ECLI:NL:RBROT:2013:6173

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
C-10-416231 - HA ZA 13-74
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring op de Oude Maas tussen binnenschip en afgemeerd schip

In deze zaak, die zich afspeelt op de Oude Maas, vond op 22 oktober 2011 een aanvaring plaats tussen het binnenschip Öhringen en het afgemeerde schip Linquenda. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de schipper van de Öhringen, door de ongebruikelijke rechter doorvaartopening van de brug te nemen zonder snelheid te minderen en onvoldoende uitkijk te houden, volledig verantwoordelijk was voor de aanvaring. De Linquenda, die op dat moment afgemeerd lag, had geen schuld aan het voorval. De rechtbank stelde vast dat de Linquenda reglementair verlicht was en op een veilige plek lag afgemeerd, terwijl de Öhringen met een snelheid van ongeveer 17,5 km/u onder de brug doorvoer. De rechtbank oordeelde dat de schipper van de Öhringen, ondanks zijn ervaring, niet de nodige voorzorgsmaatregelen had genomen en daardoor de aanvaring had veroorzaakt. De vorderingen van de eisers, waaronder schadevergoeding voor reparatiekosten en tijdverlet, werden toegewezen. De rechtbank wees de reconventionele vordering van de gedaagde af, die stelde dat de Linquenda onveilig afgemeerd lag. De rechtbank concludeerde dat de Linquenda geen schuld had aan de aanvaring en dat de schade volledig te wijten was aan het onzorgvuldig varen van de Öhringen. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de schade aan de eisers, inclusief proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/416231101068 / HA ZA 12-2306
Vonnis van 3 juli 2013
in de zaak van
1.de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid
EFM Onderlinge Schepenverzekering U.A,
gevestigd te Meppel,

2 [eiser 2],

gevestigd te Werkendam,

3 [eiser 3],

wonende te [woonplaats],

4 [eiseres 4],

wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. T. Roos.
tegen
de vennootschap naar vreemd recht,
[gedaagde],
gevestigd te Neckarsteinach (Duitsland),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.J. Margetson.

