ECLI:NL:RBROT:2013:7037

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
10/720009-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan containerdiefstal in Rotterdam

Op 10 september 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de diefstal van drie containers met spelcomputers ter waarde van 3,4 miljoen euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte op 20 februari 2010 in Rotterdam betrokken waren bij het vervoeren van deze containers van een overslagterrein naar een parkeerplaats, zonder toestemming van de eigenaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op zowel de medeplichtigheid als de diefstal zelf. Tijdens de zitting op 27 augustus 2013 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie eiste vrijspraak voor het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er sprake was van een legitieme vervoersopdracht. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte niet konden aantonen dat zij handelden op basis van legitieme opdrachten. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zeven maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidstoestand. De rechtbank benadrukte dat de verdachte cruciaal was in het faciliteren van de diefstal door zijn voertuigen ter beschikking te stellen en dat zijn handelen uitsluitend was ingegeven door financieel gewin. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen 48 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team 3 Straf
parketnummer: 10/720009-10 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 september 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
wonende te [adres en woonplaats],
hierna: verdachte.
Raadsvrouw mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 augustus 2013, waarbij de officier van justitie, verdachte en zijn raadsvrouw hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 20 februari 2010in Rotterdam samen met een ander of anderen drie containers met daarin spelcomputers heeft gestolen althans dat hij daaraan medeplichtig is geweest door die containers vanaf het terrein van [Terminal] te verplaatsen, klaar te zetten voor verder vervoer of trekkers daartoe ter beschikking te stellen.

3.De voorvragen

De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair tenlastegelegde.
Het subsidiair tenlastegelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie heeft zich gebaseerd op de aangifte namens [benadeelde partij 1] en de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [medeverdachte] en verdachte, de tapgesprekken en de telefoongegevens.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Het standpunt van de verdediging is (kort samengevat) dat er sprake was van een legitieme vervoersopdracht, dat verdachte geheel te goeder trouw heeft gehandeld door de containers te laten verplaatsen, dat verdachte achteraf bezien heeft gedwaald met betrekking tot de feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Motivering vrijspraak en bewezenverklaring
4.3.1.1
Feitelijke vaststellingen met betrekking tot de diefstal van drie containers
De rechtbank stelt de volgende feiten vast die door (de verdediging van) verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de officier van justitie niet weersproken worden.
Op zaterdag 20 februari 2010 zijn drie containers van [benadeelde partij 1] met daarin spelcomputers van [benadeelde partij 2] ter waarde van circa 3,4 miljoen euro door verdachte en [getuige 2] van het terrein van [Terminal] in het Rotterdamse Botlekgebied vervoerd naar een parkeerplaats bij restaurant ‘[naam restaurant]’, zonder dat eigenaar [benadeelde partij 2] of vervoerder [benadeelde partij 1] daartoe opdracht heeft gegeven. De containers zijn op verschillende locaties leeg aangetroffen op drie – eveneens – gestolen chassis. Van de inhoud van de containers ontbreekt ieder spoor.
Voor deze diefstal is het noodzakelijk geweest dat een persoon of – meer waarschijnlijk – meerdere personen in nauwe en bewuste samenwerking:
  • De nummers van deze containers kenden [containers 1, 2 en 3]);
  • Wisten wanneer deze containers waren aangekomen op het terrein van [Terminal] en hoe en op welk moment deze verder vervoerd zouden worden;
  • Ervoor hebben gezorgd dat deze containers voor het eigenlijke verdere vervoer zijn opgehaald van het [Terminal];
  • Deze containers vrijgesteld hebben voor dat ongerechtigde vervoer;
  • Drie gestolen chassis ter beschikking gesteld hebben voor dat ongerechtigde vervoer;
  • De containers verder hebben vervoerd of laten vervoeren vanaf de parkeerplaats bij restaurant [naam restaurant];
  • De inhoud van de containers hebben afgevoerd of laten afvoeren.
