ECLI:NL:RBROT:2013:6885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
C/10/420098 / HA ZA 13-281
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel inzake onterecht ontvangen bijstand

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een dwangbevel dat door de Gemeente Rotterdam is uitgevaardigd wegens onterecht ontvangen bijstand. De eisers, [Eiser 1] en [Eiseres 2], hebben bezwaar gemaakt tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering, die was gebaseerd op het vermeende bezit van onroerend goed in Turkije. Na afwijzing van hun bezwaar door de gemeente, is er een dwangbevel uitgevaardigd voor een bedrag van € 20.989,94. De eisers hebben verzocht om het dwangbevel buiten effect te stellen of te schorsen voor de duur van de bestuursrechtelijke beroepsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, maar dat het besluit van de gemeente nog geen formele rechtskracht heeft, aangezien er een rechtsmiddel is aangewend. De rechtbank overweegt dat de civiele rechter moet uitgaan van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, tenzij de gemeente in redelijkheid niet tot het uitvaardigen van het dwangbevel heeft kunnen besluiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaren van de eisers voornamelijk gericht zijn tegen het terugvorderingbesluit en dat deze niet in deze procedure kunnen worden beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de vordering van de eisers moet worden afgewezen en dat zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/420098 / HA ZA 13-281
Vonnis van 14 augustus 2013
in de zaak van

1.[Eiser 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. R. Küçükünal,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. V. Wiegman.
Partijen zullen hierna [eisers] (enkelvoud) en Gemeente Rotterdam genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 mei 2013, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 juni 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voorzover van belang – het volgende vast:
2.1.
Bij besluit van 18 september 2012 heeft Gemeente Rotterdam de aan [eisers] verstrekte bijstandsuitkering ingetrokken, omdat [eisers] het bezit van onroerend goed in Turkije zou hebben verzwegen (hierna: het terugvorderingbesluit).
2.2.
[eisers] heeft tegen voormeld besluit bezwaar ingediend. Nadat dit bezwaar ongegrond is verklaard, is [Eiser 1] in beroep gegaan.
2.3.
Op 29 januari 2013 heeft Gemeente Rotterdam een dwangbevel uitgevaardigd voor een bedrag van € 20.989,94 (hierna: het dwangbevel) in verband met onterecht ontvangen bijstand.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert - samengevat - dat de rechtbank het dwangbevel buiten effect zal stellen danwel voor de duur van de bestuursrechtelijke (hoger) beroepsprocedure zal schorsen, met veroordeling van Gemeente Rotterdam in de kosten van het geding.
3.2.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op juiste wijze ingesteld, zodat [eisers] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Ter comparitie is gebleken dat de bestuursrechter nog geen beslissing heeft genomen in de aanhangige beroepsprocedure. Voorts heeft de advocaat van [eisers] verklaard dat hij, indien het beroep ongegrond wordt verklaard, overweegt om tegen deze beslissing in hoger beroep te gaan.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het besluit nog geen formele rechtskracht heeft gekregen, nu hiertegen een rechtsmiddel is aangewend. De civiele rechter dient desalniettemin uit te gaan van de rechtmatigheid van het bestreden besluit (HR 7 april 1995, NJ 1997, 166 en Gerechtshof Arnhem 13 september 2011, LJN BT 1961). Verzet tegen de invordering is slechts dan gegrond indien Gemeente Rotterdam bij de afweging van de in aanmerking komende belangen in redelijkheid niet tot het uitvaardigen van het dwangbevel heeft kunnen besluiten.
4.4.
[eisers] heeft in zijn dagvaarding ter onderbouwing van haar verzet aangevoerd dat hij geen vermogen heeft dat boven de vermogensgrens ligt die de Wet werk en bijstand hanteert, aangezien:
  • het appartement op het [adres 1] onjuist is getaxeerd;
  • het appartement op het [adres 2] niet op naam staat van [eisers], maar op naam staat van hun kleindochter, [persoon 1]. De waarde van dit appartement dient derhalve in mindering te worden gebracht op het totaal van het geschatte vermogen.
4.5.
Gemeente Rotterdam heeft betoogd dat de taak van de rechter in een executiegeschil beperkt is. De executierechter kan slechts staking van de tenuitvoerlegging van een executoriale titel bevelen als hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Voor inhoudelijke bezwaren tegen het terugvorderingbesluit is in deze procedure geen plaats. Nu hetgeen [eisers] heeft aangevoerd inhoudelijke bezwaren zijn en zich geen omstandigheden voordoen die schorsing van of een verbod tot de tenuitvoerlegging van het dwangbevel rechtvaardigen, dient de vordering van Gök te worden afgewezen. Voor zover de inhoudelijke bezwaren bij de beoordeling van het onderhavige geschil aan de orde mochten komen, handhaaft Gemeente Rotterdam haar eerdere standpunt zoals verwoord in de beslissing op bezwaar.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaren van [eisers] zijn gericht tegen het terugvorderingbesluit. In het onderhavige geschil liggen eventuele gebreken in het terugvorderingbesluit echter niet ter toetsing voor; die toetsing dient in de procedure in (hoger) beroep bij de bestuursrechter te geschieden. Tegen die achtergrond staat het de gemeente in beginsel vrij om thans tot executie over te gaan, waarmee zij overigens wel handelt voor eigen risico. Onder omstandigheden kan de executie van het dwangbevel door de Gemeente Rotterdam misbruik van recht opleveren. Daartoe zal met name grond bestaan, indien te verwachten valt dat het bestreden besluit door de bestuursrechter zal worden vernietigd. In dat geval heeft de Gemeente Rotterdam in dit stadium geen in redelijkheid te respecteren belang bij tenuitvoerlegging van het dwangbevel. In dat verband dient de civiele rechter summierlijk te onderzoeken of de tegen het dwangsombesluit aangespannen beroepsprocedure een redelijke kans van slagen heeft en zou kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit (HR 19 januari 2001, NJ 2001, 324). Summierlijk onderzoek leidt bij de rechtbank niet tot de conclusie dat voorshands moet worden geoordeeld dat [eisers] feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die met zich brengen dat de verwachting gerechtvaardigd is, dat de bestuursrechter het bestreden besluit zal vernietigen. Derhalve is in de onderhavige procedure niet aannemelijk geworden dat Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot het terugvorderingbesluit heeft kunnen komen.
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eisers] voor afwijzing gereed ligt.
4.8.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Rotterdam worden begroot op:
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.493,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet ongegrond,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Rotterdam tot op heden begroot op € 1.493,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2013.
2053/1354