1.De procedure

1.1.
In het vonnis van 13 maart 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bevolen. Deze heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013. Op de comparitie hebben eisers een conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte ten behoeve van comparitie (met producties) genomen.
1.2.
De rechtbank heeft opnieuw vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers sub 2, 3 en 4 zijn eigenaar van het m.s. Linquenda. Eiseres sub 1 is de cascoverzekeraar van het m.s. Linquenda.
2.2.
Gedaagde is eigenaresse van het Duitse m.s. Öhringen.
2.3.
Op zaterdag 22 oktober 2011 lag de Linquenda afgemeerd aan de linkeroever van de Oude Maas ter hoogte van kilometerraai 977,75 (de Buitenkalkhaven te Dordrecht), ongeveer 170 meter boven (ten noorden van) de Dordtse Bruggen (de spoorbrug). De Linquenda lag met haar stuurboordzijde naar de wal en met de boeg in noordelijke richting als tweede schip langszij een coaster (m.s. Douwent) afgemeerd. Voor de coaster lag het m.s. Gambler met haar stuurboordzijde aan de kade afgemeerd.
2.4.
Het m.s. Öhringen voer op 22 oktober 2011 in de opvaart (in noordelijke richting) onder de linkeroever van de Oude Maas. Aan het roer stond schipper [X], terwijl stuurman [Y] naast hem in de stuurhut stond. De Öhringen voer omstreeks 22.45 uur onder de rechter doorvaartopening van de brug door en kwam vlak daarna met haar voorschip tegen het achterschip van de Linquenda, waardoor schade aan de Linquenda is toegebracht. Door de aanvaring knapte onder meer de voortros van de Linquenda en kwam deze met kracht tegen de uitlaat van de Gambler, waardoor ook schade aan de Gambler ontstond.
2.5.
In verband met de reparatie van de aanvaringsschade heeft de Linquenda van 22 oktober tot en met 28 november 2011 stilgelegen.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
Na vermindering van eis ter gelegenheid van de comparitie van partijen vordert eiseres sub 1 dat de rechtbank gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van:
€ 199.316,-- (reparatiekosten Linquenda),
€ 40.342,47 (tijdverlet),
€ 16.500,-- (expertisekosten),
€ 1.600,-- (schade Gambler),
en eisers sub 2, 3 en 4 vorderen dat de rechtbank gedaagde zal veroordelen tot betaling van:
€ 3.579,-- (niet verzekerde cascoschade Linquenda),
€ 13.447,49 (tijdverlet),
alle vorderingen te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Aan deze vorderingen leggen eisers (zakelijk weergegeven) ten grondslag dat de Öhringen schuld heeft aan de aanvaring omdat haar schipper ten onrechte door de rechter doorvaartopening van de brug is gevaren, slecht uitkijk heeft gehouden, geen snelheid heeft geminderd en onnodig hard bakboord roer heeft gegeven, waardoor de hiervoor genoemde schade is ontstaan. Eiseres sub 1 heeft krachtens verzekeringsovereenkomst € 201.616,-- van de reparatiekosten van de Linquenda voldaan en is in de vorderingsrechten van eisers sub 2, 3 en 4 gesubrogeerd. Ook heeft eiseres sub 1 een bedrag ad € 40.342,47 van het tijdverlet aan hen vergoed en is zij ook tot dat bedrag in de vordering van eisers sub 2, 3 en 4 gesubrogeerd. De eigenaar van de Gambler heeft last aan eiseres sub 1 gegeven om tot invordering van zijn schade over te gaan.
3.3.
Gedaagde voert verweer. In reconventie vordert zij dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verweerders zal veroordelen tot betaling van de som van € 36.871,84 (reparatiekosten Öhringen), subsidiair dat de rechtbank in goede justitie een schuldverdeling zal bepalen en verweerders zal veroordelen het aandeel van de Linquenda te vergoeden. Zij baseert haar verweer en deze vorderingen in reconventie (zakelijk weergegeven) op de stelling dat de Linquenda (mede-) schuldig is aan de aanvaring omdat zij op een niet toegestane en onveilige plaats lag afgemeerd waardoor de veilige doorvaart werd belemmerd.
3.4.
Verweerders betwisten de reconventionele vordering. Zij stellen dat de Linquenda deugdelijk en reglementair verlicht lag afgemeerd.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Toepasselijk zijn het Binnenaanvaringsverdrag van Genève van 15 maart 1960 (Trb. 1961, 88 en 1966, 192) en aanvullend Nederlands recht (Verordening EG nr. 864/2007, Rome II), met name de artikelen 8:1000 ev. van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), nu de aanvaring zich heeft voorgedaan in Nederland. Ter plaatse van de aanvaring geldt het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: BPR).
