ECLI:NL:RBROT:2013:3666
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening kinderbijslag en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J. Wintjes, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door mr. P.C.A. Buskens. Eiser ontving vanaf het derde kwartaal van 2008 kinderbijslag voor zijn dochter, die in het buitenland verbleef voor haar studie. De Sociale Verzekeringsbank heeft echter vastgesteld dat eiser geen recht had op deze kinderbijslag en heeft een bedrag van € 6.160,50 teruggevorderd, alsook een boete van € 930 opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het onderzoek en de resultaten daarvan onvoldoende grondslag bieden voor het bestreden besluit en dat de boete niet voldoende gemotiveerd was.
De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiser had aangegeven dat zijn dochter werd verzorgd door haar broer, maar uit onderzoek bleek dat zij niet op hetzelfde adres woonde. De rechtbank oordeelde dat de Sociale Verzekeringsbank terecht had geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de aan zijn zoon betaalde bedragen waren aangewend voor de verzorging van zijn dochter. De rechtbank bevestigde dat eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, wat leidde tot de herziening van de kinderbijslag en de terugvordering.
Eiser voerde ook aan dat de boete onterecht was opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, hoewel deze uiteindelijk werd verlaagd tot € 765,-. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de terugvordering van kindertoeslag en de hoogte van de boete betrof, en herroept het besluit van 18 november 2011 in die zin. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 944,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 mei 2013.