Een alcoholslot wordt thans alleen ingebouwd in motorrijvoertuigen van de rijbewijscategorie B. Dit volgt uit artikel 132c, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW1994, in samenhang met artikel 132a, eerste lid, van het Reglement. Het Reglement is een algemene maatregel van bestuur, met een dwingendrechtelijk formulering van de genoemde bepaling. Verweerder heeft in de geldende regelgeving geen beoordelingsvrijheid en is verplicht het rijbewijs ongeldig te verklaren voor alle categorieën, met uitzondering van de categorie AM. Voor een belangenafweging, waarin de belangen van eiser in de beoordeling zouden kunnen worden betrokken, is dan ook geen plaats.
Aan deze bepalingen kan uitsluitend verbindende kracht worden ontzegd als sprake is van strijd met een hoger wettelijk voorschrift of een algemeen rechtsbeginsel, zoals het verbod van willekeur. Van strijd met een hoger voorschrift, zoals het EVRM, is de rechtbank niet gebleken.
Verder is van belang dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever het op zichzelf technisch mogelijk heeft geacht een alcoholslot in te bouwen in een motorrijtuig van de categorie A, doch er vooralsnog voor heeft gekozen de inbouw te beperken tot motorrijtuigen van de categorie B. Verweerder heeft in dat kader uitdrukkelijk verwezen naar de Memorie van Toelichting (TK 2008-2009, 31 896, nr. 3, p. 17) waarin als reden voor deze keuze opgenomen is dat de regelgeving op deze wijze minder complex is, terwijl zo eerst ervaring kan worden opgedaan met dit voor Nederland nieuwe instrument en het zo bovendien gemakkelijker zal zijn om passende locaties te vinden waar de werkzaamheden rond het alcoholslot, zoals bijvoorbeeld de inbouw, kunnen plaatsvinden. Het huidige alcoholslot is niet bestand tegen langdurige blootstelling aan de buitenlucht (roestvorming); er wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van een slot dat daar wel tegen bestand is, aldus verweerder. Daarnaast heeft verweerder er op gewezen dat nog geen onderzoek is verricht naar de veiligheid van de bestuurder en de verkeersveiligheid in het algemeen bij gebruikmaking van een alcoholslot in een motorrijtuig categorie A, terwijl de bestuurder daarvan wel in een bijzondere positie verkeert, bijvoorbeeld doordat de bestuurder een helm draagt en daarbij gelijktijdig moet blazen en het stuur vasthouden, waarbij dat blazen een bepaalde techniek vereist. De blaasconstructie moet vastzitten aan het alcoholslot; of die constructie in de helm kan worden geplaatst, is nog niet duidelijk. Mogelijk zal de blaasconstructie in de zitconsole geplaatst kunnen worden. De mogelijke afleiding als gevolg van het blazen zou, meer dan bij een auto, een gevaar voor de verkeersveiligheid kunnen opleveren. Dat dient onderzocht te worden. Tevens moet worden bezien of mogelijk een beperking in de regelgeving moet worden opgenomen voor gebruik door onervaren en niet getrainde gebruikers van het alcoholslot bij motorrijders; dat is bij motoren relevanter dan bij auto’s. Verder heeft verweerder er nog op gewezen dat een eerste evaluatie van het ASP in opdracht van de wetgever loopt, waarvan de eerste resultaten thans worden verwerkt. Naar aanleiding van de aanbevelingen uit die evaluatie volgen mogelijk wijzigingen in de wet- en regelgeving.
De rechtbank concludeert uit het bovenstaande dat niet kan worden gezegd dat het een willekeurige keuze van de wetgever is om inbouw van een alcoholslot vooralsnog te beperken tot auto’s. De situatie bij motorrijders is in ogenschouw genomen en beargumenteerd is de keuze gemaakt zoals thans opgenomen in de bepaling van artikel 132a voornoemd. Er is geen grond om deze bepaling buiten toepassing te laten.