In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, [X Beheer B.V.], een vordering ingesteld tegen gedaagde, de stichting Woonbron, met betrekking tot de totstandkoming van een ruilovereenkomst. Eiser stelt dat op 18 februari 2009 een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij Woonbron de garageboxen van eiser zou verwerven in ruil voor andere objecten of een geldbedrag van € 110.000,--. Eiser baseert zijn vordering op een e-mail van 9 februari 2009 en een bespreking op 18 februari 2009, waarbij hij meent dat de vertegenwoordiger van Woonbron, [betrokkene 1], bevoegd was om namens Woonbron te handelen.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt dat er geen overeenstemming is bereikt over de kern van de ruilprestatie, namelijk de prijs en de te ruilen objecten. Bovendien blijkt uit de procedure dat [betrokkene 1] geen volmacht had om namens Woonbron te handelen. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de totstandkoming van de ruilovereenkomst kunnen onderbouwen. Eiser wordt dan ook als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Woonbron zijn begroot op € 7.173,50.
Het vonnis is uitgesproken op 24 juli 2013 door mr. J.C. Halk, waarbij de vordering van eiser werd afgewezen en hij in de proceskosten werd veroordeeld.