ECLI:NL:RBROT:2013:6441

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2013
Publicatiedatum
19 augustus 2013
Zaaknummer
KTN-2008795
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.L. van Zetten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en opvolgend werknemerschap in het civiele recht

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2013, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een loonvordering van de eiser, die werkzaam was als conducteur bij de RET. De eiser, vertegenwoordigd door mr. K.M. van Wijngaarden, vorderde betaling van loon van € 1.417,22 bruto per 4 weken, exclusief vakantietoeslag, vanaf 11 oktober 2012. De eiser stelde dat er sprake was van opvolgend werkgeverschap, waardoor zijn dienstverband niet rechtsgeldig was geëindigd op de genoemde datum. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. Obbes, betwistte deze vordering en voerde aan dat er geen opvolgend werkgeverschap was, omdat de werkzaamheden en de aard van de contracten wezenlijk verschilden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden uitzendovereenkomsten had gesloten met Creyf’s en Accord, en dat deze contracten niet voldeden aan de voorwaarden voor opvolgend werkgeverschap zoals beschreven in artikel 7:668a BW. De rechter concludeerde dat de keten van tijdelijke contracten niet meer dan drie contracten omvatte en dat de periode van 36 maanden niet was overschreden. Hierdoor werd de vordering van de eiser afgewezen.

De eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op € 400,00 werden vastgesteld. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde direct recht had op de proceskostenvergoeding. Dit vonnis is uitgesproken door mr. K.L. van Zetten en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2008795 CV EXPL 13-9937
uitspraak: 2 augustus 2013
vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 27 februari 2013,
gemachtigde: mr. K.M. van Wijngaarden,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Obbes.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde].

1.Het verloop van het proces

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 27 februari 2013, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met productie;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek, met productie.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte
producties, staat tussen partijen – voorzover van belang – het volgende vast:
2.1
Op 24 augustus 2009 heeft [eiser] een uitzendovereenkomst gesloten met Creyf’s uitzendbureau (hierna: Creyf’s). Hij is uitgeleend aan G4S Beveiliging B.V. (hierna: G4S) en te werk gesteld als kaartcontroleur bij de RET.
2.2
Op 1 januari 2010 heeft [eiser] een uitzendovereenkomst gesloten met Accord uitzendbureau (hierna: Accord). Hij is uitgeleend aan [gedaagde] en te werk gesteld als conducteur bij de RET.
2.3
Op 11 oktober 2010 is [eiser] in dienst getreden bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 1 jaar. [eiser] heeft daarbij zijn werkzaamheden als conducteur bij de RET voortgezet. Deze overeenkomst is eenmaal verlengd.
2.4
Het loon is tot 10 oktober 2012 aan [eiser] uitbetaald.

3.De vordering

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen het loon ad € 1.417,22 bruto per 4 weken, exclusief 8% vakantietoeslag vanaf 11 oktober 2012 totdat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, met proceskostenveroordeling.
3.2
Aan zijn vordering legt [eiser] naast de onder 2 genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag. Er is sprake van opvolgend werkgeverschap waardoor het dienstverband van [eiser] bij [gedaagde] niet per 10 oktober 2012 is geëindigd. [eiser] heeft daarom recht op doorbetaling na 10 oktober 2012 van zijn volledige salaris ad € 1.417,22 bruto per 4 weken exclusief toeslagen.

