ECLI:NL:RBROT:2013:5391

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
C/10/427202 / KG ZA 13-600
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in financiële administratie in kort geding tussen Liander N.V. en Groene Energie Administratie B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Liander N.V. en Groene Energie Administratie B.V. Liander vorderde inzage in de financiële administratie van Greenchoice over het jaar 2004, met als doel het vaststellen van een bedrag van circa 4 miljoen euro dat volgens Liander door Greenchoice niet was doorbetaald. De rechtbank oordeelde dat Liander een spoedeisend belang had bij de gevraagde inzage, aangezien deze informatie noodzakelijk was voor de voorbereiding van haar hoger beroep tegen Greenchoice. De rechtbank stelde vast dat de vordering van Liander voldeed aan de voorwaarden van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat Liander een rechtmatig belang had, de gevraagde bescheiden voldoende concreet waren gespecificeerd en er een rechtsbetrekking tussen de partijen bestond. De rechtbank wees de vordering tot inzage toe, met de bepaling dat Greenchoice binnen 12 weken na betekening van het vonnis de gevraagde informatie diende te verstrekken. Tevens werd een dwangsom van € 20.000 per dag opgelegd voor het geval Greenchoice niet aan de veroordeling voldeed, met een maximum van € 2.000.000. Greenchoice werd ook veroordeeld in de proceskosten van Liander, die op € 1.481,71 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/427202 / KG ZA 13-600
Vonnis in kort geding van 16 juli 2013
in de zaak van
de naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. drs. J.E. Janssen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROENE ENERGIE ADMINISTRATIE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten mr. J.M.J. Arts en mr. M.A. de Vlieger.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “Liander” respectievelijk “Greenchoice”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 18 juni 2013 met producties;
  • de pleitnota van mr. Janssen;
  • de akte houdende overlegging producties van mr. Arts en mr. de Vlieger;
  • de pleitnota van mr. Arts;
  • de mondelinge behandeling d.d. 2 juli 2013.

2.De feiten

2.1.
In een bodemprocedure tussen Liander als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en Greenchoice als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie heeft de rechtbank Rotterdam op 23 januari 2013 vonnis gewezen. Dit vonnis luidt, voor zover hier van belang:
“(…)
4.1.
Tussen partijen bestaat al geruime tijd een overeenkomst en in dat kader is in de thans relevante jaren 2004-2008 een groot aantal betalingen door Greenchoice aan Liander gedaan. (…) Ook bleken partijen het erover eens te zijn hoe de betalingen in de tweede helft van 2004 en in 2005 in de praktijk geschiedden en werden verwerkt. Dat systeem komt erop neer dat Greenchoice aan Liander, op basis van de eigen administratie van Greenchoice, een voorschotbetaling voor een bepaalde maand voorstelde, per mail (…), met verzoek om reactie (remail). Liander stuurde dan die reactie per mail (…), waarbij zij aangaf welk deel van het door Greenchoice genoemde bedrag aan de hand van haar, Liander’s, administratie, te herleiden was. Het restant, dat dus niet door Liander kon worden thuisgebracht, werd voorlopig geparkeerd op een zogenaamde a conto-rekening. De bedoeling was vervolgens dat Liander te zijner tijd, als meer duidelijkheid was verkregen over de daadwerkelijk door Greenchoice aan haar verschuldigde bedragen, het saldo op de a conto-rekening zou gebruiken om die schulden te voldoen.
Verder werd, net als over 2003, over de jaren 2004 en 2005 (ruim na het einde van het betreffende jaar) door Greenchoice een “dichtzetbrief”gezonden. Deze vormde het sluitstuk van het systeem, want daarin werd melding van de eindafrekening gemaakt, inclusief en na allocatie van aanvankelijk a conto geboekte gelden.
4.2
Deze werkwijze was, met instemming van beide partijen, ontstaan omdat een andere aanpak in die periode praktisch niet uitvoerbaar was gebleken. (…)
De hiervoor geschetste aanpak stond partijen vrij, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn zij dan ook beiden aan die oplossing gebonden (…).