4.3.1.2
Vrijspraak
Op grond van het procesdossier kan hoogstens worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] betrokken zijn geweest bij het vervoer van de containers van het [Terminal] naar de parkeerplaats bij restaurant ‘[naam restaurant]’. De complexiteit van de diefstal en de verschillende handelingen die daarvoor verricht moeten zijn, maakt dat deze betrokkenheid onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van gezamenlijke uitvoering en/of dat bewust, nauw en volledige is samengewerkt. Verdachte wordt van het primair ten laste gelegde vrijgesproken.
4.3.2
Motivering bewezenverklaarde
De vraag die vervolgens aan de rechtbank voorligt, is of verdachte medeplichtig is geweest aan de diefstal van de (inhoud van de) drie containers door deze samen met een ander of anderen te vervoeren. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend en daartoe overweegt zij het volgende.
4.3.2.1
Verweer legitieme vervoersopdracht
Dat de containers zonder opdracht en goedkeuring van vervoerder [benadeelde partij 1] of eigenaar [benadeelde partij 2] een dag voordat het geplande verdere vervoer zou plaatsvinden door verdachte en [getuige 2] van het [Terminal] zijn weggereden, staat voor de rechtbank vast en daartegen is door de verdediging ook geen verweer gevoerd. Het verweer van de verdediging van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] houdt kort samengevat in dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] een vervoersopdracht hebben gehad of doorgegeven van ene ‘[fictieve naam]’, werkzaam bij [bedrijfsnaam 1], waarvan de legitimiteit niet betwijfeld hoefde te worden. Er is door medeverdachte [medeverdachte] – samen met [getuige 1] – uitvoering gegeven aan die opdracht en daarmee ontbreekt het voor medeplichtigheid noodzakelijke dubbele opzet op de diefstal en de eigen behulpzaamheid daarbij. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de verdediging gewezen op de verklaringen van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte], de afgeluisterde telefoongesprekken en de e-mails die verdachte op 19 april 2010 aan de politie heeft overgelegd. Deze e-mails zouden de vervoersopdrachten bevatten die hij van medeverdachte [medeverdachte] heeft gehad en die verdachte voor hem heeft uitgeprint en aan Mekenkamp gegeven.
4.3.2.2
Motivering verwerpen van het verweer
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op bepaalde punten een verschillende voorstelling van de gang van zaken geven, zodanig dat niet beide visies simultaan gevolgd kunnen worden. Wat daar verder van zij, in dit kader volstaat de rechtbank ermee te constateren dat beide visies uiteindelijk uitsluitend door de genoemde e-mails feitelijk worden ondersteund.
Er zou immers volgens verdachte en medeverdachte [medeverdachte] sprake zijn geweest van een eerste mailcontact tussen ‘[fictieve naam]’ en verdachte naar aanleiding waarvan verdachte heeft gecontroleerd of ‘[fictieve naam]’ een betrouwbare contractpartij zou zijn. In die eerste mail, zo stelt verdachte, stonden het logo van [bedrijfsnaam 1], het BTW-nummer van [bedrijfsnaam 1] en verdere contactgegevens van ‘[fictieve naam]’, zoals zijn telefoonnummer. De rechtbank constateert echter dat ieder spoor van deze mail ontbreekt.
