In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over de eigendom van een kelder die zich onder de woningen van partijen bevindt. De eiseres in conventie, wonende te Kinderdijk, stelt dat zij eigenaar is van de kelder op basis van artikel 5:20 van het Burgerlijk Wetboek, terwijl de gedaagden in conventie, ook wonende te Kinderdijk, beweren dat de kelder een bestanddeel is van hun woning en dat zij op basis van een erfdienstbaarheid recht hebben op het gebruik ervan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kelder, die alleen via de woning van de gedaagden kan worden bereikt, op grond van verkeersopvattingen als een bestanddeel van de woning van de gedaagden moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de gedaagden door horizontale natrekking eigenaar zijn geworden van de kelder, ook al bevindt deze zich onder de woning van de eiseres.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de erfdienstbaarheid, die in de eigendomsakte van de woningen is opgenomen, ook betrekking heeft op de kelder. De eiseres moet derhalve dulden dat de gedaagden de kelder gebruiken. De vordering van de eiseres om de gedaagden te veroordelen de kelder af te sluiten, is afgewezen. De rechtbank heeft de eiseres als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, maar deze kosten zijn begroot op nihil, omdat partijen in een vaststellingsovereenkomst hebben afgesproken dat zij ieder hun eigen kosten dragen tot de datum van die overeenkomst.
Het vonnis is uitgesproken op 10 juli 2013 door mr. A. Eerdhuijzen.