ECLI:NL:RBROT:2013:6325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
12/1457
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. Frankruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige voorbereiding van boetebesluit inzake gebruik gewasbeschermingsmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Dijkstra, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr.ing. H.D. Strookman. De eiser had een boete van € 3.000,00 opgelegd gekregen wegens vermeende overtredingen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onzorgvuldig is behandeld door de verweerder, die de resultaten van een bodemmonster pas een jaar na de monstername aan de eiser bekendmaakte. Dit lange tijdsverloop heeft de rechtbank doen concluderen dat het boetebesluit onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank oordeelde dat de relevante feiten en omstandigheden in deze zaak wezenlijk anders zijn dan in een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), waardoor de rechtbank tot de conclusie kwam dat de eiser niet in strijd heeft gehandeld met artikel 20 van de Wgb. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van de eiser gegrond verklaard, waarbij het primaire besluit werd herroepen. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 12/1457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. J. Dijkstra,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, daaronder begrepen diens rechtsvoorganger, verweerder,
gemachtigde: mr.ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een boete van € 3.000,00 opgelegd vanwege overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb).
Bij besluit van 21 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser - voor zover gericht tegen de hoogte van de boete - gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 2.250,00 en voor het overige ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2013. Eiser is ter zitting verschenen. Eisers gemachtigde is - zonder voorafgaand bericht aan de rechtbank van haar verhindering - niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Volgens een op 5 november 2010 door twee bij de Algemene Inspectiedienst (AID) werkzame toezichthouders ondertekend boeterapport hebben zij op 8 juni 2010 geconstateerd dat de vegetatie op de sloottaluds aan de zuid- en oostzijde van een perceel aardappelen, gelegen in [plaats] ter hoogte van de kruising [straatnamen], (hierna: het perceel) over een lengte van 700 tot 800 meter een bruine, grijze verkleuring vertoonden. De aanwezige planten vertoonden tekenen van afsterving. Eén van de toezichthouders heeft gerelateerd dat hij vermoedde dat deze verkleuring een gevolg was van het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel met de werkzame stof glyfosaat, dat glyfosaat de werkzame stof is in meerdere in Nederland toegestane gewasbeschermingsmiddelen, alsmede dat geen van deze gewasbeschermingsmiddelen een toepassing kent op sloottaluds.
Op 17 september 2010 hebben de toezichthouders eiser - huurder van het perceel - gehoord, nadat één van de toezichthouders hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Eiser heeft bij die gelegenheid onder meer verklaard dat hij het desbetreffende perceel vanaf april 2010 huurt en niet weet wie het bespoten heeft. Hij heeft op 22 mei 2010 voor het eerst gespoten met het middel Sencor. De bespuitingen doet hij doorgaans zelf. Een enkele keer vraagt hij iemand anders, omdat zijn spuit van 33 meter niet altijd op de percelen terecht kan. Eiser heeft ongeveer 180 hectare in gebruik. In maart 2010 heeft hij inderdaad vast wel ergens glyfosaat gebruikt. Eiser heeft de aardappels op dit perceel op 23 april, 24 april en 6 mei 2010 gepoot. Bij constatering dat de sloottaluds zijn aangetast heeft hij geen actie ondernomen, omdat hij geen anderen wil beschuldigen en ook niet zijn eigen graf wil graven, aldus eiser.
Desgevraagd heeft eiser verklaard dat hij met betrekking tot dit perceel op basis van een monsterneming op 30 maart 2010 een bodemonderzoek heeft laten uitvoeren en dat hij het perceel op dat moment dan ook wel in gebruik zal hebben gehad. Eiser heeft toegezegd de toezichthouders een factuur toe te zenden, waarop het gebruik van glyfosaat zou zijn aangetekend.
Eveneens op 17 september 2010 hebben de toezichthouders de eigenaar van het perceel, [voorletters] [naam 1] (hierna: [naam 1]), gehoord. Nadat één van de toezichthouders [naam 1] had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, heeft [naam 1] bij die gelegenheid verklaard dat het klopt dat eiser sinds dat jaar het desbetreffende perceel in gebruik heeft en dat hij er niet meer over wil zeggen.