Naar aanleiding van dit mailcontact zijn de latere vervoersopdrachten verstrekt, zo stelt verdachte [verdachte]. Medeverdachte [medeverdachte] stelt in zijn verhoor van 20 april 2010 dat verdachte deze opdrachten heeft ontvangen en doorgestuurd naar medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte heeft ook, zo verklaart [getuige 2], hem gevraagd om een deel van die vervoersopdracht uit te voeren. Verdachte stelt dat hij alleen als doorgeefluik heeft gefungeerd en de mails van ‘[fictieve naam]’ alleen maar heeft ontvangen omdat verdachtes laptop gestolen was, waardoor hij geen toegang had tot zijn mail. Medeverdachte [medeverdachte] heeft, aldus verdachte, deze opdrachten aangenomen. Wat daar verder van zij, hier volstaat de rechtbank met de constatering dat nergens in de historische verkeersgegevens van de van verdachte of medeverdachte [medeverdachte] bekende telefoonnummers het telefoonnummer van ‘[fictieve naam]’ naar voren komt. Dit is opmerkelijk, aangezien medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard op de ochtend van 20 februari meermalen telefonisch contact met hem gehad te hebben. In een later stadium van het onderzoek geeft medeverdachte [medeverdachte] hiervoor als verklaring dat hij een tweede telefoon bij zich zou hebben gehad, maar van een tweede telefoon die medeverdachte [medeverdachte] die ochtend bij zich zou hebben gehad, ontbreekt ieder spoor.
Medeverdachte [medeverdachte] stelt dat hij in de middag van 20 februari 2010 ‘[fictieve naam]’ heeft ontmoet in cafe ‘`[café]’ en daar contant met hem heeft afgerekend. Van deze ontmoeting zijn geen getuigen, van deze betaling geen bewijzen anders dan een aantekening van medeverdachte [medeverdachte] op een factuur “voldaan” en de reden waarom er op die manier is afgerekend – medeverdachte [medeverdachte] wilde “boter bij de vis” – is in ieder geval onlogisch, aangezien medeverdachte [medeverdachte] op dat moment de opdracht al had uitgevoerd en hij geen enkel middel had om ‘[fictieve naam]’ tot betaling te dwingen.
Dat er derhalve drie legitieme vervoersopdrachten – voor iedere container één – door ‘[fictieve naam]’ verstrekt zijn, kan alleen gestaafd worden door de genoemde e-mails. Voor de beantwoording van de vraag of dat voldoende is, is van belang dat verdachte stelt dat de door medeverdachte [medeverdachte] op 19 april 2010 aan de politie overgelegde e-mails alle gegevens bevatten die medeverdachte [medeverdachte] nodig had om op 20 februari 2010 de containers mee te nemen zonder dat hij, verdachte, daar verder nog meer bij betrokken was of behoefde te zijn; hij heeft op 20 februari 2010 geen contact meer gehad met medeverdachte [medeverdachte] over de drie containers anders dan later bericht dat de opdracht was uitgevoerd en betaald. Medeverdachte [medeverdachte] heeft in zijn verhoor van 20 april 2010 bij de politie aangegeven dat hij de details van de vervoersopdracht heeft ontvangen van verdachte en dat die details naar zijn beste weten vervat waren in de door hem overgelegde e-mails. Toen uiteindelijk bleek dat de containers niet vrijgesteld waren, heeft hij telefonisch contact opgenomen met ‘[fictieve naam]’, die er uiteindelijk voor gezorgd heeft dat de containers werden vrijgesteld voor vervoer.
Bij bestudering van de drie e-mailberichten vallen een aantal zaken op:
  • de afzender is [emailadres 1], niet zoals verwacht zou mogen worden [emailadres 2];
  • de bedrijfsnaam [bedrijfsnaam 1] ontbreekt in het geheel in de berichten, evenals adresgegevens van [bedrijfsnaam 1] of contactgegevens zoals een telefoonnummer van [fictieve naam] of zijn collega [collega], die in de berichten genoemd wordt;
  • de opdrachten hebben het over aan- en afkoppelen bij “(ons bedrijf aan de) waalhaven-NZ”. Deze adresverwijzing is onjuist; [bedrijfsnaam 1] is gevestigd aan de [adres 1] te Rotterdam, zijstraat van de [straatnaam];
  • in de opdrachten wordt geen enkele melding van of zelfs maar verwijzing gemaakt naar een overeengekomen vergoeding;
en meest in het oog springend en relevant:
 de drie e-mailberichten hebben betrekking op maar twee containers: [container 1] en
[container 3].
