ECLI:NL:RBROT:2013:10732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
425511 HAZA 13-562
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De geldigheid van de opzegging van een ondernemerskrediet door Deutsche Bank Nederland N.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Deutsche Bank Nederland N.V. en een ondernemer, h.o.d.n. Franco Office Services. De kern van het geschil betreft de vraag of Deutsche Bank bij de opzegging van een ondernemerskrediet heeft gehandeld in strijd met haar bijzondere zorgplicht. De procedure begon met een dagvaarding op 25 april 2013, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 9 oktober 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat Deutsche Bank op 16 februari 2011 de kredietovereenkomst heeft opgezegd, omdat de ondernemer niet voldeed aan de kredietvoorwaarden en er sprake was van overstanden. De ondernemer voerde verweer en stelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was, omdat Deutsche Bank niet in gebreke was gesteld en geen alternatieven had aangedragen.

De rechtbank oordeelde dat Deutsche Bank, op basis van de algemene bepalingen van de kredietovereenkomst, het recht had om de overeenkomst op te zeggen zonder voorafgaande ingebrekestelling. Echter, de rechtbank benadrukte dat Deutsche Bank zich moet houden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, gezien haar bijzondere zorgplicht. De rechtbank concludeerde dat Deutsche Bank voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van de ondernemer en dat de opzegging niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. De vordering van Deutsche Bank tot betaling van de openstaande schuld werd toegewezen, evenals de gevorderde proceskosten.

De rechtbank heeft de ondernemer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 53.308,68, vermeerderd met de overeengekomen variabele rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van Deutsche Bank begroot op € 4.938,12. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/425511 / HA ZA 13-562
Vonnis van 18 december 2013
in de zaak van
naamloze vennootschap
DEUTSCHE BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. D.K. Greveling,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. Franco Office Services,
wonende te 's-Gravendeel,
gedaagde,
advocaat mr. T.K.A.B. Eskes.
Partijen zullen hierna Deutsche Bank en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 april 2013;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 9 oktober 2013;
  • de nadere stukken ingediend door Deutsche Bank;
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 november 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 september 2006 is tussen (ABNO AMRO, zijnde de rechtsvoorgangster van) Deutsche Bank en [gedaagde] overeengekomen dat Deutsche Bank aan [gedaagde] een OndernemersRekeningCourantKrediet tot een maximumbedrag van € 105.000,-- zal verstrekken (hierna: het krediet) ten behoeve van de bedrijfsvoering van [gedaagde]. Partijen zijn overeengekomen dat over het opgenomen krediet een variabele rente verschuldigd is. Op de kredietovereenkomst zijn de algemene bepalingen voor kredietverlening en de algemene bankvoorwaarden van toepassing.
2.2.
In de algemene bepalingen voor kredietverlening is bepaald, voor zover relevant:
“(…)
5 Opeising
5.1.
Het nog niet afgeloste gedeelte van de hoofdsom van de lening kan, tezamen met rente en met al het overige door de Kredietnemer uit hoofde van de Kredietovereenkomst verschuldigde, terstond en in zijn geheel tussentijds door ABN AMRO worden opgeëist, zonder dat enige sommatie of ingebrekestelling zal zijn vereist:
a indien de Kredietnemer enige verplichting jegens ABN AMRO uit hoofde van de Kredietovereenkomst of uit welke andere hoofde ook, niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt; (…)”
2.3.
In een brief van 1 februari 2011 van Deutsche Bank aan [gedaagde] wordt vermeld, voor zover relevant:
“(…)
Met referte aan ons telefoongesprek van heden, delen wij u het volgende mede.
(…)
U heeft aangegeven dat er geen financiële informatie beschikbaar is. Gezien het feit dat u niet voldoet aan onze kredietovereenkomst en er geregeld langdurige overstanden voorkomen, zijn wij genoodzaakt de vordering uit handen te geven aan Solveon Incasso N.V.(…)”
2.4.
Deutsche Bank heeft de kredietovereenkomst bij brief van 16 februari 2011 opgezegd. In deze brief is onder meer vermeld:
“(…) De Deutsche Bank Nederland N.V. heeft de incasso van haar vordering op u overgedragen aan Solveon Incasso B.V. In dit verband delen wij u mede dat wij, gezien het niet voldoen aan de kredietvoorwaarden en overschrijding van de overeengekomen kredietlimiet, genoodzaakt zijn gebruik te maken van het recht van dagelijkse opzegbaarheid van het aan u verstrekte krediet in rekeningcourant en wel met onmiddellijke ingang.
Ten gevolge van de overdracht brengen wij u incassokosten in rekening. Daarom wordt uw rekening belast voor een bedrag van EUR 2.465,00.
In verband met het vorenstaande verzoeken wij u en voor zover nodig sommeren wij u om zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op 02-03-2011 uw schuld ten bedrage van EUR 123.451,36 bij de Deutsche Bank Nederland N.V. volledig af te lossen. (…)”
2.5.
Ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bedroeg de schuld van [gedaagde] € 123.451,36
.Na de opzegging van de kredietovereenkomst hebben Deutsche Bank en [gedaagde] een betalingsregeling getroffen inhoudende dat [gedaagde] maandelijks een bedrag van € 3.400,-- zou aflossen vanaf zijn ondernemersrekening en een eventueel surplus mocht behouden. [gedaagde] heeft gedurende een periode van ongeveer twee jaar uitvoering aan deze regeling gegeven.
2.6.
Deutsche Bank heeft op 23 april 2013 ten laste van [gedaagde] beslag gelegd op de woning van [gedaagde].

