ECLI:NL:RBROT:2013:4925

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_02302
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kinderopvangtoeslag en de gevolgen van foutieve uitbetaling

In deze zaak gaat het om een geschil over de terugvordering van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser, wonende te Schiedam, heeft in 2010 een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst heeft het voorschot op nihil vastgesteld en vordert een bedrag van € 12.714 terug. Eiser stelt dat hij een deel van dit bedrag nooit heeft ontvangen, omdat het op een rekening van een gastouderbureau is gestort. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 mei 2013, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.J. de Bruin.

De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst ten onrechte het volledige bedrag van € 12.714 terugvordert. Eiser heeft slechts een bedrag van € 5.300 ontvangen, en de foutieve uitbetaling van het overige bedrag komt voor rekening van de Belastingdienst. De rechtbank stelt vast dat eiser niet over een overeenkomst met het gastouderbureau beschikt, wat betekent dat hij geen recht heeft op de kinderopvangtoeslag. De rechtbank herroept het primaire besluit van 28 juli 2011, voor zover het een groter bedrag dan € 5.300 betreft, en verklaart het beroep gegrond. De Belastingdienst wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

De uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2013. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 3

zaaknummer:ROT 12/2302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2013 in de zaak tussen

[eiser], wonende te Schiedam, eiser,

gemachtigde: mr. P.J. de Bruin,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: [gemachtigde]

