De rechtbank stelt voorop dat van de door Cobelfret genoemde verwijten slechts één betrekking heeft op feitelijk handelen. Dat is het verwijt dat het sedert 2008 op afstand besturen van de brug heeft bijgedragen aan de problemen.
Ter comparitie is dit uitvoerig aan de orde geweest. Voor zover het gaat om de gedachte dat (naast lokaal bedienen ook) handmatig bedienen tot 2008 gebruikelijk was en problemen zou hebben voorkomen heeft Cobelfret haar stellingen onvoldoende onderbouwd. In de periode tot 2008 was volgens gedaagden handmatige bediening al lang niet meer gebruikelijk, de brugopening werd al geruime tijd automatisch geregeld. Alleen in noodgevallen werd (en wordt ook sinds 2008) wel eens handmatig ingegrepen. Cobelfret heeft dit niet weersproken. Dit aspect kan dus verder buiten beschouwing blijven.
Voor wat betreft de lokale bediening staat vast dat die inderdaad sedert 2008 niet meer wordt toegepast; er is op de verkeersmanagementcentrale echter nog steeds een brugwachter, die deze brug bedient. Gedaagden hebben gesteld dat deze wachter de brug op dezelfde wijze bedient als hij zou doen wanneer hij ter plaatse was, te weten via een geautomatiseerd systeem. Weliswaar is die bediening niet mogelijk bij sommige storingen, maar dat zou dan evenzeer het geval zijn als de brugwachter ter plaatse was. Zij hebben toegelicht dat een brugwachter, hoewel ter plaatse aanwezig, niet in staat, bekwaam en/of bevoegd is om ter plekke reparaties uit te voeren en/of problemen op te lossen (behoudens in noodgevallen, kennelijk met name door gebruikmaking van de noodknop).
Nu Cobelfret op dat punt niets naders heeft gesteld, laat staan onderbouwd, acht de rechtbank het gestelde onvoldoende voor het oordeel dat in het afschaffen van lokale bediening een onrechtmatige daad gelegen zou zijn. De enkele mogelijkheid dat zich een noodgeval zal voordoen brengt nog niet mee dat gedaagden tekortgeschoten zijn doordat niet meer voortdurend iemand ter plaatse is. De enkele omstandigheid dat wellicht het handhaven van lokale bediening achteraf gezien beter was geweest (al dan niet vermeld in een rapport van Twijnstra en Gudde) maakt het afschaffen daarvan nog niet onrechtmatig. Met name heeft Cobelfret niet onderbouwd dat ten tijde van het besluit tot afschaffen duidelijk geweest moet zijn dat dit afschaffen tot schade voor (onder meer) Cobelfret zou leiden, nog daargelaten dat in het algemeen de enkele omstandigheid dat een beslissing voor een bepaalde betrokkene wellicht schadelijke gevolgen zal hebben die beslissing nog niet onrechtmatig maakt.
4.5
Voor het overige zien de verwijten alle op nalaten zijdens gedaagden waar -volgens Cobelfret- handelen plicht was. Het gaat daarbij niet om falende handhaving, maar om het niet voldoen aan de op elk van gedaagden rustende zorgvuldigheidsverplichting om te voorzien in het ongestoord functioneren van de Calandbrug.
Cobelfret heeft er blijk van gegeven zich te realiseren dat op geen van gedaagden een resultaatsverplichting rust; niet verwacht mag worden dat de Calandbrug altijd vlekkeloos, zonder enige storing, functioneert. Cobelfret meent echter, dat het aantal storingen in de periode in kwestie zozeer is toegenomen dat een onacceptabel -en daarmee onrechtmatig- niveau is bereikt.
4.6
Tussen partijen staat vast dat er in de periode tussen december 2009 en februari 2011 meer storingen zijn geweest dan in de periodes daarvoor en daarna, met uitzondering van de winterperiode van 2011 waarop Cobelfret haar vordering uitdrukkelijk niet baseert. (De situatie medio december 2011, die uitvoerig door gedaagden besproken wordt, doet dus niet ter zake omdat daarop de verwijten niet slaan). Cobelfret meent dat zich ruim 60 storingen hebben voorgedaan, blijkens haar overzicht in productie 1 bij conclusie van repliek. Daarin komt een groot aantal dubbeltellingen voor, omdat de vertraging per schip is vermeld; als één incident er toe leidt dat twee schepen niet op tijd konden vertrekken komt dat twee maal in de lijst voor, terwijl er in feite sprake is van één voorval. Ook als dat aspect buiten beschouwing wordt gelaten is echter nog sprake van een aanzienlijk aantal.
4.7
Anders dan een aantal gedaagden stelt is voorshands voldoende aannemelijk dat enige schade bij Cobelfret is ontstaan als gevolg van het niet op het gewenste moment opengaan van de brug. Voorts is evident dat Cobelfret behoort tot de groep van rechtssubjecten wier belangen, ook in economische zin, beschermd worden door de norm, dat de Calandbrug voldoende onderhouden dient te worden en dat storingen voldoende voortvarend moeten worden opgelost, zonder dat deze norm overigens een veiligheidsnorm is die specifiek strekt tot voorkoming van juist de onderhavige problemen.