Dit laatste punt houdt in dat de stelling van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat deze e-mailberichten, of in ieder geval de daarin vervatte informatie, gediend hebben om de containers op te halen van het [Terminal], niet waar kan zijn. Dat de containers niet vrijgesteld bleken te zijn, doet daar niet aan af, nu het al dan niet (meer) vrijgesteld zijn niet samenhangt met de juistheid of onjuistheid van de inhoud van deze e-mailberichten.
De rechtbank stelt daarbij nog vast dat het medeverdachte [medeverdachte] in ieder geval had moeten opvallen dat hij op zaterdagmorgen 20 februari 2010 geen informatie had over de derde container en dat het nummer van de tweede container verkeerd genoteerd is. Dat de e-mailberichten niet gebruikt zijn bij het ophalen van de drie containers vindt dus aanvullende bevestiging in de omstandigheid dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op geen enkel moment, niet in de telefoongesprekken met elkaar of met anderen en niet in de verhoren met de politie, erover spreken dat de e-mailberichten onvolledig zijn.
Voor zover er dus sprake is geweest van vervoersopdrachten, is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van legitieme vervoersopdrachten. Het verweer wordt derhalve verworpen.
4.3.2.3
Motivering medeplichtigheid
De vraag die dan beantwoord dient te worden is of verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] het vereiste opzet hebben gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de diefstal van de containers en hun behulpzaamheid daarbij.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor onder 4.3.3.2 gegeven motivering ook het oordeel kan dragen dat de verklaring van verdachte dat hij legitieme vervoersopdrachten had ontvangen en heeft uitgevoerd op 20 februari 2010, kennelijke leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat die vaststelling niet tot het bewijs van medeplichtigheid aan diefstal gebezigd hoeft te worden, alhoewel zij natuurlijk wel de overtuiging sterkt. Wanneer immers niet aannemelijk is dat er sprake was van legitieme vervoersopdrachten, kan niet anders geconstateerd worden dan dat medeverdachte [medeverdachte] samen met [getuige 2] voor een onbekende of niet nader geduide opdrachtgever drie containers heeft afgehaald en die vervolgens heeft afgekoppeld op een parkeerplaats bij een wegrestaurant, zonder die chassis over te dragen aan een andere chauffeur en zonder die chassis te (laten) beveiligen tegen diefstal middels een Kingpin slot. Verdachte heeft [getuige 2] gevraagd om met medeverdachte [medeverdachte] deze opdracht uit te voeren.
Voor beide verdachten geldt dat zij ook naar eigen zeggen ruime ervaring hebben met het (vrachtwagen)vervoer in de Rotterdamse haven. Feit van algemene bekendheid is dat containerdiefstal op aanmerkelijke schaal voorkomt in de Rotterdamse haven en lucratief is.
Mede gelet hierop kan het niet anders zijn, gezien de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard heeft dat hij door deze containers te laten vervoeren, behulpzaam zou zijn bij de diefstal van de (inhoud van deze) containers.
4.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
- Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL17L0 2010060444-1, opgenomen als dossierpagina’s 0151-0206 in het proces-verbaal met nummer 2010060444 (Onderzoek Spel) van de Politie Rotterdam-Rijnmond, Zeehavenpolitie, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [verbalisant 1]:
Aangifte diefstal namens de benadeelden:
[benadeelde partij 1] te Ridderkerk
en
[benadeelde partij 2] te Grossostheim (Bondsrepubliek Duitsland)
Op zaterdag 20 februari 2010 tussen 09.00 uur en 15.00 uur werd op de [staatnaam 2] te Rotterdam, het feit gepleegd.
Ik ben Managing Director in dienst van [benadeelde partij 1] ook bekend als [benadeelde partij 1] te Rotterdam. [benadeelde partij 1] verzorgd de inklaring en afhandeling van zeecontainers onder andere hier in de haven van Rotterdam.