4.Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft de vordering betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan dan wel matiging, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder nakosten vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2
[gedaagde] heeft daartoe naast de onder 2 genoemde vaststaande feiten het volgende -zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Er is geen sprake van opvolgend werkgeverschap. [eiser] heeft voor Creyf’s niet onafgebroken werkzaamheden uitgevoerd tot het moment dat hij een uitzendovereenkomst sloot met Accord. Daarnaast kunnen Creyf’s en Accord niet als opvolgende werkgevers beschouwd worden: ten eerste is er sprake van een uitbreiding van het takenpakket, nu een conducteur meer doet dan een kaartcontroleur, zodat er sprake is van een andere aard en inhoud van het werk en ten tweede bestaan er geen zodanige banden tussen Creyf’s en Accord noch tussen G4S en [gedaagde] dat de door ervaringen verkregen inzichten in de hoedanigheden en geschiktheid van de werknemer van de vorige werkgever moeten worden toegerekend aan de nieuwe werkgever.
Voor zover beoordeeld wordt dat er wel sprake is van opvolgend werkgeverschap en er nog een arbeidsovereenkomst bestaat tussen partijen dient op grond van artikel 46 lid 1 van het personeelshandboek van [gedaagde] gedurende de eerste 6 maanden van arbeidsongeschikt-heid 90% van het loon voldaan te worden, de tweede 6 maanden 85% en het 2e jaar 80%. Bovendien dient de door [eiser] ontvangen ziektewetuitkering dan in mindering gebracht te worden.
Daarnaast verzoekt [gedaagde] de kantonrechter de loonvordering te matigen nu [eiser] te lang heeft gewacht met het instellen van onderhavige vordering.

5.De beoordeling van de vordering

5.1
Tussen partijen is in geschil de vraag of er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan als bedoeld in artikel 7:668a BW, ofwel doordat sprake is van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die elkaar met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden (lid 1 sub a) ofwel doordat meer dan 3 voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden (lid 1 sub b).
5.2
De vraag of er sprake is van opvolgend werkgeverschap als bedoeld in lid 2 van genoemd artikel behoeft niet te worden beantwoord, en wel om het volgende.
Zowel met Creyf’s als met Accord heeft [eiser] een uitzendovereenkomst gesloten zodat artikel 7:691 BW van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat artikel 7:668a BW eerst van toepassing is op de uitzendovereenkomst, zodra de werknemer in méér dan 26 weken arbeid heeft verricht. Voor de berekening van de termijn van 26 weken worden perioden waarin voor verschillende werkgevers arbeid wordt verricht die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn, mede in aanmerking genomen. Contracten en termijnen die aan dit tijdstip zijn voorafgegaan zijn niet relevant. De ketting van tijdelijke contracten op grond van artikel 7:668a BW vangt aan
nadatin 26 weken uitzendarbeid is verricht.
Het contract bij Creyf’s heeft 19 weken geduurd (buiten de vraag of in alle weken gewerkt is) zodat dit contract zelfstandig niet meetelt. Wel kunnen deze weken meetellen voor de berekening van de 26 weken termijn. Het contract bij Accord heeft 40 weken geduurd. Gemakshalve uitgaande van 19 weken waarin gewerkt is bij Creyf’s gaat de ketting van tijdelijke contracten lopen
vanafweek 27, dit is per 22 februari 2010. Het tijdelijke contract met Accord is dan contract nummer 1. De tijdelijke arbeidsovereenkomst met [gedaagde] d.d. 11 oktober 2010 is contract nummer 2 en de eerste verlenging van dit contract van 11 oktober 2011 tot 10 oktober 2012 nummer 3. Meer tijdelijke contracten zijn er niet zodat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 7:668a lid 1 sub b BW dat spreekt over méér dan 3 tijdelijke contracten. Ook aan het vereiste van sub a van hetzelfde artikel is niet voldaan nu de termijn van 22 februari 2010 tot 10 oktober 2012 een periode van 36 maanden niet overschrijdt.
De vordering van [eiser] zal dan ook reeds hierom dienen te worden afgewezen.
5.3
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde. Voor de door [gedaagde] gevraagde
volledigeproceskosten is geen aanleiding, reeds doordat geen opgave van die kosten is verstrekt.
De door [gedaagde] (voorwaardelijk) gevorderde afwikkelingskosten (nakosten) worden afgewezen, nu voldoende gegevens ontbreken om die kosten reeds thans te kunnen begroten. Mocht tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de omvang van die kosten, staat het [gedaagde] vrij de kantonrechter te verzoeken deze te begroten op de voet van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.L. van Zetten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
832