4.3.2Motivering vrijspraak en bewezenverklaring
4.3.2.1
Feitelijke vaststellingen met betrekking tot de diefstal van drie containers
De rechtbank stelt de volgende feiten vast die door (de verdediging van) verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de officier van justitie niet weersproken worden.
Op zaterdag 20 februari 2010 zijn drie containers van [benadeelde partij 1] met daarin spelcomputers van [benadeelde partij 2] ter waarde van circa 3,4 miljoen euro door verdachte en [getuige 3] van het terrein van [Terminal] in het Rotterdamse Botlekgebied vervoerd naar een parkeerplaats bij restaurant ‘[restaurant]’, zonder dat eigenaar [benadeelde partij 2] of vervoerder [benadeelde partij 1] daartoe opdracht heeft gegeven. De containers zijn op verschillende locaties leeg aangetroffen op drie – eveneens – gestolen chassis. Van de inhoud van de containers ontbreekt ieder spoor.
Voor deze diefstal is het noodzakelijk geweest dat een persoon of – meer waarschijnlijk – meerdere personen in nauwe en bewuste samenwerking:
- De nummers van deze containers kenden ([containernummers]);
- Wisten wanneer deze containers waren aangekomen op het terrein van [Terminal] en hoe en op welk moment deze verder vervoerd zouden worden;
- Ervoor hebben gezorgd dat deze containers voor het ongerechtigde verdere vervoer zijn opgehaald van het [Terminal]-terrein;
- Deze containers vrijgesteld hebben voor dat ongerechtigde vervoer;
- Drie gestolen chassis ter beschikking gesteld hebben voor dat ongerechtigde vervoer;
- De containers verder hebben vervoerd of laten vervoeren vanaf de parkeerplaats bij restaurant [restaurant];
- De inhoud van de containers hebben afgevoerd of laten afvoeren.
4.3.2.2
Vrijspraak
Op grond van het procesdossier kan hoogstens worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] betrokken zijn geweest bij het vervoer van de containers van het [Terminal]-terrein naar de parkeerplaats bij restaurant ‘[restaurant]’. De complexiteit van de diefstal en de verschillende handelingen die daarvoor verricht moeten zijn, maakt dat deze betrokkenheid onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van gezamenlijke uitvoering en/of dat bewust, nauw en volledige is samengewerkt bij de diefstal. Verdachte wordt van het primair ten laste gelegde vrijgesproken.
4.3.3Motivering bewezenverklaarde
De vraag die vervolgens aan de rechtbank voorligt, is of verdachte medeplichtig is geweest aan de diefstal van de (inhoud van de) drie containers door deze samen met een ander of anderen te vervoeren. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend en daartoe overweegt zij het volgende.
4.3.3.1
Verweer legitieme vervoersopdracht
Dat de containers zonder opdracht en goedkeuring van vervoerder [benadeelde partij 1] of eigenaar [benadeelde partij 2] een dag voordat het geplande verdere vervoer zou plaatsvinden door verdachte en [getuige 3] van het [Terminal] zijn weggereden, staat voor de rechtbank vast en daartegen is door de verdediging ook geen verweer gevoerd. Het verweer van de verdediging van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] houdt kort samengevat in dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] een vervoersopdracht hebben gehad of doorgegeven van ene ‘[fictieve naam]’, werkzaam bij [Bedrijfsnaam], waarvan de legitimiteit niet betwijfeld hoefde te worden. Er is door verdachte – samen met [getuige 3] – uitvoering gegeven aan die opdracht en daarmee ontbreekt het voor medeplichtigheid noodzakelijke dubbele opzet op de diefstal en de eigen behulpzaamheid daarbij. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de verdediging gewezen op de verklaringen van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte], de afgeluisterde telefoongesprekken en de e-mails die verdachte op 19 april 2010 aan de politie heeft overgelegd. Deze e-mails zouden de vervoersopdrachten bevatten die hij van medeverdachte [medeverdachte] heeft gehad en waaraan verdachte uitvoering heeft gegeven.
4.3.3.2
Motivering verwerpen van het verweer
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op bepaalde punten een verschillende voorstelling van de gang van zaken geven, zodanig dat niet beide visies simultaan gevolgd kunnen worden. Wat daar verder van zij, in dit kader volstaat de rechtbank ermee te constateren dat beide visies uiteindelijk uitsluitend door de genoemde e-mails feitelijk worden ondersteund.