(…)
4.3
Dit systeem vergde van Liander dat zij ten tijde van de eindafrekening een helder beeld had van de daadwerkelijk verschuldigde bedragen en van de gedane voorschotbetalingen. De vordering sub 1 vindt haar grondslag in het gegeven, dat Liander jaren later, in 2009, tot de ontdekking is gekomen dat het beeld dat zij daarvan eind 2005 had niet juist was. Er bleek immers een verschil van miljoenen euro’s ten nadele van Liander te bestaan. Een deel van dat verschil is, na onderzoek, in de onderhandelingen tussen partijen toegeschreven kunnen worden aan afwijkende gegevens omtrent de geleverde hoeveelheden; dat deel van het geschil hebben partijen geregeld. Dan resteert nog het bedrag van bijna 4 miljoen euro dat Liander in dit geding vordert. In de visie van Liander is dat een bedrag dat eigenlijk in 2004 betaald had moeten worden door Liander, maar toen niet betaald is. Binnen de administratie van Liander zijn vier betalingen die Greenchoice heeft gedaan in het begin van 2005 toegerekend aan 2004. Omdat Greenchoice die betalingen toerekent aan 2005 bestond in 2009 dit grote verschil.
(…)
4.4
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval art. 6:43 BW van toepassing is (…).
(…)
Er kan dan ook in redelijkheid geen twijfel over bestaan en ook niet bij Liander hebben bestaan dat de eerste vier betalingen in 2005 zagen op de eerste vier maanden van 2005 en niet op enige nog openstaande post uit 2004.
(…)
4.6
Gelet op het voorgaande mocht Greenchoice er van uitgaan dat zij hetgeen zij aan Liander schuldig was aangaande het jaar 2004 volledig en bevrijdend had betaald. Of dat in feite juist is -in de zin dat daadwerkelijk alle te betalen bedragen zijn voldaan- gaat Greenchoice vervolgens in beginsel niet aan.
4.7
Dat laatste zou anders kunnen zijn als evident was dat Greenchoice de betrokken bedragen van haar afnemers heeft ontvangen en deze willens en wetens in eigen zakt steekt in plaats van ze aan Liander door te betalen; een beroep op toerekening van de betalingen als hiervoor besproken zou dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn en de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking zou (in beginsel) toewijsbaar zijn.
Voor het geval Liander op die redenering een beroep heeft willen doen, kan dat niet slagen. Een dergelijk beroep dient immers deugdelijk onderbouwd te worden. Dat heeft Liander niet gedaan; de rechtbank begrijpt uit de stellingen van Liander dat zij op de betalingen van de gezamenlijke afnemers aan Greenchoice in die tijd geen zicht heeft. Zij weet dus niet of inderdaad door Greenchoice bedragen die aan Liander toekomen worden achtergehouden, zodat de verrijking niet vast staat. Dat wordt in feite ook niet gesteld; weliswaar bespaart Greenchoice zich de betaling aan Liander, maar als Greenchoice zelf de betrokken bedragen ook niet van de afnemers heeft ontvangen is van een verrijking geen sprake. De enkele mogelijkheid is in dit verband niet voldoende.
Dat betekent, dat de vordering onder 1 wordt afgewezen.
(…)

3.Het geschil

3.1.
Liander heeft – na eiswijziging – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Greenchoice te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan Liander inzage te verlenen in (afschriften van) de financiële administratie van Greenchoice over de verbruiksperiode in het jaar 2004 voor zover nodig voor de vaststelling van het totaalbedrag dat in de verbruiksperiode in het jaar 2004 per EAN-code (1) in rekening is gebracht en (2) ontvangen is van de gezamenlijke afnemers van Liander en Greenchoice voor de diensten van Liander, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat Greenchoice met voldoening aan het vonnis in gebreke blijft, met een maximum van € 2.000.000,00, althans op zodanige wijze inzage, afschrift of uittreksel van gegevens te gebieden als de voorzieningenrechter passend en geboden acht, met veroordeling van Greenchoice in de kosten van de procedure.
3.2.
Greenchoice voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gebleken is dat Liander een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Liander heeft de door haar gevraagde informatie nodig ter voorbereiding van de door haar op te stellen memorie van grieven in het hoger beroep tegen Greenchoice.
4.2.
Ter zitting heeft Liander haar vordering tot inzage in de financiële administratie van Greenchoice beperkt tot de verbruiksperiode in het jaar 2004.
4.3.