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag 2010 op nihil vastgesteld. Zoals aangegeven in dit besluit heeft verweerder eiser bij schrijven van 26 juli 2011 bericht dat eiser een bedrag van € 12714 dient terug te betalen.
Bij besluit van 24 mei 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 mei 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.
De zaak is op 23 mei 2013 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser over het jaar 2010 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat een kopie van de overeenkomst tussen eiser en het gastouderbureau [gastouderbureau] ontbreekt en eiser niet heeft aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Daarom is het voorschot kinderopvangtoeslag gewijzigd en op nihil vastgesteld en is een bedrag van € 12714 aan toegekende voorschotten van eiser teruggevorderd.
2.
Eiser onderschrijft dat hij geen recht op voorschot kinderopvangtoeslag had over het jaar 2010. Desondanks is eiser van mening dat verweerder ten onrechte van hem het gehele voorschotbedrag van € 12714 terugvordert. Dit komt omdat eiser een deel van het voorschot nimmer van verweerder heeft ontvangen. Verweerder heeft voor de maanden januari 2010 tot en met juli 2010 in totaal een bedrag van € 7414 op rekeningnummer [nummer 1] overgemaakt. Dit bankrekeningnummer is niet van eiser, zodat het niet aan hem is om dit bedrag van € 7414 aan verweerder terug te betalen. Eiser stelt niet bekend te zijn met dit rekeningnummer. Voor de maanden augustus tot en met december 2010 heeft eiser wel voorschotten ontvangen op zijn bankrekeningnummer [nummer 2]. Omdat hij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag is hij bereid dit bedrag, zij het over een langere periode dan twee jaren, terug te betalen aan verweerder. Daarnaast voert eiser nog aan dat het onmogelijk is gebleken om een overeenkomst te verstrekken, omdat hij die nimmer van het gastouderbureau heeft ontvangen.
3.
De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten. Eiser heeft op 30 maart 2010 een aanvraag om kinderopvangtoeslag 2010 ingediend bij verweerder. Daarbij heeft eiser opgegeven dat de kinderopvangtoeslag dient te worden gestort op rekening nummer [nummer 1] ten name van gastouderbureau [gastouderbureau]. Verweerder heeft op 15 april 2010 het besluit genomen tot toekenning van een voorschot kinderopvangtoeslag 2010 tot een bedrag van € 12714. Blijkens dat besluit zal het voorschot worden overgemaakt naar rekeningnummer [nummer 2] ten name van eiser. Vervolgens is zijdens verweerder op 15 april 2010, 17 mei 2010 en 16 juni 2010 ten behoeve van eiser voorschotten kinderopvangtoeslag 2010 voor de maanden januari tot en met juli 2010 tot een bedrag van in totaal € 7417, overgemaakt op rekeningnummer [nummer 1]. Daarna is op 15 juli, 17 augustus, 15 september, en tweemaal op 15 december 2010 ten behoeve van eiser voorschotten kinderopvangtoeslag 2010 tot een bedrag van in totaal € 5300 overgemaakt naar rekeningnummer [nummer 2].
4.
De rechtbank oordeelt als volgt met betrekking tot de nihilstelling van het voorschot.
4.1.
Voor zover eiser zich erop beroept dat er recht op kinderopvangtoeslag 2010 bestond, oordeelt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2011, LJN BU7034), bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Dit betekent, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, dat degene die stelt recht te hebben op kinderopvangtoeslag, dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder van het gastouderbureau moet aantonen.
4.2.
Nu eiser niet beschikt over een overeenkomst met het gastouderbureau brengt dit mee dat geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag over 2010. Verweerder heeft dus het voorschot kinderopvangtoeslag terecht op nihil gesteld. Overigens heeft eiser op geen enkele wijze aangetoond dat zijn kind opvang heeft genoten.
4.3.
Met betrekking tot de terugvordering van eiser van het gehele bedrag aan voorschot ad € 12714 overweegt de rechtbank dat zij in het besluit van 28 juli 2011 tevens deze terugvordering leest. Voorts overweegt de rechtbank dat het geschil zich beperkt tot de terugvordering van de voorschotbedragen die zijn overgemaakt op rekeningnummer [nummer 1].
4.4.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat hij niet bekend is met het rekeningnummer [nummer 1]. Immers, uit dossierstuk 1.1. en het verhandelde ter zitting blijkt dat het gastouderbureau [gastouderbureau] met toestemming van eiser met diens digiD een aanvraag om kinderopvangtoeslag 2010 heeft ingediend en daarbij het eigen rekeningnummer [nummer 1] heeft opgeven waarop de kinderopvangtoeslag diende te worden gestort. Daarnaast blijkt uit de bankafschriften van eiser van 8 en 22 april 2010 eveneens dat rekeningnummer [nummer 1] toebehoort aan dit gastouderbureau.
4.5.
De omstandigheid dat bij de aanvraag het rekeningnummer ...915 ten name van [gastouderbureau] is opgegeven brengt niet mee dat verweerder de voorschotbedragen die op dit rekeningnummer ten behoeve van eiser zijn gestort van eiser kan terugvorderen. Dit komt omdat verweerder bij de beslissing op de aanvraag om kinderopvangtoeslag 2010 van 15 april 2010, heeft bepaald dat het voorschot wordt overgemaakt op het rekeningnummer [nummer 2] ten name van eiser. De rechtbank constateert dat verweerder in afwijking van deze beslissing voorschotbedragen heeft overgemaakt naar een andere rekening, namelijk rekeningnummer [nummer 1] ten name van [gastouderbureau]. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat eiser er op had mogen vertrouwen dat hetgeen in de beschikking van 15 april 2010 staat vermeld juist is. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder. Nu verweerder een bedrag van in totaal € 7414, anders dan in de beschikking van 15 april 2010 staat vermeld, op een andere bankrekeningnummer heeft overgemaakt, komt de verantwoordelijkheid van die foutieve uitbetaling voor rekening en risico van verweerder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet van eiser kan verlangen dat eiser dit bedrag aan verweerder terugbetaalt. Verweerder kan alleen bij eiser terughalen wat hij, in overeenstemming met de beschikking van 15 april 2010, daadwerkelijk aan eiser heeft uitbetaald. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte een bedrag van € 12714 van eiser teruggevorderd. Verweerder had de terugvordering op eiser op een bedrag van € 5300 moeten vaststellen, nu dit het bedrag is dat verweerder aan eiser heeft uitbetaald. Het betoog van eiser, dat ten hoogste een bedrag van € 5300 kan worden teruggevorderd, slaagt dus.
4.6.
Gelet hierop kan het bestreden besluit rechtens geen stand houden wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt in aanmerking om te worden vernietigd.
4.7.
De rechtbank ziet aanleiding om het geschil definitief te beslechten. De rechtbank herroept het primaire besluit van 28 juli 2011, voor zover verweerder een groter bedrag dan € 5300 aan voorschot kinderopvangtoeslag 2010 van eiser terugvordert.
4.8.
De wijze waarop de invordering plaats vindt behoeft geen bespreking, aangezien tussen partijen onderling een betalingsregeling kan worden afgesproken.
5.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 472 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, voor zover daarbij van eiser een groter bedrag dan € 5300 wordt teruggevorderd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 472.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Kobus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.
griffier, rechter,
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.