Er zou immers volgens verdachte en medeverdachte [medeverdachte] sprake zijn geweest van een eerste mailcontact tussen ‘[fictieve naam]’ en medeverdachte [medeverdachte] naar aanleiding waarvan medeverdachte [medeverdachte] heeft gecontroleerd of ‘[fictieve naam]’ een betrouwbare contractpartij zou zijn. In die eerste mail, zo stelt medeverdachte [medeverdachte], stonden het logo van [Bedrijfsnaam], het BTW-nummer van [Bedrijfsnaam] en verdere contactgegevens van ‘[fictieve naam]’, zoals zijn telefoonnummer. De rechtbank constateert echter dat het voorgaande enkel rust op een kale stelling van medeverdachte [medeverdachte] en dat een ander op geen enkele wijze nader door verdachte en zijn medeverdachte aannemelijk is gemaakt dan wel nader onderbouwd. Dit had wel op de weg van verdachte gelegen.
Naar aanleiding van dit mailcontact zijn de latere vervoersopdrachten verstrekt, zo stelt medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte stelt in zijn verhoor van 20 april 2010 dat medeverdachte [medeverdachte] deze opdrachten heeft ontvangen en doorgestuurd naar verdachte. Hij heeft ook, zo verklaart [getuige 3], hem gevraagd om een deel van die vervoersopdracht uit te voeren. Medeverdachte [medeverdachte] stelt dat hij alleen als doorgeefluik heeft gefungeerd en de mails van ‘[fictieve naam]’ alleen maar heeft ontvangen omdat verdachtes laptop gestolen was, waardoor hij geen toegang had tot zijn mail. Verdachte heeft, aldus medeverdachte [medeverdachte], deze opdrachten aangenomen. Wat daar verder van zij, hier volstaat de rechtbank met de constatering dat nergens in de historische verkeersgegevens van de van verdachte of medeverdachte [medeverdachte] bekende telefoonnummers het telefoonnummer van ‘[fictieve naam]’ naar voren komt. Dit is opmerkelijk, aangezien verdachte heeft verklaard op de ochtend van 20 februari meermalen telefonisch contact met hem gehad te hebben. In een later stadium van het onderzoek geeft verdachte hiervoor als verklaring dat hij een tweede telefoon bij zich zou hebben gehad, maar van een tweede telefoon die verdachte die ochtend bij zich zou hebben gehad, ontbreekt ieder spoor. Ook het feit dat verdachte –werkzaam de transportwereld – op geen enkele wijze meer het telefoonummer van de opdrachtgever weet te achterhalen, is naar mening van de rechtbank opmerkelijk te noemen
Verdachte stelt dat hij in de middag van 20 februari 2010 ‘[fictieve naam]’ heeft ontmoet in cafe ‘`[naam café]’ en daar contant met hem heeft afgerekend. Van deze ontmoeting zijn geen getuigen, van deze betaling geen bewijzen anders dan een aantekening van verdachte op een factuur “voldaan” en de reden waarom er op die manier is afgerekend – verdachte wilde “boter bij de vis” – is in ieder geval onlogisch, aangezien verdachte op dat moment de opdracht al had uitgevoerd en hij geen enkel middel had om ‘[fictieve naam]’ tot betaling te dwingen.
Dat er derhalve drie legitieme vervoersopdrachten – voor iedere container één – door ‘[fictieve naam]’ verstrekt zijn, kan alleen gestaafd worden door de genoemde e-mails. Voor de beantwoording van de vraag of dat voldoende is, is van belang dat medeverdachte [medeverdachte] stelt dat de door verdachte op 19 april 2010 aan de politie overgelegde e-mails alle gegevens bevatten die verdachte nodig had om op 20 februari 2010 de containers mee te nemen zonder dat hij, medeverdachte [medeverdachte] daar verder nog meer bij betrokken was of behoefde te zijn; hij heeft op 20 februari 2010 geen contact meer gehad met verdachte over de drie containers anders dan later bericht dat de opdracht was uitgevoerd en betaald. Verdachte heeft in zijn verhoor van 20 april 2010 bij de politie gezegd dat hij de details van de vervoersopdracht heeft ontvangen van medeverdachte [medeverdachte] en dat die details naar zijn beste weten vervat waren in de door hem overgelegde e-mails. Toen uiteindelijk bleek dat de containers niet vrijgesteld waren, heeft hij telefonisch contact opgenomen met ‘[fictieve naam]’, die er uiteindelijk voor gezorgd heeft dat de containers werden vrijgesteld voor vervoer.