Met betrekking tot de verbruiksperiode 2005-2008 stemmen de administraties van partijen in grote lijnen overeen. Het geschil tussen partijen betreft een bedrag van 4 miljoen euro over 2004. In de visie van Liander is dat een bedrag dat eigenlijk in 2004 betaald had moeten worden door Greenchoice, maar toen niet is betaald.
Liander heeft vier betalingen die Greenchoice begin 2005 heeft gedaan, toegerekend aan het jaar 2004. Greenchoice heeft zich op het standpunt gesteld dat die betalingen in 2005 niet op 2004 zagen maar op 2005. Dat standpunt heeft de rechtbank in eerste aanleg gevolgd. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 4.4 van het op 23 januari 2013 door de rechtbank Rotterdam gewezen vonnis (zie hiervoor onder 2.1.). Het gevolg hiervan is dat Liander voor een bedrag van circa 4 miljoen euro aan openstaande facturen heeft over 2004.
4.4.
De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 4.2 van haar vonnis overwogen dat partijen een systeem hebben afgesproken waaraan ook Liander gebonden is. Naar het oordeel van de rechtbank mocht Greenchoice er op basis van dit systeem van uitgaan dat zij hetgeen zij aan Liander verschuldigd was over 2004 volledig en bevrijdend had betaald.
Dit zou evenwel anders kunnen zijn als zou blijken dat Greenchoice voorbedoelde 4 miljoen euro wel heeft ontvangen van haar klanten, maar dit bedrag (bewust) niet heeft doorbetaald aan Liander.
4.5.
De vordering van Liander betreft een vordering tot het verschaffen van een afschrift van bescheiden als bedoeld in artikel 843a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Uit de tekst van artikel 843a lid 1 Rv blijkt dat voor toewijzing van een vordering tot inzage, afschrift of uittreksel aan drie cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan, te weten:
de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben;
het moet gaan om bepaalde bescheiden;
de bescheiden moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker (of zijn rechtsvoorganger) partij is.
4.6.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat een rechtmatig belang aanwezig is wanneer de bescheiden relevant kunnen zijn voor de vaststelling van de relevante feiten.
Greenchoice betwist dat Liander een rechtmatig belang heeft.
Voor de beantwoording van de vraag of Liander een rechtmatig belang heeft bij inzage in de financiële administratie van Greenchoice over het jaar 2004 gaat de voorzieningenrechter uit van het op 23 januari 2013 door de rechtbank Rotterdam gewezen vonnis. Uit dit vonnis volgt dat Liander aannemelijk dient te maken dat Greenchoice 4 miljoen euro over 2004 wel aan haar afnemers heeft gefactureerd, maar niet aan Liander heeft afgedragen. Liander kan dit alleen aannemelijk maken indien zij daartoe inzage krijgt in de relevante delen van de administratie van Greenchoice.
Liander heeft derhalve een rechtmatig belang, zodat aan deze voorwaarde is voldaan.
4.7.
Met betrekking tot de tweede voorwaarde geldt dat de gevraagde bescheiden voldoende concreet zijn gespecificeerd en dat ook voldoende duidelijk is op welke informatie wordt gedoeld.
Greenchoice heeft aangevoerd dat zij de gevraagde bescheiden zal moeten samenstellen uit haar administratieve gegevens. Aangenomen wordt dat de informatie waar het hier om gaat, behoort afgeleid te kunnen worden uit de administratie van Greenchoice. Dat Greenchoice op de facturen over 2004 de transportkosten niet separaat heeft vermeld, betekent niet dat zij die niet uit haar administratiesysteem kan afleiden. Ter zitting is van de zijde van Greenchoice feitelijk ook erkend dat dit wel mogelijk is, maar dat dit automatiseringstechnisch het een en ander van haar organisatie vergt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van Greenchoice verlangd mag worden die inspanning te doen, te meer nu Liander zich uitdrukkelijk bereid heeft verklaard de daaraan verbonden kosten voor haar rekening te zullen nemen.
