ECLI:NL:RBROT:2013:6320

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
C/10/428700 / KG ZA 13-700
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen deurwaarder en rechtspersoon naar Frans recht over terugbetaling van betaald bedrag na vernietiging vonnis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door de gerechtsdeurwaarder [X], optredend voor de rechtspersoon SERVICE TRANS EUROPE S.A., gevestigd in Rungis, Frankrijk. De zaak betreft een geschil over de executie van een beslissing van het Cour d’Appel de Lyon van 6 november 2003, waarbij de gedaagde, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 45.734,71, vermeerderd met rente en kosten. De deurwaarder heeft verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging van deze beslissing in Nederland, maar er zijn twijfels gerezen over de executoriale titel, met name of deze ook geldt voor een eerder betaald bedrag van € 264.639,89 dat door de eiser is voldaan op basis van een vernietigd vonnis van 17 april 2002.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid is over de vraag of de executoriale titel ook de terugbetaling van het surplus omvat. De deurwaarder heeft aangegeven dat er geen grosse van de titel in eerste aanleg aanwezig is en dat de beslissing van het Cour d’Appel de Lyon niet expliciet een veroordeling bevat voor de terugbetaling van het eerder betaalde bedrag. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de deurwaarder terecht deze procedure heeft aangespannen, omdat er onvoldoende zekerheid bestaat over de executie van de door de eiser gestelde bedragen.