Bij bestudering van de drie e-mailberichten vallen een aantal zaken op:
- de afzender is [emailadres 1], niet zoals verwacht zou mogen worden [emailadres 2];
- de bedrijfsnaam [Bedrijfsnaam] ontbreekt in het geheel in de berichten, evenals adresgegevens van [Bedrijfsnaam] of contactgegevens zoals een telefoonnummer van [fictieve naam] of zijn collega [naam], die in de berichten genoemd wordt;
- de opdrachten hebben het over aan- en afkoppelen bij “(ons bedrijf aan de) waalhaven-NZ”. Deze adresverwijzing is onjuist; [Bedrijfsnaam] is gevestigd aan de [adres 1] te Rotterdam, zijstraat van de [straatnaam];
- in de opdrachten wordt geen enkele melding van of zelfs maar verwijzing gemaakt naar een overeengekomen vergoeding;
en meest in het oog springend en relevant:
de drie e-mailberichten hebben betrekking op maar twee containers: [container 1 en 2].
Dit laatste punt houdt in dat de stelling van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat deze e-mailberichten, of in ieder geval de daarin vervatte informatie, gediend hebben om de containers op te halen van het [Terminal], niet waar kan zijn. Dat de containers niet vrijgesteld bleken te zijn, doet daar niet aan af, nu het al dan niet (meer) vrijgesteld zijn niet samenhangt met de juistheid of onjuistheid van de inhoud van deze e-mailberichten.
De rechtbank stelt daarbij nog vast dat verdachte in ieder geval had moeten opvallen dat hij op zaterdagmorgen 20 februari 2010 geen informatie had over de derde container en dat het nummer van de tweede container verkeerd genoteerd is. Dat de e-mailberichten niet gebruikt zijn bij het ophalen van de drie containers vindt dus aanvullende bevestiging in de omstandigheid dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op geen enkel moment, niet in de telefoongesprekken met elkaar of met anderen en niet in de verhoren met de politie, erover spreken dat de e-mailberichten onvolledig zijn.
Voor zover er dus sprake is geweest van vervoersopdrachten, is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van legitieme vervoersopdrachten. Het verweer wordt derhalve verworpen.
4.3.3.3
Motivering medeplichtigheid
De vraag die dan beantwoord dient te worden is of verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] het vereiste opzet hebben gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de diefstal van de containers en hun behulpzaamheid daarbij.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor onder 4.3.3.2 gegeven motivering ook het oordeel kan dragen dat de verklaring van verdachte dat hij legitieme vervoersopdrachten had ontvangen en heeft uitgevoerd op 20 februari 2010, kennelijke leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat die vaststelling niet tot het bewijs van medeplichtigheid aan diefstal gebezigd hoeft te worden, alhoewel zij natuurlijk wel de overtuiging sterkt. Wanneer immers niet aannemelijk is dat er sprake was van legitieme vervoersopdrachten, kan niet anders geconstateerd worden dan dat verdachte samen met [getuige 3] voor een onbekende of niet nader geduide opdrachtgever drie containers heeft afgehaald en die vervolgens heeft afgekoppeld op een parkeerplaats bij een wegrestaurant, zonder die chassis over te dragen aan een andere chauffeur en zonder die chassis te (laten) beveiligen tegen diefstal middels een Kingpin slot.
Voor beide verdachten geldt dat zij ook naar eigen zeggen ruime ervaring hebben met het (vrachtwagen)vervoer in de Rotterdamse haven. Feit van algemene bekendheid is dat containerdiefstal op aanmerkelijke schaal voorkomt in de Rotterdamse haven en lucratief is.
Mede gelet hierop kan het niet anders zijn, gezien de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard heeft dat hij door deze containers te (laten) vervoeren, behulpzaam zou zijn bij de diefstal van de (inhoud van deze) containers.