De toezichthouders hebben de inkoopgegevens van eiser opgevraagd bij de door eiser genoemde leverancier, [naam 2], en geconstateerd dat eiser daar in 2010 geen gewasbeschermingsmiddelen met de werkzame stof glyfosaat heeft gekocht. Een kopie van de hiervoor genoemde factuur hebben zij niet van eiser ontvangen.
1.2.
Op 3 januari 2011 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om eiser een bestuurlijke boete op te leggen. Eiser heeft bij e-mail van 21 januari 2011 zijn zienswijze naar voren gebracht.
1.3.
Het door de toezichthouders op 8 juni 2010 genomen monster van de bodem van het perceel is op 15 februari 2011 aangeboden aan het Instituut voor voedselveiligheid RIKILT te Wageningen (hierna: Rikilt).
Uit het onderzoeksrapport van het Rikilt van 23 februari 2011 blijkt dat in het monster de stof glyphosate is aangetroffen (3.0 mg/kg).
1.4.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen en daarin overwogen dat het boeterapport en de analyse door het Rikilt leiden tot de conclusie dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige overtreding (het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel met de werkzame stof glyfosaat op sloottaluds). Verweerder heeft het onderzoeksrapport als bijlage bij het primaire besluit gevoegd.
1.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en is op 9 december 2011 op zijn bezwaar gehoord.
1.6.
Naar aanleiding van vragen van verweerder hebben toezichthouders van de AID op 9 februari 2012 een aanvullend boeterapport opgemaakt. In dit aanvullend boeterapport is het volgende opgenomen.
Op 24 januari 2012 hebben de toezichthouders B. Huisman (hierna: Huisman), als ambtenaar in de functie van “vergunningverlener milieu” werkzaam bij de gemeente De Wolden (hierna: de gemeente), gehoord. Huisman heeft bij die gelegenheid onder meer verklaard dat de gemeente op de hoogte is van de feiten en omstandigheden in en rond het perceel van [naam 1] gelegen aan de [straatnaam]. De gemeente is geen eigenaar van de weg, noch van de bijbehorende bermen en heeft om die reden geen aangifte gedaan. Wel heeft de afdeling Handhaving aan de AID doorgegeven dat wethouder Ten Kate heeft waargenomen dat sprake was van onzorgvuldig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De gemeente heeft in 2010 geen bespuitingen met gewasbeschermingsmiddelen uitgevoerd in de berm, sloot, tussensloot of landbouwpercelen gelegen aan de [straatnaam].
Eveneens op 24 januari 2012 hebben de toezichthouders [naam 1] wederom gehoord. Nadat één van de toezichthouders hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, heeft [naam 1] bij die gelegenheid onder meer verklaard dat eiser de percelen vanaf 1 januari 2010 in gebruik heeft gehad. [naam 1] is altijd overtuigd biologisch boer geweest en zou nooit gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. Hij heeft geen spuit en de toezichthouders zullen bij hem geen gewasbeschermingsmiddelen aantreffen. Het ging [naam 1] wel aan het hart dat er werd gespoten met gewasbeschermingsmiddelen, maar hij had het geld nodig. [naam 1] heeft in het voorjaar van 2010 met name aan de verkleuringen in de slootkanten en in de bermen gezien dat het mis was gegaan met de bespuitingen. Hij heeft zelf de bespuitingen niet verricht, maar heeft ook niet gezien dat er anderen met bespuitingen bezig zijn geweest, aldus [naam 1]. [naam 1] heeft de toezichthouders een ondertekende pachtovereenkomst tussen hem en eiser, geldig van 1 januari 2010 tot 1 november 2010, getoond.
Op 27 januari 2012 hebben de toezichthouders eiser wederom gehoord. Eiser heeft bij die gelegenheid, nadat één van de toezichthouders hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, onder meer verklaard dat het desbetreffende perceel in 2009 maïsland is geweest. Om de grond bouwklaar te maken is eiser er met de schijveneg overheen geweest. De onkruidbestrijding is uitgevoerd met Sencor en olie, toen de aardappelen in de grond in de rug zaten. Eiser heeft aangegeven te twijfelen aan de monsteruitslag. Hij weet zeker dat deze is gemanipuleerd. Hij heeft de grond eind maart 2010 aanvaard, aldus eiser.
