ECLI:NL:RBROT:2013:5161

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
C/10/424637 / FT EA 13/1110 en C/10/424638 / FT EA 13/1111
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor gehuwde verzoekers met aanzienlijke schuldenlast

Op 6 mei 2013 hebben verzoekers, een gehuwd paar in gemeenschap van goederen, ieder een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoekers zijn gehoord op 3 juli 2013, waarna de rechtbank op 10 juli 2013 uitspraak deed. De totale schuldenlast van de verzoekers bedraagt € 110.934,24, waaronder aanzienlijke schulden aan drie verschillende schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden, aangezien zij eerder zijn veroordeeld tot betaling van grote bedragen aan hun schuldeisers. De rechtbank heeft in haar beoordeling onder andere gekeken naar de schulden aan [belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3], waarbij is vastgesteld dat de verzoekers niet beschikten over de financiële middelen om hun verplichtingen na te komen. De rechtbank concludeert dat de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moeten worden afgewezen, omdat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan en er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die toelating rechtvaardigen. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en verzoekers hebben de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummers: C/10/424637 / FT EA 13/1110 en C/10/424638 / FT EA 13/1111
nummer verklaring: -
uitspraakdatum: 10 juli 2013
[verzoeker 1], en
[verzoeker 2],
[adres]
's-Gravendeel,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 6 mei 2013 ieder een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekers zijn gehoord ter terechtzitting van 3 juli 2013. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoekers zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. De man heeft een inkomen uit arbeid en de vrouw heeft een inkomen uit een WGA-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring op grond van artikel 285 van de Faillissementswet: € 110.934,24.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekers ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden, in de vijf jaar, voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. Bij de beoordeling daarvan heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verzoekers hebben een schuld aan [belanghebbende 1], de broer van verzoeker, die volgens de schuldenlijst € 32.013,59 bedraagt. De schuldeiser heeft een tussen hem en verzoekers gewezen vonnis van 16 april 2010 van de kantonrechter te Dordrecht opgestuurd aan de rechtbank. Uit dat vonnis blijkt dat verzoekers op 16 april 2010 bij verstek zijn veroordeeld om € 44.351,04 aan [belanghebbende 1] te betalen. Blijkbaar is hiervan inmiddels een deel betaald. Uit het vonnis blijkt dat aan de vordering ten grondslag is gelegd dat [belanghebbende 1] de woning van verzoekers heeft gekocht, toen zij in financiële problemen kwamen. Afgesproken zou zijn dat gedaagden de woning zouden blijven bewonen en dat zij als tegenprestatie alle daaraan verbonden lasten zouden voldoen. Dat is niet gebeurd en daarom zijn verzoekers een bedrag van € 44.351,04 aan [belanghebbende 1] verschuldigd.
Ook is er een schuld aan [belanghebbende 2] (hierna te noemen: [belanghebbende 2]), deze bedraagt volgens de schuldenlijst € 27.498,55. Ook deze schuldeiser heeft het onderliggende vonnis aan de rechtbank toegestuurd. Bij verstekvonnis van 17 november 2011 van de kantonrechter te Dordrecht zijn verzoekers veroordeeld om € 25.000,- aan [belanghebbende 2] te betalen. In de dagvaarding (die ook is opgestuurd) is aan de vordering ten grondslag gelegd dat verzoekers op 17 september 2010 een koopovereenkomst van een woning hebben gesloten met [belanghebbende 2], welke zij niet zijn nagekomen. Meer in het bijzonder zijn zij niet verschenen op de afgesproken datum van levering. Daarom zijn zij de contractuele boete verschuldigd van € 28.500,-, welke vordering in rechte is beperkt tot € 25.000,-.
Verzoekers hebben als verweer gevoerd dat zij binnen de bedenktijd schriftelijk van deze koop hebben afgezien. Echter, nu zij bij vonnis zijn veroordeeld tot betaling staat deze schuld tussen hen en [belanghebbende 2] vast. Dit verweer had gevoerd moeten worden in de procedure waarbij [belanghebbende 2] betaling heeft gevorderd. Verzoekers hebben nog aangevoerd dat zij destijds weinig tijd hadden voor de voorbereiding, maar hier gaat de rechtbank aan voorbij. Uit de dagvaarding blijkt dat deze is uitgebracht op 26 oktober 2011, voor de zitting van 3 november 2011. Dat is voldoende tijd om dit (overzichtelijke) verweer bij de kantonrechter te voeren. Ook hadden verzoekers een rechtsmiddel in kunnen stellen nadat zij kennis namen van de veroordeling.
Verder is bij de beoordeling de schuld aan [belanghebbende 3] van belang. Openstaand bedrag is € 35.514,03. Achtergrond van deze schuld is eveneens het aangaan en het niet nakomen van een koopovereenkomst van een woning, zo blijkt uit de eigen verklaring. Op dat moment bestonden de schulden aan [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] al. Ter zitting hebben verzoekers verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerden dat zij een groot bedrag aan smartengeld zouden ontvangen. Daarmee zouden zij het huis kunnen financieren. Volgens verzoekers zou dat moeten blijken uit een vonnis van de rechtbank. Dat vonnis zouden zij over de post hebben ontvangen.
[belanghebbende 2] heeft als productie 9 een stuk overgelegd, waar volgens hem [belanghebbende 3] zich op heeft gebaseerd bij het aangaan van de koopovereenkomst. Verzoekers hebben ter zitting bevestigd dat dit het vonnis is wat zij bedoelen en waaruit zou blijken dat zij een groot geldbedrag zouden ontvangen. Het overgelegde stuk bevat onder meer de volgende tekst:
“Vonnis
Rechtbank Den Bosch
Sector kanton
Locatie Den Bosch, d.d. 8 maart 2011
Kenmerk 25412 VV EXPL 12-102
Vonnis in overleg met dhr. [verzoekers]
Betreft: AANKOOP woning[adres]te Maasdam
Omschrijving:
Kredietwaardig verklaring
Geachte heer en mevrouw [verzoekers],
Bij deze een bewijs dat u kredietwaardig bent om een huis te kopen u heeft ter beschikking gekregen een bedrag van € 498.000,00. Zodra de koopakte getekend is en een kopie bij ons binnen is, zal dit bedrag hiervoor vrij gemaakt worden.
(…)
Dit bewijs krijgt u om bovenstaande woning te kopen.
Dit vonnis is opgemaakt na een eerdere uitspraak van het toewijzen van de som van de woning aan [adres] te Maasdam, door de griffier van de rechtbank te Den Bosch.”
Dit is evident geen vonnis. Andere – betrouwbare – documenten waaruit kan worden afgeleid dat verzoekers op het moment van het aangaan van de koopovereenkomsten met [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] concreet zicht hadden op betaling van smartengeld of schadevergoeding zijn niet overgelegd. Verzoekers hebben verklaard hier niet over te beschikken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat verzoekers om het moment van aangaan van de koopovereenkomsten met [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] niet beschikten over de financiële middelen om deze overeenkomsten na te komen. Immers, [belanghebbende 1] had toen al hun woning gekocht vanwege financiële problemen en zij kwamen hun verplichtingen jegens hem niet na.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de hiervoor genoemde schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan. Het gaat om meer dan de helft van de totale schuldenlast.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Daarom dienen de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de beide verzoeken af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans, rechter, en in aanwezigheid van N. van Gaans, griffier in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013. [1]