In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Deutsche Bank Nederland N.V. en een ondernemer, h.o.d.n. Franco Office Services. De kern van het geschil betreft de vraag of Deutsche Bank bij de opzegging van een ondernemerskrediet heeft gehandeld in strijd met haar bijzondere zorgplicht. De procedure begon met een dagvaarding op 25 april 2013, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 9 oktober 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat Deutsche Bank op 16 februari 2011 de kredietovereenkomst heeft opgezegd, omdat de ondernemer niet voldeed aan de kredietvoorwaarden en er sprake was van overstanden. De ondernemer voerde verweer en stelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was, omdat Deutsche Bank niet in gebreke was gesteld en geen alternatieven had aangedragen.
De rechtbank oordeelde dat Deutsche Bank, op basis van de algemene bepalingen van de kredietovereenkomst, het recht had om de overeenkomst op te zeggen zonder voorafgaande ingebrekestelling. Echter, de rechtbank benadrukte dat Deutsche Bank zich moet houden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, gezien haar bijzondere zorgplicht. De rechtbank concludeerde dat Deutsche Bank voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van de ondernemer en dat de opzegging niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. De vordering van Deutsche Bank tot betaling van de openstaande schuld werd toegewezen, evenals de gevorderde proceskosten.
De rechtbank heeft de ondernemer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 53.308,68, vermeerderd met de overeengekomen variabele rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van Deutsche Bank begroot op € 4.938,12. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.