4.2.
Door partijen zijn onder meer de volgende producties overgelegd:
-proces-verbaal PL2615 2011056076 van de waterpolitie van het KLPD, met daarin onder andere opgenomen verklaringen van [X] (schipper Öhringen), [eiser 3] (schipper Linquenda), [Z] (eigenaar Gambler), [Y] (stuurman Öhringen) alsmede een onderzoek van de verbalisanten naar marifoongesprekken en radarbeelden met behulp van het Aramis ondersteuningsprogramma;
  • een advies van expert ing.[Q];
  • een rapport van nautisch expert[W].
[eiser 3], [X] en [W] hebben ook nog verklaard op de comparitie.
4.3.
Op grond van de hiervoor genoemde producties, in onderling verband bezien en gelet op hetgeen door partijen over en weer naar voren is gebracht, kan het navolgende worden overwogen over het vaargedrag van de Öhringen:
4.3.1.
Het m.s. Öhringen (104,99 m lang, 11 m breed) voer beladen met containers op 22 oktober 2011 in de opvaart (in noordelijke richting) onder de linkeroever van de Oude Maas. Er stond een ebstroom van ongeveer 1,4 km/u. Het was duister maar helder weer, onbewolkt. De wind (3 Bft) kwam uit het zuiden.
4.3.2.
Schipper [X] was ter plaatse goed bekend en wist dat er normaliter schepen liggen afgemeerd net boven de Dordtse bruggen. Hij had daar honderden keren gevaren en ging nooit door de rechter doorvaartopening. Bij het naderen van de brug meende [X] één rood licht (6.25 lid 1 BPR: doorvaart verboden) boven de middelste opening te zien en tweemaal geel (6.25 lid 5 BPR: doorvaart toegestaan, voor tegenliggende vaart verboden) boven de rechter doorvaartopening. Tegen [Y] zei hij dat de lichten op de brug vreemd waren en dat hij de rechterhelft zou nemen. [Y], die zowel boven de middelste als de rechter doorvaartopening twee gele lichten had gezien, vroeg aan [X] waarom hij de rechterhelft had uitgekozen. De Öhringen voer met een onverminderde snelheid van ongeveer 17,5 kilometer per uur (p.v. waterpolitie op basis van gegevens walradar en [Y]) onder de rechter doorvaartopening van de brug door. Toen het voorschip van de Öhringen onder de brug was zag [Y] een coaster afgemeerd liggen. [Y] zette direct de boegschroef naar bakboord aan. [X] gaf hard bakboord roer waardoor het voorschip naar bakboord ging en het achterschip naar stuurboord waarbij het remmingwerk van de brug werd geraakt. Daardoor ging het voorschip van de Öhringen weer naar stuurboord en voer zij tegen het achterschip van de Linquenda aan.
4.3.3.
Het is partijen niet gelukt om (volledige) informatie van de beheerder (van de brug) te verkrijgen met betrekking tot de lichten boven de verschillende doorvaartopeningen, zoals die op 22 oktober 2011 's avonds gebrand hebben. Voor de beoordeling van deze zaak is dat echter niet langer van belang. Indien boven de middelste doorvaartopening rood licht gebrand zou hebben, zoals [X] beweert, dan zou de Öhringen met een heel ongebruikelijke situatie geconfronteerd zijn geweest. De rechtbank baseert dat op de eigen verklaring van [X] en het rapport van [W], waarin staat dat schepen met bestemming Binnenkalkhaven en soms ook lage recreatievaart en kleinere doorgaande beroepsvaart zoals spitsen en kempenaars bij voorkeur de rechter doorvaartopening gebruiken. Geconfronteerd met een dergelijke ongebruikelijke situatie had [X] alle voorzorgsmaatregelen moeten nemen (extra uitkijk, contact met de post etc.) en in het bijzonder zijn snelheid moeten minderen. Noch het één noch het ander heeft [X] gedaan en ook zelf ziet hij dat - blijkens zijn verklaring op de comparitie - als een door hem gemaakte fout. Ook naar het oordeel van de rechtbank overtrad hij artikel 1.04 sub b BPR. Indien boven de middelste doorvaartopening, anders dan [X] beweert, twee gele lichten hebben gebrand, dan kan hem uiteraard worden verweten dat hij onvoldoende oplettend is geweest en onnodig voor de niet gebruikelijke rechter doorvaartopening heeft gekozen.
4.3.4.
Een volgende fout werd door [X] gemaakt toen hij onder de brug onnodig hard bakboord roer gaf. Zoals al overwogen heeft het rapport van [W] aangetoond dat de Öhringen, indien zij met een gestrekte koers midden onder de rechter doorvaartopening door was gevaren, zonder problemen de twee breed afgemeerd liggende schepen had kunnen passeren. Ook de expert [Q] maakt er in zijn advies melding van dat de Öhringen helaas reageerde met het geven van bakboord roer in plaats van geleidelijk bakboord roer wat uiteindelijk resulteerde in de aanvaring. Volgens het rapport van [W] zou de Öhringen zelfs de Douwent hebben geraakt, indien de Linquenda daar niet naast had gelegen.
4.4.
Thans zal door de rechtbank de stelling van gedaagde worden besproken dat het de Linquenda niet was toegestaan om ter plaatse afgemeerd te liggen. Gedaagde beroept zich daarbij op een besluit van algemene strekking van 14 juni 1978, inhoudend:
“Bas 1978-085 ligplaatsbreedte Buitenkalkhaven
(..)
Ter bevordering van een veilige passage door het beweegbare deel van de bruggen over de Oude Maas, nabij Dordrecht ter hoogte van KMR 978, is aan de Buitenkalkhaven te Dordrecht vanaf de mond van die haven tot ca 175 meter bovenstrooms daarvan, een ligplaatsbreedte van ten hoogste 15 meter.
De begrenzing van het gedeelte waarvoor deze beperking geldt, wordt aangeduid door een blauw vierkant bord met daarop in wit de letter P en er onder een blauw vierkantbord met daarop in wit het getal 15. het bovenste bord is voorzien van een witte pijl die de richting aangeeft waar onderhavige beperking geldt.
De borden zijn des nachts verlicht.”
4.4.1.
Gedaagde stelt dat de Linquenda door langszij de Douwent te gaan liggen, een ligplaatsbreedte creëerde van haar eigen breedte (11m) plus de breedte van de Douwent (11,21 m) is 22,21 m, hetgeen 7,21 m breder was dan toegestaan. In genoemd proces-verbaal van de waterpolitie staat dat het de verbalisanten ambtshalve bekend is dat er aan de Buitenkalkhaven een gedoogsituatie gehanteerd wordt in die zin dat zowel Rijkswaterstaat als de Havendienst Dordrecht schippers al jaren toestemming geven om drie schepen breed afgemeerd te liggen. De bekendmaking aan de scheepvaart zou gebaseerd zijn op een oude verkeerssituatie waarbij duwstellen onder het hefgedeelte van de Dordtse brug door voeren. Door gedaagde wordt dit gedoogbeleid op zichzelf niet betwist maar dat doet volgens haar geen afbreuk aan de geldigheid van het besluit.
4.4.2.
Eisers bestrijden dat de BaS 1978-085 ten tijde van de aanvaring nog van kracht was. Voorts zijn door eisers foto’s overgelegd van het in dit besluit onder 2. bedoelde bord dat volgens haar halverwege de kade is geplaatst. Hierop is te zien dat het bord in ernstig vervallen staat verkeert, terwijl het onderste bord (blauw met in wit het getal 15 en met een witte pijl naar rechts) en de verlichting van de borden ontbreken. Voorts staat volgens eisers op de kop van de Buitenkalkhaven het bord A7 (verboden te meren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst) als bedoeld in bijlage 7 bij het BPR, met daaronder een bord met de tekst: “m.u.v. reparatie schepen Dolderman”. Tot slot wijzen eisers op een verkeersbesluit d.d. 7 oktober 2003 van Rijkswaterstaat Zuid-Holland waarin is besloten dat op de Oude Maas tussen kmr. 977.800 en kmr. 977.650 aan de linkeroever het verkeersteken E.5.1. met als tekst “15” (maximale ligplaatsbreedte) met een richtingsaanduidingsbord F.2a met als tekst “150” (maximale ligplaatslengte) wordt geplaatst. Volgens eisers is echter geen uitvoering aan dit besluit gegeven want de desbetreffende borden zijn niet geplaatst.
4.4.3.
Door gedaagde is ter comparitie bij gebrek aan wetenschap betwist dat de borden er staan zoals hiervoor weergegeven. Deze betwisting wordt door de rechtbank als ongemotiveerd gepasseerd, nu (a.) eisers deze feitelijke situatie uitgebreid hebben omschreven in de circa drie weken vóór de comparitie toegezonden conclusie van antwoord in reconventie en de advocaat van gedaagde volgens zijn zeggen daarna geen onderzoek naar de borden heeft gedaan en (b.) in het tussenvonnis door de rechtbank was gevraagd of ter plaatse een bord als bedoeld onder E.5.1 van bijlage 7 BPR was geplaatst.
4.4.4.
Door eisers is ook nog onweersproken gesteld dat uit het door de gemeente Dordrecht krachtens de Havenverordening opgestelde ligplaatsenoverzicht blijkt dat de plaats waar de Linquenda lag een door het college van B&W aangewezen ligplaats was (dat geen melding van een beperking in de afmeerbreedte maakt).
4.4.5.
Omdat gedaagde niet heeft bestreden dat de Linquenda aan de Buitenkalkhaven lag afgemeerd ter reparatie bij Dolderman, concludeert de rechtbank dat de Linquenda niet in strijd heeft gehandeld met één van de ter plaatse aangebrachte verkeerstekens. Zonder onderbord betekent het in de BaS 1978-085 (dat kennelijk is opgevolgd door het verkeersbesluit d.d. 7 oktober 2003) onder 2. bedoelde bord immers: “toestemming ligplaats te nemen aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst”. Aldus werd door de combinatie van beide borden voor de schipper van de Linquenda een eenduidig beeld geschetst dat afmeren aldaar voor hem was toegestaan, nog daargelaten dat volgens zijn verklaring ook de post hem daarvoor toestemming had gegeven en passerende boten van Rijkswaterstaat hem niet op zijn gekozen ligplaats aanspraken.
4.5.
Gedaagde voert verder nog aan dat de Linquenda niet voldeed aan artikel 7.01 BPR waarin staat dat een schip zodanig ligplaats dient te nemen, dat de scheepvaart niet wordt belemmerd. Ter onderbouwing van deze stelling beroept gedaagde zich op het overgelegde advies van ing.[Q]. In het advies staat dat het is gebaseerd op het proces-verbaal van de waterpolitie en de BaS 1978-085 maar enige concrete onderbouwing van zijn bevinding, “doordat de Linquenda daar zo afgemeerd is, is de beoogde veilige passage door het beweegbare brugdeel onveilig geworden” ontbreekt.
4.5.1.
Daarentegen hebben eisers een van een uitgebreide toelichting voorzien rapport van de nautisch expert [W] overgelegd, die ook de aanvaringssituatie heeft bezocht. [W] maakt aan de hand van een foto en tekeningen duidelijk dat een opvarend schip als de Öhringen, dat er voor kiest om met gestrekte koers midden onder de rechter doorvaartopening te varen, 31,50 m vrij blijft van de Buitenkalkhaven en zonder problemen twee breed afgemeerd liggende schepen kan passeren. De rechtbank acht deze rapportage – die door gedaagde ter comparitie ook niet gemotiveerd is betwist – overtuigender dan het advies van [Q].
4.5.2.
Bij dagvaarding hebben eisers gesteld dat de Linquenda reglementair verlicht was. Blijkens de in een voetnoot vermelde tekst bedoelen zij daarmee dat aan de zijde van het vaarwater op de voor- en achtermast de zogenaamde ankerverlichting brandde; verder brandde op het achterschip verlichting voor het achterdek en lag de Linquenda aan een verlichte kade en werd zij verlicht door de lichten van de spoorbrug. Bij conclusie van antwoord zijn deze stellingen door gedaagde niet weersproken. Eerst ter comparitie heeft de raadsman van gedaagde, in navolging van de verklaring van schipper [X], betwist dat er licht brandde op de Linquenda. [eiser 3] heeft op de comparitie herhaald dat de Linquenda reglementair verlicht was alsmede dat aan de achterzijde van de woning ook nog twee tl-buizen brandden. Voor zover op grond van deze - in een laat stadium gedane - betwisting nader bewijs van de verlichting van de Linquenda nog kan worden verlangd, oordeelt de rechtbank dat in dit geval niet nodig. Als onbetwist staat immers vast dat de Linquenda in de buurt van een verlichte kade lag en werd verlicht door de lichten van de spoorbrug. Het is zeer de vraag of reglementaire verlichting aan boord van de Linquenda haar zichtbaarheid verder zou hebben vergroot. Stuurman [Y] heeft hierover namelijk bij de waterpolitie verklaard dat hij de meerlichten nooit heeft waargenomen omdat de lichten vanaf de brug te fel waren. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de Linquenda niet op een onveilige plaats lag afgemeerd en dat er geen sprake was van belemmering van de scheepvaart in de zin van artikel 7.01 BPR.
4.6.
De slotsom is dat de Linquenda geen schuld heeft aan de aanvaring en dat deze volledig te wijten is aan het onzeemanschappelijk varen van de Öhringen. De daardoor ontstane schade zal door gedaagde in conventie moeten worden vergoed. De reconventionele vordering zal worden afgewezen.
4.7.
Tijdens de comparitie van partijen is nader over de schadecijfers gesproken. Eisers hebben hun vordering verminderd en na toelichting door [eiser 3] en zijn raadsman, heeft de advocaat van gedaagde zich gerefereerd. Ook de gestelde subrogaties en last tot invordering worden niet langer betwist. De vordering in conventie zal worden toegewezen.
4.8.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden in conventie begroot op:
  • dagvaarding €  92,17
  • griffierecht 3.621,00
  • getuigenkosten 0,00
  • deskundigen 0,00
  • overige kosten 0,00
  • salaris advocaat
Totaal €  7.713,17
De kosten aan de zijde van verweersters in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat € 579,00 (1 punt x tarief € 579,00)

5.De beslissing

in conventie
5.1
veroordeelt gedaagde om aan eiseres sub 1 te betalen een bedrag van € 199.316,00 (honderdennegenennegentigduizend driehonderdenzestien euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 22 oktober 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres sub 1 te betalen een bedrag van € 40.342,47 (veertigduizend driehonderdentweeënveertig euro en zevenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 28 november 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres sub 1 te betalen een bedrag van € 16.500,00 (zestienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 1 oktober 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres sub 1 te betalen een bedrag van € 1.600,00 (zestienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 22 oktober 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt gedaagde om aan eisers sub 2, 3 en 4 te betalen, in die zin dat betaling aan de één bevrijdend zal zijn ten aanzien van de anderen, een bedrag van € 3.579,00 (drieduizend vijfhonderdennegenenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 22 oktober 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt gedaagde om aan eisers sub 2, 3 en 4 te betalen, in die zin dat betaling aan de één bevrijdend zal zijn ten aanzien van de anderen, een bedrag van € 13.447,49 (dertienduizend vierhonderdenzevenenveertig euro en negenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 28 november 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 7.713,17,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
5.9.
wijst de vordering af:
5.10.
veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de zijde van verweersters tot op heden begroot op € 579,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.
32/1928
FORMULIER DATUMBEPALING
Lokale instructie aan concipiënt, bijv:
Instructies aan de concipiënt: print dit formulier uit en lever het samen met het griffiedossier en de uitspraak in bij de griffiemedewerker die met de datumbepaling is belast.
Na het uitprinten mag je dit formulier verwijderen uit dit bestand. Het moet in ieder geval zijn verwijderd in de definitieve versie van de uitspraak, die wordt opgeslagen in de map met uitgesproken vonnissen.
Standaardtekst waarbij via de wizard gegevens uit de beslissing worden ingevuld (zaaknummer hoeft niet omdat dat al in de koptekst staat):
LET OP: het bestand "formulier datumbepaling 2" is nodig omdat daarin andere velden worden gebruikt.
Uitspraak: 6 maart 2013
Rechter zitting: mr. * **
Plaats zitting: gerechtsgebouw
Als de hierna vermelde documentvariabelen uit dit formulier worden verwijderd, moeten ze ook uit het variabelenoverzicht worden verwijderd om te voorkomen dat ze later als niet ingevulde variabelen problemen opleveren (knop Invoegen documentvariabelen op de werkbalk Justword Beheer, klik op huidige document, klik op te overbodige variabelen en dan op Verwijderen)
Standaardtekst te gebruiken door rechtbanken die het verhinderdagensysteem hanteren:
Roldatum opgave verhinderdata: [datum_rol_1]
Verhinderdata van [zitting1_eerste_maand] tot [zitting1_laatste_maand]
Zitting op: [zitting1_dag]
Duur zitting: [zitting1_duur]
Standaardtekst te gebruiken door rechtbanken die systeem direct datumbepaling hanteren (te verwijderen als dit formulier dan juist is bedoeld voor instructies van de concipiënt aan een andere medewerker die de datum moet vaststellen):
Datum zitting: [zitting1_datum] van [zitting1_begintijd] tot [zitting1_eindtijd]
Hier lokale instructies opnemen t.b.v. de ontvanger van dit formulier. Let op dat dit formulier voor alle soorten zittingen wordt gebruikt. Bijvoorbeeld:
Zittingzaal: groot / klein
Bijstand parketpolitie: ja / nee
Dienstwagen reserveren: ja / nee
Wensen ivm griffier:
Wensen ivm termijn waarop zitting gepland wordt:
Wensen ivm duur zitting:
Overige wensen / instructies: