ECLI:NL:RBROT:2013:5210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_03664
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van rijbewijs en onderzoek naar geschiktheid van een drugsrunner

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, een drugsrunner, tegen een besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 22 april 2013 besloten om verzoeker een onderzoek naar zijn geschiktheid op te leggen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen, omdat verzoeker bekend stond als gebruiker van drugs. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 2 juli 2013 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte dat hij onder invloed van drugs had gereden en stelde dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat hij geestelijk of lichamelijk niet in staat was om te rijden. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verweerder, die zich baseerde op een mededeling van de politie, kritisch beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de enkele verklaring van verzoeker aan de politie niet voldoende was om te concluderen dat hij bij de politie bekend stond als gebruiker van drugs.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om het onderzoek naar de geschiktheid op te leggen en dat de schorsing van het rijbewijs niet rechtsgeldig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en werd verweerder opgedragen om het rijbewijs aan verzoeker te retourneren. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 944, en tot vergoeding van het griffierecht van € 160. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/3664
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk,
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,

gemachtigde mr. drs. M.M. Kleijbeuker.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en tevens de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2.
Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR gedaan indien een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als hiervoor bedoeld is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen, tot een onderzoek naar geschiktheid.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel wordt bij het besluit tot onderzoek naar geschiktheid de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst.
3.
De Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling maatregelen) is de ministeriële regeling waarnaar in de hierboven aangehaalde wetsartikelen wordt verwezen.
Op grond van artikel 23, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder A, onderdeel III, Rijgedrag, of onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen ‘Alcohol’.
Bijlage1, onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen ‘Andere drogerende stoffen’ somt feiten dan wel omstandigheden op die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven. Deze zijn:
betrokkene is in het bezit van benodigdheden voor het gebruik van drogerende stoffen en uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat deze voor eigen gebruik zijn;
betrokkene is in het bezit van een gebruikershoeveelheid drogerende stoffen en uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat deze voor eigen gebruik is;
betrokkene staat bij de politie bekend als gebruiker van drogerende stoffen;
betrokkene is staande gehouden of aangehouden onder invloed van drogerende stoffen.
Op grond van artikel 6 van de Regeling maatregelen schorst het CBR in de gevallen bedoeld in artikel 5 de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel wordt opgelegd of het rijbewijs ongeldig wordt verklaard.
In artikel 5, onder c, van de Regeling maatregelen staat aangegeven dat het gaat om een situatie waarbij er duidelijk aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
4.
Verweerder heeft op 29 maart 2013 de mededeling van de regiopolitie Rotterdam - Rijnmond als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW (mededeling) ontvangen. Volgens deze mededeling bestuurde verzoeker op 23 maart 2013 een personenauto op de Paulus Potterstraat te Rotterdam. Verzoeker is staande gehouden omdat hij ervan werd verdacht dat hij zich bezighield met drugsrunnen. Hij verklaarde mondeling tegen de politie per dag 2 gram cocaïne dan wel heroïne te gebruiken. In de mededeling is verwezen naar een bijgevoegd mutatie rapport dat is opgemaakt op 23 maart 2013. Daarin staat vermeld dat verzoeker heeft verklaard veel problemen te hebben. Hij heeft geen werk, veel schulden, verslaving en krijgt een kleine uitkering.
5.
Verweerder heeft deze mededeling ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Volgens verweerder staat verzoeker bij de politie bekend als gebruiker van drogerende stoffen. Verzoeker dient daarom mee te werken aan het onderzoek naar de geschiktheid. Voorts zijn tevens duidelijke aanwijzingen dat verzoeker lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt. Verweerder heeft daarom de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst.
6.
Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter het bestreden besluit te schorsen. Verzoeker merkt op dat hij op 23 maart 2013 niet is staande gehouden vanwege zijn rijgedrag. Evenmin zou hij onder invloed hebben gereden. Daarnaast komt hij terug op zijn bij de politie afgelegde verklaring.
Verzoeker geeft verder aan dat hij bij de politie in het geheel niet bekend staat als gebruiker van drogerende stoffen. Evenmin bestaan er duidelijke aanwijzingen dat hij lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt. Dit is nimmer vastgesteld door een medisch deskundige. Zodoende was er onvoldoende aanleiding om tot een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de WVW over te gaan en kan het bestreden besluit geen stand houden.
7.
Ten aanzien van het opleggen van het onderzoek naar de geschiktheid van verzoeker stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder het onderzoek enkel heeft opgelegd omdat betrokkene bij de politie bekend staat als gebruiker van drogerende stoffen. Dit feit / deze omstandigheid is opgenomen in Bijlage 1 bij de Regeling maatregelen, onder B, onderdeel III Drogerende stoffen ‘Andere drogerende stoffen’, onder c.
8.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat niet is gebleken dat er van verzoeker bij de politie antecedenten bekend zijn waaruit blijkt dat hij gebruiker is van drogerende stoffen. In de visie van verweerder brengt de enkele omstandigheid dat verzoeker op 23 maart 2013 tegenover de politie heeft verklaard verslaafde te zijn en dagelijks cocaïne dan wel heroïne te gebruiken met zich dat verzoeker bekend staat bij de politie als gebruiker van drogerende stoffen.
9.
Voorlopig oordelend, kan de voorzieningenrechter de hiervoor weergegeven uitleg van verweerder van onderdeel c, van de voornoemde bepaling niet volgen. Naast dat, overeenkomstig het gangbare taalgebruik, met het ‘bij de politie bekend staan’ wordt verstaan dat ondubbelzinnig uit (politie)mutaties moet blijken dat betrokkene reeds voor diens aanhouding/verhoor op 23 maart 2013 een bij de politie bekende gebruiker van drogerende stoffen is, volgt tevens uit de systematiek van de onderhavige bepaling dat de uitleg van verweerder niet strookt met de bedoeling van de wetgever. In het geval de regelgever immers datgene had beoogd wat verweerder in de onderhavige zinsnede onder c thans leest, zou hij deze op gelijke wijze als onder a en b van de meergenoemde bepaling hebben geformuleerd, namelijk in die zin, dat uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat hij een gebruiker van drogerende stoffen is. Nu de regelgever daar niet voor heeft gekozen kan deze bepaling niet anders worden gelezen dan dat uit (politie)mutaties van vóór de aanhouding/verhoor moet blijken dat betrokkene een bij de politie bekende gebruiker van drogerende middelen is.
10.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat het standpunt van verweerder, inhoudende dat verzoeker een bekende gebruiker van drogerende middelen is, rechtens geen stand kan houden. In het licht hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet bevoegd was om verzoeker een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen. Dit brengt tevens met zich dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 131 van de WVW, niet bevoegd was om over te gaan tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit als zodanig in bezwaar naar verwachting niet in stand kan blijven. Het bestreden besluit komt dus voor schorsing in aanmerking. Verweerder zal het rijbewijs aan verzoeker dienen te retourneren.
11.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit van 22 april 2013;
  • draagt verweerder op ervoor zorg te dragen dat verzoeker uiterlijk binnen een week na dagtekening van deze uitspraak over zijn rijbewijs beschikt;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 944,-;
  • bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.