In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en de hoofdzaak betreffende de herziening van studiefinanciering van de verzoeker. De verzoeker, die studiefinanciering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin zijn studiefinanciering met terugwerkende kracht werd herzien. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat de verzoeker niet op het door hem opgegeven adres woonde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de brief van 26 oktober 2012, waarin de herziening werd aangekondigd, een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoeker voerde aan dat deze brief geen rechtsmiddelenclausule bevatte en dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om bezwaar te maken. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker voldoende was geïnformeerd over de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden.
Tijdens de zitting is gebleken dat de verzoeker niet op het opgegeven adres woonde, zoals vastgesteld tijdens een huisbezoek. De voorzieningenrechter oordeelde dat het onderzoek naar de woonomstandigheden van de verzoeker rechtmatig was en dat de afstand tussen het opgegeven adres en het ouderlijk huis aanleiding gaf voor controle. De verzoeker had niet aannemelijk gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde, en zijn stellingen over het ontbreken van 'informed consent' voor het huisbezoek werden verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.