3.Het geschil

3.1.
Deutsche Bank vordert na vermindering van eis  samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 54.541,18, te vermeerderen met de overeengekomen variabele rente daarover vanaf 1 januari 2013 en betaling van beslag- en proceskosten.
Deutsche Bank stelt daartoe dat vanwege de opzegging van het krediet in combinatie met artikel 5 van de algemene bepalingen, de saldi van de kredietrekeningen zijnde in totaal
€ 53.308,68 inclusief contractuele variabele rente tot en met 31 december 2012, geheel opeisbaar zijn. Deze vordering is erkend. Deutsche Bank vordert een bedrag van € 1.232,50 ter zake buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vordering. Volgens [gedaagde] is de kredietovereenkomst niet rechtsgeldig opgezegd als gevolg waarvan deze nog altijd bestaat. Deutsche Bank heeft in strijd met haar algemene en bijzondere zorgplicht jegens [gedaagde] gehandeld, dan wel onrechtmatig gehandeld. Deutsche Bank heeft [gedaagde] voorafgaand aan de opzegging niet in gebreke gesteld, zij heeft geen alternatieven voor de achterstand aangedragen, zij is zonder waarschuwing overgegaan tot incasso en beslaglegging en zij heeft [gedaagde] geen gelegenheid gegeven om de laatste hoeveelheid schuld op een redelijke manier af te lossen. Deutsche Bank heeft geen, althans onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de kredietfaciliteit voor het bedrijf van [gedaagde] van levensbelang was.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten over de (on)regelmatigheid van de opzegging van het krediet.
Volgens de toepasselijke algemene bepalingen kan Deutsche Bank het niet afgeloste gedeelte van het krediet terstond en zonder dat enige sommatie of ingebrekestelling is vereist, opeisen wanneer de kredietnemer enige verplichting jegens Deutsche Bank niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt. Als onweersproken staat vast dat sprake was van overstanden en dat [gedaagde] geen inzage kon geven in zijn financiële gegevens. Hierdoor is [gedaagde] zijn verplichtingen jegens Deutsche Bank niet nagekomen. In beginsel mocht Deutsche Bank zonder ingebrekestelling opzeggen en de gehele schuld terstond opeisen.
4.2.
Dit neemt niet weg dat Deutsche Bank zich moet gedragen volgens de eisen van redelijkheid en billijkheid waarbij van belang is dat volgens vaste jurisprudentie op een bank een bijzondere zorgplicht rust in verband met haar maatschappelijke functie. Deze bijzondere zorgplicht houdt in dat een beëindiging van een krediet als hier aan de orde moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.3.
Deutsche Bank stelt dat haar redenen om het krediet op te zeggen zijn verwoord in een intern overdrachtsformulier van 3 februari 2011 van Deutsche Bank aan Solveon Incasso N.V. (hierna: Solveon). In dit formulier is onder meer vermeld:
“(…) overstanden komen geregeld voor, ondernemer overweegt faillissement aan te vragen. BKR laat achterstanden zien. Aanzuivering kan niet op korte termijn plaatsvinden. Inzage in financiële gegevens is er ook niet. Cijfers worden niet opgesteld (…) ”
4.4.