Op woensdag 17 februari 2010 zijn 46 containers van de [benadeelde partij 1], met daarin goederen bestemd voor [benadeelde partij 2] in Duitsland op het terrein van de [Terminal] opgeslagen.
Vijf containers moesten eerder naar Duitsland worden gebracht met de vervoerder, [vervoerder].
Met de vervoerder [vervoerder] was afgesproken dat zij de vijf containers op zouden halen op zondag 21 februari 2010 in de namiddag.
Toen zondagmiddag de chauffeurs van [vervoerder] arriveerden op de terminal van [Terminal] hoorden zij dat op zaterdag 20 februari 2010 reeds drie containers opgehaald waren.
De op zaterdag 20 februari 2010 opgehaalde containers hebben de volgende nummers met de tijdstippen waarop zij vrijgegeven waren en werden meegenomen:
-[benadeelde partij 1] container [container 1] werd vrijgegeven om 10:34 uur en vertrok om 11:42 uur van het [Terminal]. De betrokken trekker heeft kenteken [kenteken 1] en de chauffeur legitimeerde zich als de heer [getuige 2] in dienst van [bedrijfsnaam 2] te 's-Gravendeel.
-[benadeelde partij 1] container [container 2] werd vrijgegeven om 10:38 uur en vertrok om 12:24 uur van het [Terminal]. De betrokken trekker heeft kenteken [kenteken 2] en de chauffeur legitimeerde zich als de heer [medeverdachte] in dienst van [bedrijfsnaam 3] te Oudenbosch.
-[benadeelde partij 1] container [container 3] werd vrijgegeven om 10:41 uur en vertrok om 14:29 uur van het [Terminal]. De chauffeur was de eerder genoemde [medeverdachte] met de eerder genoemde trekker die voor de tweede maal kwam om een container te halen.
In de weggenomen containers zaten elektronische goederen van het merk [benadeelde partij 2].
Volgens de paklijst zaten er in de weggenomen containers spelcomputers van [benadeelde partij 2].
[benadeelde partij 1] heeft aan niemand toestemming of opdracht gegeven de genoemde containers met de genoemde inhoud weg te nemen op zaterdag 20 februari 2010 vanaf de [Terminal].
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
- Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL17L0 2010060444-8, opgenomen als dossierpagina’s 0211-0215 in het proces-verbaal met nummer 2010060444 (Onderzoek Spel) van de Politie Rotterdam-Rijnmond, Zeehavenpolitie, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [verbalisant 2]:
Aangifte diefstal namens de benadeelde:
[benadeelde partij 2], Grossostheim, Bondsrepubliek Duitsland
Op zaterdag 20 februari 2010 tussen 09.00 uur en 15.00 uur werd op de [staatnaam 2] te Rotterdam, het feit gepleegd.
Ik ben directeur operaties Europa in dienst van [benadeelde partij 2], kantoorhoudend te Grossostheim in Duitsland.
In de haven van Rotterdam werd een schip met containers van de [benadeelde partij 1] met daarin goederen welke voor [benadeelde partij 2] gelost aan de [Terminal] te Rotterdam-Maasvlakte en de containers werden op ditzelfde terrein opgeslagen.
Vijf containers zouden op zondag 21 februari 2010 worden opgehaald om per vrachtwagen te worden vervoerd naar ons adres in Duitsland.
Zoals al bleek uit de aangifte, gedaan door [benadeelde partij 1], waren door middel van frauduleuze handelingen op zaterdag 20 februari 2010, tussen de tijdstippen 09:00 uur en 15:00 uur, drie van deze vijf containers vanaf de [Terminal] weggenomen.
[benadeelde partij 2] heeft niemand opdracht of toestemming gegeven om de genoemde drie containers weg te nemen.