Op 6 februari 2012 hebben de toezichthouders opnieuw een bezoek gebracht aan eiser, teneinde diens administratie in te zien. Nadat één van de toezichthouders hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, heeft eiser bij die gelegenheid verklaard dat hij het vreemd vond dat de toezichthouders de administratie kwamen inzien, omdat zij dat volgens zijn advocaat van tevoren schriftelijk hadden moeten aanvragen. Eiser heeft aangegeven desondanks akkoord te gaan met het inzien van de administratie door de toezichthouders. Volgens hem is glyfosaat in de sloot terechtgekomen door bespuitingen door de gemeente of iemand anders. De afsterving komt van bespuitingen in eerdere jaren, aldus eiser.
1.7.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.1.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) wordt een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder b, van het EVRM heeft een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging.
2.2.
Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Op grond van artikel 5:1, eerste lid, van de Awb wordt in deze wet verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (hierna: Verordening 1107/2009) is deze verordening van toepassing op middelen, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit werkzame stoffen, beschermstoffen of synergisten, en die bestemd zijn voor de vernietiging van ongewenste planten of delen van planten, met uitzondering van algen tenzij de producten op de bodem of in water worden gebruikt ter bescherming van planten.
Deze middelen worden hierna 'gewasbeschermingsmiddelen' genoemd.
Op grond van artikel 55 van Verordening 1107/2009, voor zover thans van belang, moeten gewasbeschermingsmiddelen op juiste wijze worden gebruikt. Een juist gebruik houdt in dat de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken worden toegepast, en dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven.
2.4.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wgb - zoals dat luidt met ingang van 26 november 2011 - wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder gewasbeschermingsmiddel: gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening 1107/2009.
Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wgb - zoals dat luidt met ingang van 26 november 2011 - wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder 'gebruiken' mede verstaan de aanwezigheid van een werkzame stof, al dan niet in een gewasbeschermingsmiddel of biocide, op of in gebouwen, plaatsen, voorwerpen, de grond dan wel op of in planten of plantaardige producten, met uitzondering van binnen Nederland gebracht uitgangsmateriaal waaronder stekken en zaaizaad, voor zover de werkzame stof in het land van herkomst op het uitgangsmateriaal is toegepast in overeenstemming met de wetgeving van dat land.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wgb - zoals dat luidt met ingang van 26 november 2011 en voor zover thans van belang - is het verboden in strijd te handelen met artikel 55 van Verordening 1107/2009.
Op grond van artikel 90 van de Wgb - zoals dat luidt met ingang van 26 november 2011 en voor zover thans van belang - kan verweerder in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 20 van de Wgb een bestuurlijke boete opleggen.
3.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Het door de toezichthouders waargenomen uiterlijk van de vegetatie van de taluds is kenmerkend voor een aantasting door het gebruik van glyfosaat. Het in het bodemmonster aangetroffen gehalte van deze stof is zodanig hoog, dat dit niet valt toe te schrijven aan achtergrondvervuiling door of historisch gebruik van glyfosaat. Het laboratoriumonderzoek bevestigt dus de bevindingen van de toezichthouders. Eiser heeft geen aanknopingspunten aangevoerd voor de veronderstelling dat het monster kan zijn verwisseld of vermengd. Het enkele tijdsverloop tussen het laboratoriumonderzoek is daarvoor onvoldoende. In het kader van de eigen onderzoeksplicht heeft verweerder opdracht gegeven tot een aanvullend boeterapport. Hieruit is gebleken dat er geen aanknopingspunt bestaat voor de veronderstelling dat de gemeente of [naam 1] het verboden gewasbeschermingsmiddel heeft gebruikt. Eiser heeft niet op overtuigende wijze het gebruik van het verboden gewasbeschermingsmiddel ontkend en er dient te van worden uitgegaan dat eiser dit middel heeft gebruikt, aldus verweerder.
4.
Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en heeft daartoe
- samengevat - het volgende aangevoerd. In het boeterapport staat enkel vermeld dat de toezichthouder vermoedde dat gebruik was gemaakt van glyfosaat. In de aankoopfacturen over het jaar 2010 hebben zij geen aankoop of gebruik van glyfosaat aangetroffen en uit onderzoek bij de leverancier bleek dat door eiser geen glyfosaat is aangekocht in 2010. Eiser blijft derhalve van mening dat er geen sprake kan zijn van gebruik door eiser van glyfosaat. Zelfs indien kan worden vastgesteld dat het middel aanwezig was op het perceel en er derhalve sprake zou zijn van een overtreding, dan nog kan eiser niet worden aangemerkt als overtreder. De vermeende pleegdatum zou liggen tussen januari 2010 en mei 2010. Eiser heeft het perceel sinds april 2010 feitelijk in gebruik. Met zijn boekhouding heeft eiser aangetoond dat hij voor het eerst op 22 mei 2010 heeft gespoten met het middel Sencor. Voor april 2010 was het perceel in gebruik bij een derde. Daarnaast is gebleken dat de gemeente, die de strook aan de overkant van de sloot beheert, onderhoudswerkzaamheden aan beide sloottaluds heeft uitgevoerd. Het is derhalve goed denkbaar dat een derde - de eigenaar, de vorige gebruiker of de gemeente - als overtreder aangemerkt dient te worden. Uit het aanvullend boeterapport blijkt niet dat er geen aanknopingspunt bestaat voor de veronderstelling dat de gemeente of een derde het verboden gewasbeschermingsmiddel heeft gebruikt. De stelling van verweerder over het gehalte glyfosaat wordt niet onderbouwd. Eiser is voorts benadeeld door het feit dat de analyseresultaten aanzienlijk later aan hem zijn medegedeeld. Het genomen monster is pas op 15 februari 2011 aangeboden aan Rikilt. Verweerder heeft daarmee onzorgvuldig gehandeld, aldus eiser.
5.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Ten aanzien van de vraag of vaststaat dat de overtreding is gepleegd, overweegt de rechtbank dat verweerder zich baseert op hetgeen is neergelegd in het boeterapport en het aanvullend boeterapport, bestaande uit onderzoek door en eigen waarnemingen van de toezichthouders alsmede de verklaringen van eiser, [naam 1] en Huisman. De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of het opleggen van de boete hierop kan worden gebaseerd, daarbij de toelichting ter zitting door verweerder in aanmerking nemende en mede in het licht van hetgeen eiser heeft aangevoerd.
5.1.1.
Eiser heeft zich - ter onderbouwing van zijn stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, door de resultaten van de analyse door het Rikilt pas een jaar na monstername aan eiser bekend te maken - ter zitting beroepen op de uitspraak van deze rechtbank van 12 augustus 2012 (bedoeld is: 2010, LJN: BN3937), waarin de rechtbank onder meer heeft geoordeeld dat de voorbereiding van het boetebesluit onzorgvuldig is geweest, nu het resultaat van de analyse van het genomen monster eerst drie maanden later bekend is gemaakt, dat de resultaten van een analyse van een bladmonster normaal gesproken na één tot twee weken bekend zijn, dat het lange tijdsverloop voor rekening en risico komt van verweerder en dat eiseres in kwestie daardoor de mogelijkheid is ontnomen om tegenbewijs te leveren, waardoor zij in haar verdediging is geschaad.
Deze uitspraak is evenwel bij uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 21 december 2012 (LJN: BZ5180) vernietigd. Het CBb heeft in zijn uitspraak ondermeer geoordeeld dat bedoeld tijdsverloop van drie maanden in dit geval niet tot de conclusie leidt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zoals gebruikelijk twee monsters zijn genomen en het contra-monster kon worden onderzocht, terwijl verweerder slechts op verzoek van de belanghebbende verplicht was een tweede monster te nemen.
5.1.2.