De voorzieningenrechter heeft het bezwaar van de deurwaarder gegrond verklaard en vastgesteld dat de executie van het bedrag van € 45.734,71, vermeerderd met rente en kosten, kan doorgaan, maar dat voor de overige bedragen onvoldoende zekerheid bestaat. De eiser, SERVICE TRANS EUROPE S.A., is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.405,--. Dit vonnis is uitgesproken op 19 juli 2013 door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, in tegenwoordigheid van griffier mr. L.A. Bosch.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/428700 / KG ZA 13-700
Vonnis in kort geding van 19 juli 2013
in de zaak van
[X],
gerechtsdeurwaarder te Dordrecht, ten deze optredende als executerend deurwaarder voor:
de rechtspersoon naar Frans recht
SERVICE TRANS EUROPE S.A.,
gevestigd te Rungis, Frankrijk
eiseres,
advocaat mr. R.M. Berendsen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Gorinchem,
gedaagde,
advocaat mr. X.D. van Leeuwen.
Partijen zullen hierna de deurwaarder, STE en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van bezwaar ex artikel 438 lid 4 Rv d.d. 27 juni 2013, met producties van de deurwaarder,
  • de mondelinge behandeling d.d. 8 juli 2013,
  • de producties van STE,
  • de akte weergave feiten, de producties en pleitnotities van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van de inhoud van de door partijen overgelegde producties, kan in deze zaak van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1.
Tussen STE en Flash S.A., een rechtsvoorgangster van [gedaagde], is in 1997 een overeenkomst gesloten.
2.2.
Tussen [gedaagde] als eiseres en STE als gedaagde is een civiele procedure aanhangig geweest bij het Tribunal de Commerce de Lyon, Frankrijk. Bij beslissing (jugement) d.d. 17 april 2002 heeft het Tribunal de Commerce de Lyon STE bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van in totaal
€ 228.025,36, te vermeerderen met rente en kosten. STE heeft voldaan aan dit vonnis door betaling van een bedrag van € 264.639,89.
2.3.
STE heeft hoger beroep ingesteld tegen de onder 2.2 genoemde beslissing. Bij beslissing (arrêt) d.d. 6 november 2003 heeft het Cour d’Appel de Lyon die beslissing vernietigd, de onder 2.1 bedoelde overeenkomst ontbonden en [gedaagde] veroordeeld om aan STE te betalen een bedrag van € 45.734,71 te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. De vordering van STE tot vergoeding van bijkomende schade is afgewezen.
2.4.
Zowel [gedaagde] als STE hebben om verbetering van de beslissing van 6 november 2003 verzocht. Beide verzoeken zijn afgewezen. Het verzoek van STE hield in, dat het Cour d’Appel de Lyon zou bepalen dat [gedaagde], naast het bedrag van
€ 45.734.71, ook moest (terug)betalen hetgeen zij had ontvangen en STE uit hoofde van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis had voldaan (aangeduid als le surplus payé). Ten aanzien van dit verzoek heeft het Cour d’Appel de Lyon overwogen dat STE in haar stukken die terugbetaling van het “surplus payé” niet had gevraagd.
2.5.
Op 30 januari 2006 heeft STE de onder 2.2 genoemde beslissing in Frankrijk door een deurwaarder aan [gedaagde] Information Technology France, een vennootschap naar Frans recht, gevestigd in Frankrijk (een dochteronderneming van [gedaagde]), doen betekenen en heeft zij [gedaagde] gesommeerd om een bedrag van
€ 352.228,84 te voldoen. [gedaagde] heeft zich tegen de executie verzet. Bij beslissing d.d. 12 juni 2006 heeft het Tribunal de Grande Instance de Vienne het door de deurwaarder van STE uitgebrachte exploot van 30 januari 2006 nietig verklaard en STE in het verzoek om een veroordeling tot betaling van € 352.228,84 uit te spreken niet ontvankelijk verklaard.
2.6.
Bij verzoekschrift d.d. 25 maart 2013 heeft STE de voorzieningenrechter te Rotterdam verzocht verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van de onder 2.3 genoemde uitspraak d.d. 6 november 2003. Het verzoekschrift luidt voor zover hier van belang:
“(…)
1. Tussen partijen is in hoger beroep een arrest gewezen door het Hof van Beroep van Lyon op 6 november 2003 tussen verzoekster (STE; opm vzr) als appellante en verweerster ([gedaagde]; opm vzr) als geïntimeerde. Daarbij is verweerster veroordeeld om aan verzoekster te betalen € 45.734,71 te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
2. Aan dit verzoekschrift wordt de grosse alsmede het certificaat bedoeld in de artikelen 54 en 58 EEX-Vo overgelegd, waaruit blijkt dat het arrest vatbaar voor tenuitvoerlegging is in (…) Frankrijk.
Daarom verzoekt verzoekster de voorzieningenrechter in de Rechtbank Rotterdam (…) verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen arrest van 6 november 2003 (…)”.
2.7.
Een beschikking d.d. 3 mei 2013 van de voorzieningenrechter te Rotterdam luidt voor zover hier van belang:
“(…)
1. De beoordeling
(…)
1.2.
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan. Het verzoek is niet onrechtmatig of ongegrond. Het zal dan ook worden toegewezen. Voor uitvoerbaar bij voorraad verklaring, zoals verzocht door verzoekster (STE; opm vzr), is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen plaats, nu verweerder ([gedaagde]; opm vzr) niet op het onderhavige verzoek is gehoord.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter,

2.1.
verleent verzoekster verlof de beslissing (Arrêt) van het Cour d’Appel de Lyon, Frankrijk, uitgesproken op 6 november 2003 met No R.G. 02/02382 in het geschil tussen verzoekster en verweerder, in Nederland ten uitvoer te leggen,
(…)
2.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
(…)”.

3.Het bezwaar

3.1.
STE heeft de deurwaarder opdracht gegeven om de beslissing van het Cour d’Appel de Lyon d.d. 6 november 2003 in Nederland ten uitvoer te leggen. STE wenst op grond van die beslissing enerzijds betaling van het bedrag van € 45.734,71 met rente en kosten en anderzijds (terug)betaling van een bedrag van € 264,639,89, welk bedrag STE aan [gedaagde] naar aanleiding van de uitspraak van 17 april 2002 heeft betaald en welk bedrag als gevolg van de vernietiging van die beslissing, vermeerderd met rente en kosten, terug dient te worden betaald. Het totaalbedrag dat STE wenst te incasseren is berekend op
€ 457.486,20.
3.2.
De deurwaarder heeft vastgesteld dat een grosse van de titel in eerste aanleg (het onder 2.2 bedoelde vonnis) ontbreekt en dat in de te executeren beslissing van 6 november 2003, waarop het exequatur is verleend, niet expliciet een veroordeling is opgenomen dat [gedaagde] het op grond van de vernietigde uitspraak van 17 april 2002 door STE betaalde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, dient terug te betalen. De deurwaarder meent dat hij geen vorderingen kan incasseren op grond van een rechterlijke uitspraak waarbij een partij niet expliciet tot betaling daarvan is veroordeeld.
3.3.
STE kan zich daarmee niet verenigen. STE stelt -en [gedaagde] betwist- dat naar Frans recht een arrest waarbij een uitspraak in eerste aanleg is vernietigd, van rechtswege een executoriale titel oplevert voor restitutie van hetgeen ingevolge die vernietigde uitspraak is betaald. STE persisteert daarom in haar opdracht aan de deurwaarder en wenst per omgaande betekening en bevel tot betaling en het zo nodig nemen van verdere executiemaatregelen met betrekking tot voornoemd bedrag van € 457.486,20.

4.De beoordeling

4.1.
Het Cour d’Appel de Lyon heeft bij haar beslissing d.d. 6 november 2003 de beslissing van het Tribunal de Commerce de Lyon d.d. 17 april 2002 vernietigd en heeft de ontbinding van de overeenkomst tussen STE en [gedaagde] d.d. 12 februari 1997 uitgesproken. Het Cour d’Appel de Lyon heeft [gedaagde] veroordeeld om aan STE te betalen een bedrag van € 45.734,71, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
De voorzieningenrechter te Rotterdam heeft bij beschikking d.d. 3 mei 2013 op verzoek van STE verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de onder 4.1 genoemde beslissing van het Cour d’Appel de Lyon. De voorzieningenrechter heeft die beschikking van 3 mei 2013 (zie 2.7) niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de deurwaarder voornoemde beslissing van 6 november 2003 in opdracht van STE in Nederland ten uitvoer kan leggen, indien en zodra de beschikking van 3 mei 2013 in kracht van gewijsde is gegaan. Daarvan is nog geen sprake, omdat de beschikking van 3 mei 2013 nog niet is betekend aan [gedaagde] en de uit art. 43 EEX Vo jo. art. 4 lid 3 Uitvoeringswet EEX Vo voortvloeiende termijn voor het instellen van een rechtsmiddel tegen de beschikking van 3 mei 2013 derhalve nog niet is verlopen. [gedaagde] heeft bovendien aangekondigd verzet in te stellen, zodra de beschikking d.d. 3 mei 2013 aan haar betekend wordt.
4.3.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de beslissing van 6 november 2003 tevens een executoriale titel inhoudt voor de terugbetaling van hetgeen STE op grond van het vonnis d.d. 17 april 2002 heeft betaald, heeft STE opinies overgelegd van een Franse advocaat en een Franse deurwaarder, waarin het standpunt van STE lijkt te worden bevestigd. In de opinie van de Franse advocaat mr. Gérard Chemla wordt daarbij verwezen naar diverse uitspraken van Franse rechterlijke instanties.
Aan de andere kant staat tussen STE en [gedaagde] vast dat STE in Frankrijk kennelijk aanleiding heeft gezien om het Cour d’Appel de Lyon om verbetering van de beslissing van 6 november 2003 te verzoeken, in die zin dat in het dictum zou worden opgenomen dat STE recht had op terugbetaling van het reeds aan [gedaagde] betaalde bedrag, en dat dat verzoek tot verbetering is geweigerd. Waarom een dergelijk verzoek is gedaan als die verplichting tot terugbetaling zonder meer rechtstreeks voortvloeit uit het arrest, valt niet in te zien en kon STE ter zitting ook niet verklaren. Voorts geeft het certificaat ex art. 54/58 EEX Vo geen duidelijkheid op dit punt.
4.4.
Teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de wezenlijke vraag, te weten of in dit geval de beslissing van het Cour d’Appel de Lyon d.d. 6 november 2003 niet alleen een executoriale titel oplevert voor de betaling van het bedrag van € 45.734.71, maar ook voor de terugbetaling van hetgeen STE op grond van het -inmiddels vernietigde- vonnis van 17 april 2002 heeft betaald aan [gedaagde], zou meer informatie beschikbaar moeten zijn en wellicht contact moeten worden opgenomen met het Cour d’Appel de Lyon om een vraag van die strekking voor te leggen (de onder 2.5 bedoelde beslissing ziet, naar voorlopig oordeel, niet zozeer op dit aspect, maar op de omstandigheid dat executiemaatregelen tegen een andere vennootschap dan [gedaagde] waren geëntameerd).
4.5.
Zoals de deurwaarder terecht als uitgangpunt hanteert, behoort bij de executie geen twijfel te bestaan over de vraag of de executoriale titel wel genoegzaam is. Nu het dictum van de beslissing van 6 november 2003 en het certificaat daarover geen duidelijkheid bieden en de afwijzing van het herstelverzoek er niet op wijst dat de executoriale titel ook voor het “surplus payé” van € 228.025,36 gold, acht de voorzieningenrechter de twijfel te groot.
De voorzieningenrechter is van oordeel, dat het in deze renvooiprocedure, die naar haar aard spoedeisend is, te ver strekt om nader onderzoek te doen. Evenmin bestaat aanleiding de zaak naar de rechtbank te verwijzen, nu immers -na betekening, waarvoor geen beletsel bestaat, van de beschikking van 3 mei 2013- voor [gedaagde] het rechtsmiddel van verzet openstaat en in dat kader, waar juist de tenuitvoerlegging van de buitenlandse titel ter discussie is en daarmee dus ook de vraag die hier aan de orde is behandeld kan worden, het debat volledig gevoerd kan worden.
4.6.
In die nog in te stellen verzetprocedure zal aan de orde komen de vraag of de voorzieningenrechter bij beschikking d.d. 3 mei 2013 terecht verlof heeft verleend tot tenuitvoerlegging van eerdergenoemde beslissing van 6 november 2003 in Nederland, waarbij enkel ruimte is voor controle op de formele uitvoerbaarheid van die beslissing en een toetsing aan de artikelen 34 en 35 EEX Vo. Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is er geen plaats voor toetsing aan andere gronden, doch het onderhavige probleem ziet juist op de uitvoerbaarheid.
Indien in een eventuele verzetprocedure wordt geoordeeld dat het verlof terecht is verleend en indien juist is dat, zoals STE stelt, in Frankrijk de beslissing van het Cour d’Appel de Lyon d.d. 6 november 2003 ook een executoriale titel inhoudt voor de terugbetaling van hetgeen STE op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis d.d. 17 april 2002 heeft betaald, dan kan STE voornoemde beslissing van het Cour d’Appel de Lyon voor hetzelfde bedrag executeren als zij dat in Frankrijk zou kunnen.
4.7.
De conclusie op dit moment kan derhalve geen andere zijn dan dat de deurwaarder terecht deze procedure aanhangig heeft gemaakt, nu onvoldoende zekerheid bestaat over de vraag of de titel wel executabel is tot de door STE gestelde bedragen. Daarom zal als volgt worden beslist.
4.8. STE zal worden veroordeeld in de proceskosten, nu deze kosten voortvloeien uit de door haar aan de deurwaarder gegeven opdracht en nu uit het voorgaande volgt dat de deurwaarder zijn bevoegdheid tot het instellen van de onderhavige procedure niet nodeloos heeft uitgeoefend. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
  • griffierecht € 589,--
  • salaris advocaat € 816,--
Totaal € 1.405,--.
De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de door de deurwaarder in het kader van deze procedure gemaakte kosten voor rekening van STE komen als opdrachtgever van de deurwaarder.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
stelt vast, dat voor de betekening van de beschikking van 3 mei 2013 geen beletsel bestaat,
5.2.
verklaart het bezwaar van de deurwaarder gegrond en stelt vast dat op basis van de thans beschikbare stukken onvoldoende zekerheid bestaat aangaande de genoegzaamheid van de beschikbare titel om tot bevel en verdere executie van de onder 2.3 jo. 2.7 genoemde beslissingen op de door STE gewenste wijze over te gaan, behoudens voor zover het de executie van het bedrag van € 45.734,71, vermeerderd met rente en kosten, betreft,
5.3.
veroordeelt STE in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.405,--,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2013, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Bosch, griffier. 2083/106