ECLI:NL:RBROT:2013:4927

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_04906
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming omtrent kinderopvangtoeslag en rechtsmiddelenclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst waarin haar kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 op nihil was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 14 augustus 2012, waarin de kinderopvangtoeslag definitief werd berekend, niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank oordeelde dat het schrijven van de Belastingdienst van 24 december 2010, waarin werd medegedeeld dat eiseres geen recht had op kinderopvangtoeslag, wel als een besluit moet worden aangemerkt, omdat het expliciet als zodanig was aangeduid en een rechtsmiddelenclausule bevatte.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de Belastingdienst. Tevens werd bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank droeg de Belastingdienst op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiseres te vergoeden. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in haar bezwaar tegen het primaire besluit kon worden ontvangen, omdat dit besluit geen rechtsgevolgen had en derhalve niet als een besluit in de zin van de Awb kon worden aangemerkt. De rechtbank besloot het geschil finaal te beslechten en verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 3

zaaknummer:ROT 12/4906

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2013 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te Rotterdam, eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: [gemachtigde]

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag 2009 definitief berekend en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 4 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
De zaak is op 23 mei 2013 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eiseres is ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres over het jaar 2009 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat een ondertekende (kopie van de) overeenkomst tussen eiseres en het gastouderbureau Dadim (het gastouderbureau) ontbreekt en eiseres niet heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt door een eigen bijdrage aan de gastouders te betalen.
1.2. Eiseres is van mening dat zij voldaan heeft aan alle aan vraagouders gestelde voorwaarden en daarom recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2009. Volgens eiseres blijkt het recht op kinderopvangtoeslag uit de in beroep overgelegde overeenkomsten tussen het gastouderbureau en eiseres van 1 mei 2009 en 1 oktober 2010. Voorts betoogt eiseres dat de betaling van de opvangkosten blijkt uit de overgelegde maandoverzichten van 2009.
2.1 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.2. In het dossier bevindt zich een schrijven van verweerder van 24 december 2010. Daarin staat dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag 2009 en dat eiseres het voorschot over 2009 moet terugbetalen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze brief van 24 december 2010 een vooraankondiging van een nihil beschikking betreft.
2.3. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling. In dit schrijven staat nergens aangegeven dat het hier om een ‘voorgenomen besluit’ zou gaan. Rechts bovenaan op het stuk staat expliciet vermeld dat het om een ‘beschikking’ gaat. Daarnaast bevat dit schrijven een rechtsmiddelenclausule. In de brief staat vermeld dat indien eiseres het niet eens is met de beslissing, zij binnen zes weken na dagtekening, te weten 24 december 2010, bezwaar kan maken.
2.4. De rechtbank merkt dit schrijven dan ook aan als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met dit schrijven is definitief beslist op de aanvragen om kinderopvangtoeslag 2009.
2.5. De rechtbank constateert dat eiseres geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen dit besluit. Daarmee is dit besluit rechtens onaantastbaar geworden.
2.6. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit identiek is aan het besluit van 24 december 2010. Laatstgenoemd besluit is niet gewijzigd of ingetrokken. Het primaire besluit roept dus geen rechtsgevolgen in het leven en is om die reden geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.7. Uit artikel 8:1 gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb volgt dat alleen tegen besluiten bezwaar kan worden gemaakt. De vaststelling dat het primaire besluit ‘geen besluit is in de zin van de Awb’ brengt dus mee dat eiseres niet kan worden ontvangen in haar bezwaar gericht tegen het primaire besluit. Dit betekent dat verweerder, bij het bestreden besluit, eiseres ten onrechte in haar bezwaar heeft ontvangen. Gelet hierop komt het bestreden besluit in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met de wet. Het beroep is gegrond.
2.8. De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72 van de Awb, het geschil finaal te beslechten door te bepalen dat het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.1. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
3.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiseres te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.