In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2013 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de burgemeester om handhavend op te treden op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening van een huurster wiens woning door de burgemeester was gesloten na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs en contant geld. De voorzieningenrechter overweegt dat de wetgever niet heeft bedoeld dat het enkel aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in een pand voldoende is voor sluiting, tenzij er ook sprake is van verkoop of verstrekking van drugs vanuit dat pand. In dit geval zijn er geen aanwijzingen dat er daadwerkelijk vanuit de woning drugs werden verkocht. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, omdat er geen indicaties waren van een illegaal verkooppunt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het besluit van de burgemeester en veroordeelt de burgemeester tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekster.