1.De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.Bij brief van 7 december 2010 heeft verweerder eiser verzocht om, voor zover van toepassing, uiterlijk 31 december 2010 opgave te doen van de openbare lichamen waaraan eiser de uitvoering van de Wsw heeft uitbesteed. Verweerder heeft bij deze brief een overzicht gevoegd van de bij hem op dat moment bekende gegevens. Eiser heeft niet binnen de gestelde termijn op deze brief gereageerd.
1.2.Bij e-mail van 23 juni 2011 heeft een medewerker van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een medewerker van eiser bericht dat de door eiser aangeleverde bestanden zijn getoetst op tijdigheid en plausibiliteit en dat de levering van eiser is aangemerkt als plausibel.
1.3.Bij e-mail van 13 september 2011 heeft verweerder eiser verzocht om de bij die
e-mail gevoegde lijst van samenwerkingsverbanden te controleren. Bij e-mails van 15 september 2011, 28 oktober 2011 en 1 november 2011 hebben eiser en verweerder hierover nader gecommuniceerd.
1.4.Bij brief van 28 september 2011 heeft verweerder eiser erop gewezen dat de Single information, Single audit (SiSa)-verantwoording mogelijk fouten bevat en dat dit onder meer kan leiden tot een te hoog of te laag budget voor de uitvoering van de Wsw. Verweerder heeft eiser in deze brief in kennis gesteld van de gegevens die op dat moment bij hem bekend waren over eiser, eiser gevraagd om deze gegevens te controleren en eiser erop gewezen om, als de cijfers niet kloppen, dit uiterlijk 4 oktober 2011 aan verweerder door te geven. Eiser heeft niet binnen de gestelde termijn op deze brief gereageerd. Een dergelijke brief is uitgegaan naar alle gemeenten.
1.5.In het primaire besluit van 3 november 2011 en de daarbij behorende bijlagen heeft verweerder overwogen dat het Wsw-budget voor 2012 € 6.357.452,- bedraagt. De hoogte van dit budget is gebaseerd op de zogeheten taakstelling, te weten het door eiser minimum aantal in 2012 te realiseren Wsw-plaatsen, uitgedrukt in arbeidsjaren.
1.6.Bij brief van 7 november 2011 heeft eiser alsnog gereageerd op de brief van 28 september 2011. Hierin heeft eiser onder meer aangegeven wat de werkelijke realisatie over 2010 is geweest, dat de verantwoording op een verkeerde plaats is ingevuld en ten onrechte de bij één van de werkbedrijven werkzame inwoners niet als inwoners van [plaats] zijn opgevoerd.
1.7.Eiser heeft voorts op 29 november 2011 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en is op 19 maart 2012 gehoord op zijn bezwaar. Vervolgens heeft verweerder op 21 maart 2012 het bestreden besluit genomen.
1.8.Bij brief van 29 maart 2012 heeft eiser aanvullingen op het bij het bestreden besluit meegezonden verslag van de hoorzitting gegeven. Voorts heeft eiser op 26 april 2012 onderhavig beroep ingesteld.
2.1.Op grond van artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de Wsw - zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit en voor zover thans van belang - treedt, indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) de uitvoering van de Wsw volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wgr, dat bestuur voor de toepassing van de Wsw, met uitzondering van de artikelen 8 en 13, vierde lid, van de Wsw, in de plaats van de betrokken colleges, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 8 van de Wsw de met toepassing van artikel 34a van de Wgr door het openbaar lichaam op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, verantwoorde informatie (hierna: de verantwoordingsinformatie) in aanmerking kan worden genomen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wsw wordt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering verstrekt voor de uitvoering van de hoofdstukken 2 en 3 van de Wsw. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft vastgesteld.
Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt het bedrag van die uitkering overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor die uitkeringen. Daarbij wordt, overeenkomstig bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur te stellen regels, het bijbehorende minimumaantal arbeidsjaren vastgesteld.
Op grond van artikel 9a van de Wsw - voor zover thans van belang - wordt, in afwijking van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bij de toepassing van artikel 8, tweede lid, van de Wsw gebruikgemaakt van de gegevens in de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Wsw en de verantwoordingsinformatie, waarvan verweerder kennis heeft op 15 augustus van het tweede jaar volgend op het verantwoordingsjaar, met dien verstande dat gegevens die het college op verzoek van verweerder op een latere datum verstrekt mede in aanmerking worden genomen.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wsw - zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit - houdt verweerder toezicht op:
. de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door het college;
. de doeltreffendheid van deze wetsuitvoering.
Op grond van het vierde lid van dat artikel - zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit - bevat een bijlage bij de jaarrekening, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, ten behoeve van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de verantwoordingsinformatie over de uitvoering van deze wet (hierna: de bijlage).
2.2.Op grond van artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet zenden gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling van een specifieke uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in de vorm van:
. de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in artikel 202, eerste lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 198, eerste lid, van de Gemeentewet, en
. de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 217, derde en vierde lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 213, derde en vierde lid, van de Gemeentewet.
Op grond van het tweede lid van dat artikel verstrekken provincies en gemeenten, indien zij van elkaar middelen ontvangen die afkomstig zijn uit een specifieke uitkering, de informatie, bedoeld in het eerste lid, aan de Minister van BZK.
Op grond van het derde lid van dat artikel stelt de Minister van BZK bij ministeriële regeling nadere regels vast over het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde informatie.
Op grond van het vierde lid van dat artikel brengt de Minister van BZK de informatie betreffende de specifieke uitkeringen onverwijld ter kennis van de Ministers en de bestuursorganen wie het aangaat.
2.3.De procedure voor het aanleveren van de verantwoordingsinformatie is neergelegd in de Handreiking verantwoording Wsw over 2010 en 2011 (hierna: de Handreiking), de ongedateerde Nota procedure aanlevering verantwoordingsinformatie (hierna: de Nota) en de Notitie SiSa tussen medeoverheden voor een aantal SZW uitkeringen (hierna: de Circulaire SiSa) van 10 november 2010.