In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, een drugsrunner, tegen een besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 22 april 2013 besloten om verzoeker een onderzoek naar zijn geschiktheid op te leggen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen, omdat verzoeker bekend stond als gebruiker van drugs. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 2 juli 2013 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte dat hij onder invloed van drugs had gereden en stelde dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat hij geestelijk of lichamelijk niet in staat was om te rijden. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verweerder, die zich baseerde op een mededeling van de politie, kritisch beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de enkele verklaring van verzoeker aan de politie niet voldoende was om te concluderen dat hij bij de politie bekend stond als gebruiker van drugs.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om het onderzoek naar de geschiktheid op te leggen en dat de schorsing van het rijbewijs niet rechtsgeldig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en werd verweerder opgedragen om het rijbewijs aan verzoeker te retourneren. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 944, en tot vergoeding van het griffierecht van € 160. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.