ECLI:NL:RBROT:2013:6998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
C-10-411745 - HA ZA 12-954 13-09-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over nakoming van een werkstageovereenkomst en specifieke toezeggingen door de gemeente Rotterdam

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser, die stage liep bij de gemeente Rotterdam, en de gemeente zelf. De eiser ontving een uitkering op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ) en had een werkstageovereenkomst gesloten met de gemeente. Deze overeenkomst hield in dat hij als assistent-klantmanager zou functioneren zonder bezoldiging, maar met behoud van zijn uitkering. De stageperiode werd verlengd tot 17 mei 2012. De gemeente Rotterdam had echter in 2011 een bezuinigingsoperatie doorgevoerd, wat leidde tot een vacaturestop en het niet langer toestaan van verlengingen van tijdelijke dienstverbanden. De eiser vorderde dat de gemeente hem als interne kandidaat zou aanmerken bij sollicitaties, zoals eerder was toegezegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Rotterdam geen specifieke toezegging had gedaan aan de eiser, maar dat hij op het moment van de overeenkomst wel als interne kandidaat werd aangemerkt. De gemeente voerde aan dat de bezuinigingsmaatregelen onvoorziene omstandigheden waren die een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente inderdaad een beroep kon doen op onvoorziene omstandigheden, gezien de omvang van de bezuinigingen en de aard van de overeenkomst. Hierdoor werd de vordering van de eiser afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten.

De rechtbank concludeerde dat de gemeente Rotterdam niet langer gehouden was aan de toezegging om de eiser als interne kandidaat te beschouwen, en dat de overeenkomst op dat punt was ontbonden. De eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 1.479,00 werden begroot, vermeerderd met wettelijke rente. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/411745 / HA ZA 12-954
Vonnis van 4 september 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. H.K. Jap A Joe,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S. de Wit.
Partijen zullen hierna [eiser] en gemeente Rotterdam worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 februari 2013 en de daarin genoemde processtukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 juni 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] ontving van de gemeente Rotterdam een uitkering op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). In dat kader hebben partijen een werkstageovereenkomst gesloten, inhoudende dat [eiser] stage liep bij de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam als assistent-klantmanager vanaf 17 mei 2010 (productie 2 bij dagvaarding). Hij ontving daarvoor geen bezoldiging, maar behield zijn WIJ-uikering. De stageperiode is met één jaar verlengd en eindigde op 17 mei 2012.
2.2.
WIJ-kandidaten werden door de gemeente Rotterdam op 17 mei 2010 beschouwd als interne kandidaten.
2.3.
In het voorjaar van 2010 heeft de gemeente Rotterdam besloten dat er € 72 mln op de bedrijfsvoering moest worden bezuinigd en dat de concernorganisatie moest worden verkleind. Op 31 mei 2011 is het gewijzigde beleid in werking getreden, inhoudende een volledige vacaturestop en het niet langer toestaan van het verlengen van een tijdelijk dienstverband op het moment dat dit van rechtswege afloopt (productie 1 conclusie van antwoord).
2.4.
Op 13 april 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en zijn leidinggevende. Het gespreksverslag is overgelegd als productie 5 bij dagvaarding, met voor zover hier van belang de volgende inhoud:
Op hoofdpunten kwamen er vier zaken aan de orde.
1. De rechten en plichten die [eiser] heeft als assistent klantmanager.
[eiser] gaf aan dat hem tijdens gesprekken voordat hij assistent klantmanager werd, is verteld dat als hij heel erg zijn best deed dat er dan wel een baan aangeboden zou kunnen worden.
Aan [eiser] is door [betrokkene] uitgelegd dat dit mogelijk geweest kan zijn, maar dat we nu een periode verder zijn en de wereld er dus anders uit ziet dan toe hij in de aanloop zat naar het werkleertraject van assistent klantmanager.
De dienst SozaWe heeft een bezuinigingsopdracht vanuit de gemeente Rotterdam ontvangen.
In deze lijn is het besluit genomen om de assistent klantmanager niet als interne kandidaten te zien waardoor er niet op vacatures binnen het concern gesolliciteerd kan worden.
(…)
4. Kan ik als interne kandidaat in aanmerking komen voor vacatures binnen SoZaWe? Het antwoord wat [eiser] heeft gekregen van [betrokkene] is “nee”.
