In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres, en verschillende verzekeraars, gedaagden. Eiseres vorderde een voorschot van € 400.000,00 op basis van een verzekeringsovereenkomst die zij had gesloten met de gedaagden. De verzekeraars hadden eerder een voorschot van € 332.000,00 uitgekeerd, maar weigerden nu verder te betalen vanwege het risico dat zij opnieuw tot betaling aan een derde partij, [C], zouden worden gehouden, indien het eerdere vonnis in hoger beroep zou worden vernietigd.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het verweer van de verzekeraars niet houdbaar was. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad herleeft een beslag dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is opgeheven, alleen als het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd. Dit betekent dat de wijzigingen in de rechtstoestand van het beslagen goed in de periode tussen opheffing en vernietiging moeten worden geëerbiedigd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen beletsel was voor de verzekeraars om het voorschot aan eiseres uit te betalen, aangezien het beslag was opgeheven en er geen restitutierisico bestond.
De voorzieningenrechter wees de vordering van eiseres toe en veroordeelde de verzekeraars om binnen vijf dagen het voorschot van € 360.000,00 te betalen, alsook de proceskosten. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres direct recht had op de betaling, ongeacht een mogelijk hoger beroep door de verzekeraars. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekeraars om hun verplichtingen na te komen, zelfs in het licht van juridische onzekerheden.