[gedaagde] heeft de inhoud van het formulier niet betwist, waardoor de daarin genoemde omstandigheden vast staan. Partijen twisten over de vraag hoe vaak deze omstandigheden door Deutsche Bank met [gedaagde] zijn besproken. [gedaagde] stelt dat hierover slechts één gesprek bij Deutsche Bank heeft plaatsgevonden. Uit de brief van 1 februari 2011 (zie 2.3.) blijkt echter dat Deutsche Bank ook telefonisch met [gedaagde] heeft gesproken over het niet voldoen aan de kredietovereenkomst, hetgeen daarna per brief is bevestigd.
4.5.
Gelet op voornoemde omstandigheden en in het bijzonder de mededeling van [gedaagde] aan Deutsche Bank dat hij overwoog zijn faillissement aan te vragen, is de opzegging op 16 februari 2011, niet zoals [gedaagde] aanvoert ‘als donderslag bij heldere hemel’ gekomen.
4.6.
Het uit handen geven van haar vordering door Deutsche Bank aan Solveon is op zichzelf niet relevant voor de beoordeling van de (on)regelmatigheid van de opzegging.
4.7.
Deutsche Bank heeft [gedaagde] na de opzegging in de gelegenheid gesteld een betalingsregeling te treffen. De openstaande schuld is dus niet ineens opgeëist. [gedaagde] heeft gedurende twee jaar uitvoering gegeven aan de betalingsregeling, waarmee de vordering bovendien impliciet is erkend. Pas nadat de betalingsregeling door [gedaagde] niet meer werd nagekomen, zijn woning te koop werd aangeboden en er opnieuw over een mogelijk faillissement van [gedaagde] werd gesproken, heeft Deutsche Bank beslag laten leggen op de woning van [gedaagde] en onderhavige procedure geëntameerd.
4.8.
De slotsom van het voorgaand luidt dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, Deutsche Bank geldig van haar opzeggingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Niet kan worden geconcludeerd dat de opzegging een tekortkoming of onrechtmatig handelen van Deutsche Bank oplevert.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het restant van de schuld ingevolge het krediet, opeisbaar is. Nu de hoogte van de vordering niet is betwist, ligt deze voor toewijzing gereed.
4.10.
De vermeerdering met de overeengekomen variabele rente zal zoals gevorderd, worden toegewezen. Deutsche Bank heeft haar zorgplicht niet geschonden jegens [gedaagde] en voor matiging wordt geen aanleiding gezien.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Deutsche Bank heeft gesteld dat Solveon aanmaningen heeft verzonden en dat zij veel werk heeft gehad aan de uitvoering van de betalingsregeling. Zonder nadere onderbouwing valt niet in te zien waarom Deutsche Bank meer toekomt dan het reeds van [gedaagde] ontvangen veel hogere bedrag van € 2.465,00 ter zake de door Solveon gemaakte incassokosten.
Beslagkosten
4.12.
Het beslag is rechtmatig gelegd en de vordering tot betaling van beslagkosten zal worden toegewezen gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv. De beslagkosten worden begroot op € 916,30 voor verschotten (€ 589,00 voor griffierecht en € 327,30 voor totale explootkosten) en € 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 894,00).
Proceskosten
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de Deutsche Bank begroot op:
  • dagvaarding: € 92,82
  • griffierecht: € 1.247,00
  • salaris advocaat
€ 3.127,82

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Deutsche Bank te betalen een bedrag van € 53.308,68
te vermeerderen met de overeengekomen variabele rente vanaf 1 januari 2013 tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Deutsche Bank inclusief
beslagkosten begroot op € 4.938,12;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013.
546