Indien het begrip “bepaalde bescheiden” te beperkt wordt uitgelegd, zal artikel 843 a Rv nuttig effect missen. Informatie is immers veelvuldig niet op schriftelijke bescheiden vastgelegd maar in digitale gegevensbestanden. Onder bescheiden wordt derhalve ook verstaan op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, zoals computerbestanden. Dat geldt ook voor aan die gegevensbestanden te ontlenen gegevens indien voor de selectie en het inzichtelijk maken van de betreffende informatie nog handelingen van automatiseringsdeskundigen noodzakelijk zijn. Dit zou anders kunnen zijn indien een verzoek om bescheiden informatie betreft waarvan het niet in de rede ligt dat die op betreffende wijze geadministreerd/samengesteld zijn. Daarvan is hier echter geen sprake, immers de aan haar klanten over 2004 in rekening gebrachte transportkosten behoort Greenchoice te kunnen produceren.
4.8.
Voorts bestaat tussen Liander en Greenchoice en tussen Liander en de afnemers een rechtsbetrekking. Dit wordt ook niet door Greenchoice betwist. Dit betekent dat ook aan de derde voorwaarde voor toepassing van artikel 843 a Rv is voldaan.
4.9.
Het in artikel 843a lid 3 Rv bedoelde uitzonderingsgeval doet zich hier niet voor en staat derhalve niet aan toewijzing van de vordering tot afgifte in de weg. Dit geldt naar voorlopig oordeel evenzo voor de in artikel 843a lid 4 Rv bedoelde uitzonderingsgevallen. Van gewichtige redenen als bedoeld in lid 4 kan sprake zijn indien in de concrete omstandigheden van het geval de belangen waarop de geheimhoudingsplicht ten aanzien van de verlangde inlichtingen of stukken zich in het bijzonder richt, zwaarder wegen dan het zwaarwegende maatschappelijk belang dat in rechte de waarheid aan het licht komt. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijk geval zich hier voordoet.
Greenchoice voert aan dat het belang dat Liander bij de gevraagde informatieverstrekking stelt te hebben, niet opweegt tegen de inspanningen die Greenchoice zal moeten verrichten om die informatie te verzamelen. Van Greenchoice mag worden verwacht dat zij zich inspant om de gevraagde gegevens te verzamelen. Niet gebleken is dat Greenchoice daardoor disproportioneel zal worden belast. Bovendien betreft zulks geen gewichtige reden in de zin van artikel 843a lid 4 Rv.
Evenmin kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het betreffende rapport onnodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling. Liander heeft de gevraagde gegevens nodig om haar vordering in hoger beroep te kunnen onderbouwen, terwijl niet gebleken is dat een behoorlijke rechtspleging anderszins is gewaarborgd.
4.10.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering tot inzage toewijsbaar is.
Liander heeft ter zitting erkend dat Greenchoice wellicht meer tijd dan de gevorderde termijn van zeven dagen nodig heeft op de gevraagde gegevens samen te stellen uit haar administratieve gegevens. De vordering zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn waarbinnen Greenchoice inzage in de gevraagde gegevens zal dienen te verlenen, wordt vastgesteld op 12 weken na betekening van dit vonnis. Van Greenchoice wordt verwacht dat zij in staat zal zijn binnen die termijn de gegevens te produceren.
4.11.
De voorzieningenrechter wijst erop dat de door Greenchoice te verstrekken informatie alle transportkosten dient te omvatten die zij over het gebruiksjaar 2004 aan haar afnemers in rekening heeft gebracht. Denkbaar is uiteraard dat de facturering daarvan ten dele in 2005 heeft plaatsgevonden.
4.12.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de dwangsom te beperken, zodat ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
4.13.
Greenchoice zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Liander worden begroot op:
  • dagvaarding €  76,71
  • griffierecht 589,00
  • salaris advocaat
Totaal €  1.481,71

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
veroordeelt Greenchoice om binnen 12 weken na betekening van dit vonnis aan Liander inzage te verlenen in (afschriften van) de financiële administratie van Greenchoice over de verbruiksperiode in het jaar 2004 voor zover nodig voor de vaststelling van het totaalbedrag dat in die verbruiksperiode per EAN-code (1) in rekening is gebracht en (2) ontvangen is van de gezamenlijke afnemers van Liander en Greenchoice voor de diensten van Liander;
5.2.
veroordeelt Greenchoice om aan Liander een dwangsom te betalen van € 20.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.000.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt Greenchoice in de proceskosten, aan de zijde van Liander tot op heden begroot op € 1.481,71;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. van Gulick, griffier.
Uitgesproken in het openbaar.
2021/1729