaak van het opleggen van een bestuurlijke maatregel.
5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de feitelijke hantering door verweerder van een standaardtermijn van twee weken voor een spoedsluiting als hier aan de orde, waarbij op de dag van het incident wordt overgegaan tot de sluiting, niet kennelijk onredelijk. Bij een dergelijke spoedsluiting kan in redelijkheid niet van verweerder worden verwacht dat voor de bepaling van de periode van sluiting alle individuele omstandigheden van het geval van de betreffende schending van de openbare orde en veiligheid worden onderzocht. Binnen de termijn van twee weken heeft verweerder gelegenheid om voldoende zorgvuldig onderzoek te doen naar de noodzaak van het al dan niet opleggen van een verdergaande bestuurlijke maatregel naar aanleiding van het incident. Voor het herstel van de openbare orde en veiligheid is een standaardtermijn van twee weken niet onredelijk lang. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het niet onaanvaardbaar dat het woord ‘maximaal’ zoals opgenomen in de Horecanota feitelijk geen betekenis heeft als het om een spoedsluiting gaat.
6.
In dit geval is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid zijn belang om de openbare orde en het woon- en leefklimaat ter plaatse ter herstellen zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het financiële belang van verzoeker bij een spoedige heropening van zijn café. Daar doet, gelet op het onder 5 overwogene, niet aan af dat in dit geval verweerder verwacht dat reeds in het begin van de tweede week van de spoedsluiting de besluitvorming over een eventueel op te leggen, verdergaande bestuurlijke maatregel zal zijn afgerond.
7.
Uit het voorgaande volgt er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schoneveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.