De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende concreet is gesteld waarin de onrechtmatigheid van bedoeld nalaten is gelegen. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.8
Voor wat betreft het Havenbedrijf is niets gesteld waaruit zou kunnen volgen dat hij meer zou hebben kunnen doen dan hij in feite heeft gedaan. Het Havenbedrijf heeft geen bevoegdheden of feitelijke macht ten aanzien van onderhoud en storingsbehandeling van de Calandbrug. Vanuit de algemene verantwoordelijkheid voor de goede gang van zaken in de haven kan het Havenbedrijf partijen bij elkaar roepen en pogen de communicatie en coöperatie te optimaliseren; dat heeft hij ook gedaan.
Van een onrechtmatige daad zijdens het Havenbedrijf kan reeds daarom geen sprake zijn. Dat tussen het Havenbedrijf en Cobelfret ook de onder 2.2 geciteerde overeenkomst geldt doet daarbij niet ter zake. Niet in te zien valt dat die overeenkomst zou kunnen meebrengen dat het Havenbedrijf gehouden is tot het ondernemen van actie waartoe hij de bevoegdheid en de feitelijke macht niet heeft.
4.9
Rijkswaterstaat, Prorail en Keyrail hebben en hadden destijds ten aanzien van onderhoud en storingsbehandeling wel bevoegdheden. Over de precieze reikwijdte daarvan staat voor ieder van hen niet meer vast dan wat blijkt uit het overzicht bij de afspraken van 2009 (zie 2.6), doch dat is naar het oordeel van de rechtbank voldoende; uit dat overzicht blijkt immers voldoende duidelijk wie van hen op welk punt actie moet ondernemen. Als Cobelfret haar stelling dat de onrechtmatigheid ook gelegen is in het, in haar woorden,
zoekmaken van de verantwoordelijkheid(toch) heeft willen handhaven moet die stelling -wat daarvan verder ook zij- daarop stranden.
4.1
Dan resteert de mogelijkheid dat Rijkswaterstaat, Prorail en/of Keyrail de toebedeelde taken niet naar behoren heeft/hebben vervuld.
De stelling van Cobelfret dat in dat verband de enkele opsplitsing van verantwoordelijkheden niet tot gevolg heeft dat gedrag dat zonder die opsplitsing onrechtmatig zou zijn geweest dat karakter door die opsplitsing verliest, is juist. Dat neemt echter niet weg, dat het aan Cobelfret als eiseres is om voldoende concreet te stellen en te onderbouwen waarin de onzorgvuldigheid gelegen is. De
res ipsa loquiturdoctrine waarop zij zich beroept kan haar daarbij niet baten. Daargelaten of deze naar Nederlands recht geldt en wat dan de verhouding tot de omkeringsregel zou zijn, het feitelijk uitgangspunt in dit geval is daarvoor onvoldoende. Het is niet zo dat naar algemene ervaringsregels storingen bij het openen van een brug in de overgrote meerderheid van de gevallen te wijten zijn aan tekortschietend onderhoud of ander onzorgvuldig gedrag. Juist voor storingen bestaat een veelheid van oorzaken, die ook aan onrechtmatig handelen van derden, overmacht of een (andere) toevallige samenloop van omstandigheden waarvan niemand een verwijt te maken valt te wijten kunnen zijn.
4.11
Cobelfret dient dus voldoende onderbouwd te stellen dat en waarom sprake is van onrechtmatige nalatigheid. De stellingen van Cobelfret zijn daartoe niet toereikend.
Dat Rijkswaterstaat in haar specifieke taken onzorgvuldig is geweest wordt niet gesteld. Het gaat Cobelfret kennelijk met name om het onvoldoende toezicht houden op en aanjagen van Prorail en Keyrail. Prorail en Keyrail wordt verweten dat zij niet voldoende onderhoud hebben gepleegd en niet adequaat hebben geregeerd op storingen. Deze gedaagden hebben dat gemotiveerd betwist en uit de mededelingen ter comparitie en de inmiddels beschikbare stukken (met name de stukken toegezonden met het oog op de comparitie) blijkt dat door Prorail en Keyrail in de periode in kwestie in elk geval enig onderhoud is gepleegd en ook is gereageerd op storingen.
Uit de stellingen van Cobelfret, ook als de daarbij behorende feiten vast zouden staan, valt niet te concluderen dat sprake is van zodanig inadequaat onderhoud of zo late en onvoldoende reactie op storingen dat dit onrechtmatig is te achten. De door Prorail en Keyrail aangegeven en met rapporten onderbouwde gegeven verklaringen voor het grote aantal storingen komt er, zeer kort samengevat, op neer dat sprake is van een toevallige samenloop van omstandigheden, die in elk geval deels als overmacht hebben te gelden. Zo valt Keyrail en Prorail niet (zeker niet zonder meer) te verwijten dat er een technische storing wordt geregistreerd als een vrachtwagen een slagboom kapot rijdt en evenmin als een locomotief in brand staat.