4.3.4Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
- Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL17L0 2010060444-1, opgenomen als dossierpagina’s 0151-0206 in het proces-verbaal met nummer 2010060444 (Onderzoek Spel) van de Politie Rotterdam-Rijnmond, Zeehavenpolitie, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [verbalisant]:
Aangifte diefstal namens de benadeelden:
[benadeelde partij 1] te Ridderkerk
en
[benadeelde partij 2] te Grossostheim (Bondsrepubliek Duitsland)
Op zaterdag 20 februari 2010 tussen 09.00 uur en 15.00 uur werd op de [adres 2] te Rotterdam, het feit gepleegd.
Ik ben Managing Director in dienst van [benadeelde partij 1] ook bekend als[benadeelde partij 1] te Rotterdam. [benadeelde partij 1] verzorgd de inklaring en afhandeling van zeecontainers onder andere hier in de haven van Rotterdam.
Op woensdag 17 februari 2010 zijn 46 containers van de [benadeelde partij 1], met daarin goederen bestemd voor [benadeelde partij 2] in Duitsland op het terrein van de [Terminal] opgeslagen.
Vijf containers moesten eerder naar Duitsland worden gebracht met de vervoerder, [vervoerder 1].
Met de vervoerder [vervoerder 1] was afgesproken dat zij de vijf containers op zouden halen op zondag 21 februari 2010 in de namiddag.
Toen zondagmiddag de chauffeurs van [vervoerder 1] arriveerden op de terminal van [Terminal] hoorden zij dat op zaterdag 20 februari 2010 reeds drie containers opgehaald waren.
De op zaterdag 20 februari 2010 opgehaalde containers hebben de volgende nummers met de tijdstippen waarop zij vrijgegeven waren en werden meegenomen:
-[benadeelde partij 1] container [container] werd vrijgegeven om 10:34 uur en vertrok om 11:42 uur van het [Terminal] terrein. De betrokken trekker heeft kenteken [kenteken 1] en de chauffeur legitimeerde zich als de heer [getuige 3] in dienst van [bedrijfsnaam 2] te 's-Gravendeel.
-[benadeelde partij 1] container [container] werd vrijgegeven om 10:38 uur en vertrok om 12:24 uur van het [Terminal] terrein. De betrokken trekker heeft kenteken [kenteken 2] en de chauffeur legitimeerde zich als de heer [verdachte 1] in dienst van [bedrijfsnaam 3] te Oudenbosch.
-[benadeelde partij 1] container [container] werd vrijgegeven om 10:41 uur en vertrok om 14:29 uur van het [Terminal] terrein. De chauffeur was de eerder genoemde [verdachte 1] met de eerder genoemde trekker die voor de tweede maal kwam om een container te halen.
In de weggenomen containers zaten elektronische goederen van het merk [benadeelde partij 2].
Volgens de paklijst zaten er in de weggenomen containers spelcomputers van [benadeelde partij 2].
[benadeelde partij 1] heeft aan niemand toestemming of opdracht gegeven de genoemde containers met de genoemde inhoud weg te nemen op zaterdag 20 februari 2010 vanaf de [Terminal].
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
- Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL17L0 2010060444-8, opgenomen als dossierpagina’s 0211-0215 in het proces-verbaal met nummer 2010060444 (Onderzoek Spel) van de Politie Rotterdam-Rijnmond, Zeehavenpolitie, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [verbalisant 2]:
Aangifte diefstal namens de benadeelde:
[benadeelde partij 2], Grossostheim, Bondsrepubliek Duitsland
Op zaterdag 20 februari 2010 tussen 09.00 uur en 15.00 uur werd op de [adres 2] te Rotterdam, het feit gepleegd.
Ik ben directeur operaties Europa in dienst van [benadeelde partij 2], kantoorhoudend te Grossostheim in Duitsland.
In de haven van Rotterdam werd een schip met containers van de [benadeelde partij 1] met daarin goederen welke voor [benadeelde partij 2] gelost aan de [Terminal] te Rotterdam-Maasvlakte en de containers werden op ditzelfde terrein opgeslagen.
Vijf containers zouden op zondag 21 februari 2010 worden opgehaald om per vrachtwagen te worden vervoerd naar ons adres in Duitsland.