Zoals ook al eerder was uitgelegd: door de bezuinigingsopdracht ziet de wereld er anders uit waardoor er zelfs medewerkers de dienst SoZaWe zullen moeten verlaten. [eiser] zal zich moeten richten op die zaken waar hij wel verder mee komt. Dat zullen vacatures buiten de dienst SoZaWe zijn, dat zal een mogelijk ander werkleertraject zijn.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente Rotterdam wordt veroordeeld tot nakoming van haar verbintenis jegens [eiser] door hem bij sollicitaties binnen de gemeente aan te merken als interne kandidaat en hem dienovereenkomstig te behandelen op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- voor iedere keer dat gemeente Rotterdam zulks mocht nalaten; met veroordeling van gemeente Rotterdam in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat bij het aangaan van zijn werkstageovereenkomst als assistent-klantmanager, de gemeente Rotterdam heeft toegezegd dat hij als interne kandidaat zou worden aangemerkt. [eiser] meent dat de gemeente deze verplichting alsnog moet nakomen gedurende twee jaren na vonnis.
3.3.
De gemeente Rotterdam betwist primair een toezegging te hebben gedaan aan [eiser], door het sturen van een memo en subsidiair doet de gemeente Rotterdam, een beroep op gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst voor zover het de toezegging betreft dat [eiser] is aangemerkt als interne kandidaat, op grond van onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW). Meer subsidiair voert de gemeente Rotterdam aan dat de overeenkomst inmiddels is beëindigd en uiterst subsidiair beroept de gemeente Rotterdam zich op het ontbreken van voldoende belang van [eiser] bij de vordering.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de gemeente Rotterdam een specifieke toezegging heeft gedaan. Dat is niet van belang omdat vast staat dat Wij-kandidaten ten tijde van het aangaan van de werkstageovereenkomst werden aangemerkt als interne kandidaat. [eiser] was een Wij-kandidaat, zodat hij werd aangemerkt als interne kandidaat.
4.2.
De gemeente Rotterdam doet subsidiair een beroep op gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst voor zover [eiser] werd aangemerkt als interne kandidaat.
4.3.
De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend (artikel 6:258 lid 2 BW). Volgens vaste jurisprudentie moet de vraag of de overheid in het algemeen belang mag afwijken van een door haar aangegane privaatrechtelijke overeenkomst worden beantwoord door beoordeling van de aard van de overeenkomst en de aard van de overheidstaak op de uitoefening waarvan de overheid zich beroept. Onder onvoorziene omstandigheden zijn in dit verband begrepen nieuwe, niet in de overeenkomst verdisconteerde inzichten, die tot een beleidswijziging nopen.
4.4.
De gemeente Rotterdam stelt dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden, zijnde een grootschalige bezuinigingsoperatie, welke van dien aard is dat [eiser] geen ongewijzigde instandhouding van de rechtsverhouding mag verwachten. [eiser] voert aan dat de gemeente Rotterdam niettemin gehouden is tot nakoming van zijn recht om als interne kandidaat te mogen solliciteren. Vast staat dat het gewijzigde beleid in werking is getreden op 31 mei 2011 en aan [eiser] is medegedeeld op 13 april 2011. Tussen partijen is niet in geschil dat zij bij het sluiten van de overeenkomst op 17 mei 2010 nog niet in deze omstandigheden hadden voorzien (in de zin van contractueel geregeld) en evenmin stilzwijgend die mogelijkheid hebben verdisconteerd. Het voorkomen van begrotingstekorten behoort tot een van de kerntaken van de gemeente Rotterdam. Gelet op de omvang van de door de gemeente Rotterdam aangevoerde bezuinigingsoperatie en de gevolgen daarvan voor de gemeentelijke organisatie, alsmede de omstandigheid dat met [eiser] een onbetaalde werkstageovereenkomst was afgesloten met als doel het opdoen van werkervaring en kennismaking met de gemeentelijke organisatie, met behoud van zijn WIJ-uitkering, komt de gemeente Rotterdam in dit geval een beroep toe op onvoorziene omstandigheden. De overeenkomst is ontbonden wat betreft het recht van [eiser] als interne kandidaat te solliciteren, zodat de gemeente Rotterdam niet langer is gehouden tot nakoming daarvan. De vordering zal worden afgewezen.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft het door de gemeente Rotterdam meer en uiterst subsidiair aangevoerde geen bespreking meer.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van de gemeente Rotterdam begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.479,00
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente Rotterdam tot op heden begroot op € 1.479,00, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, tot de dag van de algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten, te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, tot de dag van de algehele voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2013.