Uit die overzichten blijkt voorts dat een groot aantal storingen is veroorzaakt door een eigenaardigheid van het alarmeringssysteem van het spoor, die pas kenbaar is geworden omdat er in 2009 en 2010 veel sneeuw viel. Het zoute water dat ontstond doordat gestrooid werd ten behoeve van het wegverkeer kon op zodanige wijze bij het spoor belanden dat valse bezet-meldingen van het spoor werden gegenereerd, met het gevolg dat de brug niet open kon. Omdat deze consequenties niet bekend waren heeft het geruime tijd gekost voordat hierover duidelijkheid ontstond, maar vervolgens zijn adequate maatregelen genomen. Hoewel het vanzelfsprekend beter was geweest als men zich tevoren had verdiept in alle effecten van het alarmeringssysteem kan toch niet worden geoordeeld dat het nalaten daarvan zo onzorgvuldig was dat het daarmee onrechtmatig is te achten. Vast staat, dat de Calandbrug in feite uniek in Nederland is als het gaat om de combinatie spoor, weg- en waterverkeer. Bij gewone spoorbruggen wordt niet gestrooid zoals dat op de openbare weg voor autoverkeer gebruikelijk is, zodat dit specifieke probleem zich daar niet voordoet.
Bovendien is evenmin gesteld of gebleken dat dit een (uit het buitenland of de literatuur) bekend probleem was. Tenslotte is van belang dat bij de Calandbrug, anders dan elders, het scheepvaartverkeer voorrang heeft. Waar elders de hinder die het scheepvaartverkeer ondervindt van het niet kunnen openen van een spoorbrug tot hinder leidt is deze hinder rechtens niet relevant, omdat die scheepvaart dan geen rechten aan dat voorrangsrecht kan ontlenen, zodat te begrijpen valt dat aandacht voor dat aspect heeft ontbroken bij het aanbrengen van het systeem.
De gang van zaken rond dit systeem is derhalve niet aan te merken als onrechtmatig.
4.12
Verder wordt een groot aantal verschillende technische mankementen
opgesomd; een deel daarvan zou op zichzelf te wijten kunnen zijn aan onvoldoende onderhoud en Cobelfret stelt dat dit inderdaad het geval is. Prorail, Keyrail en Rijkswaterstaat betwisten dit.
Het beeld dat de situatie in de bedoelde periode niet optimaal is geweest wordt, zoals Cobelfret terecht stelt, verstrekt door het gegeven dat na december 2011 het aantal storingen aanmerkelijk is beperkt. Ook als juist is, zoals gedaagden stellen, dat de afspraken vastgelegd in het onder 2.8 geciteerde document al vanaf 2009 golden en werden nageleefd, lijkt het er toch sterk op dat de afspraken in december 2011 in combinatie met de werkzaamheden als bedoeld in 2.9 een gunstig effect op het aantal storingen hebben gehad; de mededelingen ter comparitie wezen ook in de richting dat de betrokkenen zich toen in elk geval extra hebben ingespannen om een snelle verbetering te bereiken, hoewel niet valt uit te sluiten dat er ook een element van toeval heeft meegespeeld.
Dat is echter niet voldoende voor het oordeel dat sprake is van een onrechtmatige daad. Niet elke situatie die ruimte laat voor verbetering levert immers onrechtmatig nalaten op en niet elke verbetering betekent dat de oude toestand onrechtmatig was. Dat Keyrail, Prorail en Rijkswaterstaat zich, naar het zich laat aanzien mede naar aanleiding van de klachten van Cobelfret (daargelaten de rol die het aangekondigde kort geding daarin gespeeld heeft), extra hebben ingespannen om snel tot een afname van het aantal storingen en een verbetering van de (naleving van de) afspraken te komen valt toe te juichen en kan niet worden beschouwd als een erkenning van eerder falen.
4.13
Per saldo is dus onvoldoende komen vast te staan dat sprake is geweest van een onrechtmatige daad; een relevant bewijsaanbod heeft Cobelfret niet gedaan (nog daargelaten of de stellingen voldoende zouden zijn om bewijslevering toe te staan). Dat betekent, dat de gevraagde verklaring voor recht niet toewijsbaar is en de gevorderde schadevergoeding evenmin. De wens van Cobelfret om duidelijkheid te krijgen over de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen gedaagden is vervuld door het onder 2.8 vermelde document; daaruit kan zij opmaken wie van gedaagden voor welk aspect aangesproken kan worden.
De overige geschilpunten behoeven geen bespreking, de vorderingen worden integraal afgewezen.
4.14
Cobelfret wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, waarbij ten aanzien van alle gedaagden het gebruikelijke tarief gehanteerd wordt (zie ook 4.2 hiervoor); weliswaar hebben gedaagden voor de comparitie een gezamenlijk stuk ingediend, maar omdat alle gedaagden verder eigen processtukken hebben ingediend en ter zitting ook met hun eigen advocaat zijn verschenen worden deze kosten begroot als na te melden.