Zoals al bleek uit de aangifte, gedaan door [benadeelde partij 1], waren door middel van frauduleuze handelingen op zaterdag 20 februari 2010, tussen de tijdstippen 09:00 uur en 15:00 uur, drie van deze vijf containers vanaf de [Terminal] weggenomen.
[benadeelde partij 2] heeft niemand opdracht of toestemming gegeven om de genoemde drie containers weg te nemen.
[benadeelde partij 2] is benadeeld voor 3400000 Euro voor CIF, Cost Insurance Freight.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
- Het proces-verbaal van verhoor, nummer 2010060444, opgenomen als dossierpagina’s 0387-0401 in het proces-verbaal met nummer 2010060444 (Onderzoek Spel) van de Politie Rotterdam-Rijnmond, Zeehavenpolitie, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
V: Je wordt verdacht van diefstal van containers die gepleegd zijn op zaterdag 20 februari 2010. Wat
kun je hierover verklaren.
A: De eigenaar van de wagens, genaamd [medeverdachte] vroeg of ik op zaterdag kon werken. Het werk was een container er even uit te halen. [verdachte 1] en ik hadden op zaterdag om 06:15 uur, bij de Mac Donalds aan de Malledijk te Spijkenisse, afgesproken. Daar zouden 3 chassis klaar staan, die wij achter onze vrachtwagen konden koppelen. Vervolgens zouden we dan naar de [Terminal] gaan om de containers af te halen.De 3 chassis stonden er niet. [verdachte 1] heeft vervolgens contact opgenomen met diegene die de chassis daar zouden neerzetten. We hebben toen gewacht. Toen er 2 chassis waren aangekoppeld zijn we vertrokken naar de [Terminal].
Ik had mijn container er vrij snel vandaan. [verdachte 1] moest wachten, dus zei hij dat ik alvast naar die parkeerplaats toe kon. Daar kon ik afkoppelen en vervolgens naar huis. [verdachte 1] zei dat hij wel het bedrijf zou bellen dat ze de container konden afhalen. Ik reed vervolgens naar de parkeerplaats bij [restaurant]. Daar heb ik op de parkeerplaats afgekoppeld en [verdachte 1] gebeld. Ik vroeg hem voor de zekerheid nog even of er geen kinpin (fon.) slot op moest. Ik vond het link om een geladen container zomaar ergens weg te zetten. Hij zei: “Nee, ik ga ze bellen en dat wordt allemaal geregeld.”
- Het proces-verbaal van verhoor, nummer 2010060444, opgenomen als dossierpagina’s 0372-0377 in het proces-verbaal met nummer 2010060444 (Onderzoek Spel) van de Politie Rotterdam-Rijnmond, Zeehavenpolitie, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [verdachte 1]:
Ik rijd op een rode Scania met kenteken [kenteken 2]. Ik huur de auto's van [medeverdachte]. [medeverdachte] betaalt mij. [medeverdachte] neemt vrachten aan die hij doorzet en verder zijn [getuige 3] en ik er nog.
Op zaterdag 20 februari moesten we 3 chassis ophalen in Spijkenisse aan de Malledijk. We hebben toen twee chassis aangekoppeld en zijn toen naar de [Terminal] gereden.
De containers werden uiteindelijk om 11:00 uur vrijgegeven. [getuige 3] heeft toen 1 container meegenomen en ik heb er 1 meegenomen. Ik ben later terug gekomen om de tweede op te halen.
Ik ben iets later dan 12:20 uur met mijn eerste container het bedrijfsterrein afgereden. Ik ben toen naar [restaurant] gereden. Daar is een chassis parkeerplaats. Toen ik daar kwam, zag ik dat de container van [getuige 3] er nog stond. Ik heb mijn eerste chassis met container naast die van
[getuige 3] gezet en ben toen teruggereden naar Spijkenisse gereden om een derde chassis op te halen. Daar heb ik dat derde chassis op dezelfde plek als waar de andere twee stonden, aangekoppeld. Daarna ben ik weer naar de [Terminal] gereden. Ik kon toen met de container het terrein verlaten. Daarna ben ik weer naar [restaurant] gereden. Daar heb ik het chassis met de container afgekoppeld.
Op grond van de in de bewijsmiddelen weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel, dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.