De rechtbank stelt vast dat zowel het boeterapport als het onderzoeksrapport van het Rikilt melding maken van slechts één monster. Uit niets blijkt dat op 8 juni 2010 tevens een contra-monster is genomen. Bovendien is het tijdsverloop in onderhavige zaak veel langer dan drie maanden, te weten ruim acht maanden tussen de monsterneming (8 juni 2010) en het aanbieden voor onderzoek (15 februari 2011) en ruim vijf maanden tussen het moment waarop verweerder bekend raakte met het resultaat van het onderzoek (23 februari 2011) en het moment waarop dit resultaat aan eiser bekend is gemaakt (4 augustus 2011). Daarmee is het samenstel van de relevante feiten en omstandigheden van dit geval dermate anders dan in de zaak die bij het CBb voorlag, dat de rechtbank - ondanks voormelde uitspraak van het CBb - toch tot de conclusie komt dat het boetebesluit onzorgvuldig is voorbereid. Dat verweerder eerst in de zienswijze van eiser aanleiding zag voor onderzoek van het bodemmonster doet niet af aan die conclusie, reeds omdat verweerder bijna zeven maanden heeft laten verstrijken tussen het constateren van de vermeende overtreding (8 juni 2010) en het uitbrengen van het voornemen tot boeteoplegging (3 januari 2011). De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat dit tijdsverloop is toe te rekenen aan eiser.
5.2.
Reeds hierom is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank zal uit het oogpunt van finale geschilbeslechting onderzoeken of zij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kan laten, dan wel zelf in de zaak kan voorzien en overweegt daartoe als volgt.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn standpunt in het bestreden besluit - dat het in het bodemmonster aangetroffen gehalte glyfosaat zodanig hoog is, dat dit niet valt toe te schrijven aan achtergrondvervuiling door of historisch gebruik van glyfosaat - op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Daarbij valt te denken aan een berekening van halfwaardetijden, zoals de rechtbank in soortgelijke zaken vaker heeft gezien. Bij gebreke van een dergelijke berekening en nu eiser onbestreden heeft gesteld dat de vorige gebruiker van het perceel maïs teelde, terwijl blijkens de bestrijdingsmiddelendatabank van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden diverse in de teelt van maïs toegelaten gewasbeschermingsmiddelen de werkzame stof glyfosaat bevatten, kan niet worden uitgesloten dat het aangetroffen gehalte van die stof wel is toe te schrijven aan achtergrondvervuiling door of historisch gebruik daarvan. Dat ook met in de teelt van maïs toegestane gewasbeschermingsmiddelen geen sloottaluds mogen worden bespoten doet niet aan die conclusie af, nu - indien inderdaad sprake is van achtergrondvervuiling door of historisch gebruik van glyfosaat - dit immers handelingen betreffen die niet aan eiser kunnen worden toegerekend. Aan het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen deugdelijke motivering ten grondslag gelegd.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om verweerder alsnog in staat te stellen bedoelde berekening van halfwaardetijden in te brengen, nu - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het ontbreken van een contra-monster, in samenhang bezien met het tijdsverloop van, inmiddels, bijna drie jaar sinds het constateren van de vermeende overtreding - dit onverenigbaar zou zijn met het in artikel 6 van het EVRM neergelegde verdedigingsbeginsel.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat eiser heeft gehandeld in strijd met artikel 20 van de Wgb, te weten het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel met de werkzame stof glyfosaat op sloottaluds. Naar het oordeel van de rechtbank is van een overtreding als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Awb dan ook geen sprake. Verweerder had derhalve niet de bevoegdheid, als bedoeld in artikel 90 van de Wgb, om de boete aan eiser op te leggen.
De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Zij ziet wel aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar van eiser gegrond wordt verklaard en het primaire besluit wordt herroepen. De overige aangevoerde beroepsgronden behoeven geen bespreking.
5.4.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 472,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 472,- en een wegingsfactor 1). Van de overige door eiser genoemde kosten - te weten € 120,- aan reis- en verblijfkosten (415 kilometer à € 0,28) en € 300,- aan verletkosten (zes uur à € 50,-) - komen slechts voor vergoeding in aanmerking de reis- en verblijfskosten voor een bedrag van € 103,04 (368 kilometer à € 0,28). De rechtbank heeft vastgesteld dat de kortste route naar en van de rechtbank 184 kilometer bedraagt. Eiser heeft zijn gestelde verletkosten niet onderbouwd. Dat eiser deze kosten diende te onderbouwen, staat aangegeven in het “formulier proceskosten en toelichting”. Reeds vanwege het ontbreken van die onderbouwing komt het verzoek om vergoeding van verletkosten niet voor toewijzing in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit,
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar gegrond wordt verklaard en het primaire besluit wordt herroepen,
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 575,04 te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Frankruijter, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.