[benadeelde partij 2] is benadeeld voor 3400000 Euro voor CIF, Cost Insurance Freight.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
- Het proces-verbaal van verhoor, nummer 2010060444, opgenomen als dossierpagina’s 0387-0401 in het proces-verbaal met nummer 2010060444 (Onderzoek Spel) van de Politie Rotterdam-Rijnmond, Zeehavenpolitie, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
V: Je wordt verdacht van diefstal van containers die gepleegd zijn op zaterdag 20 februari 2010. Wat
kun je hierover verklaren.
A: De eigenaar van de wagens, genaamd [verdachte] vroeg of ik op zaterdag kon werken. Het werk was een container er even uit te halen. [medeverdachte] en ik hadden op zaterdag om 06:15 uur, bij de Mac Donalds aan de Malledijk te Spijkenisse, afgesproken. Daar zouden 3 chassis klaar staan, die wij achter onze vrachtwagen konden koppelen. Vervolgens zouden we dan naar de [Terminal] gaan om de containers af te halen. De 3 chassis stonden er niet. [medeverdachte] heeft vervolgens contact opgenomen met diegene die de chassis daar zouden neerzetten. We hebben toen gewacht. Toen er 2 chassis waren aangekoppeld zijn we vertrokken naar de [Terminal] op de Delta.
Ik had mijn container er vrij snel vandaan. [medeverdachte] moest wachten, dus zei hij dat ik alvast naar die parkeerplaats toe kon. Daar kon ik afkoppelen en vervolgens naar huis. [medeverdachte] zei dat hij wel het bedrijf zou bellen dat ze de container konden afhalen. Ik reed vervolgens naar de parkeerplaats bij [naam restaurant]. Daar heb ik op de parkeerplaats afgekoppeld en [medeverdachte] gebeld. Ik vroeg hem voor de zekerheid nog even of er geen kinpin (fon.) slot op moest. Ik vond het link om een geladen container zomaar ergens weg te zetten. Hij zei: “Nee, ik ga ze bellen en dat wordt allemaal geregeld.”
- Het proces-verbaal van verhoor, nummer 2010060444, opgenomen als dossierpagina’s 0372-0377 in het proces-verbaal met nummer 2010060444 (Onderzoek Spel) van de Politie Rotterdam-Rijnmond, Zeehavenpolitie, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
Ik rijd op een rode Scania met kenteken [kenteken 1]. Ik huur de auto's van [verdachte]. [verdachte] betaalt mij. [verdachte] neemt vrachten aan die hij doorzet en verder zijn [getuige 2] en ik er nog.
Op zaterdag 20 februari moesten we 3 chassis ophalen in Spijkenisse aan de Malledijk. We hebben toen twee chassis aangekoppeld en zijn toen naar de [Terminal] gereden.
De containers werden uiteindelijk om 11:00 uur vrijgegeven. [getuige 2] heeft toen 1 container meegenomen en ik heb er 1 meegenomen. Ik ben later terug gekomen om de tweede op te halen.
Ik ben iets later dan 12:20 uur met mijn eerste container het bedrijfsterrein afgereden. Ik ben toen naar [naam restaurant] gereden. Daar is een chassis parkeerplaats. Toen ik daar kwam, zag ik dat de container van [getuige 2] er nog stond. Ik heb mijn eerste chassis met container naast die van
[getuige 2] gezet en ben toen teruggereden naar Spijkenisse gereden om een derde chassis op te halen. Daar heb ik dat derde chassis op dezelfde plek als waar de andere twee stonden, aangekoppeld. Daarna ben ik weer naar de [Terminal] gereden. Ik kon toen met de container het terrein verlaten. Daarna ben ik weer naar [naam restaurant] gereden. Daar heb ik het chassis met de container afgekoppeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 4.3.3 vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
(subsidiair)
één of meer perso(o)n(en)
op
of omstreeks20 februari 2010te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
/hebbenweggenomen
drie containers inhoudende spelcomputers van het merk [benadeelde partij 2] (met een waarde
van ongeveer 4 miljoen euro),
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]
,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan die perso(o)n(en)
en/of zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte,
tot en/ofbij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
20 februari 2010te Rotterdam
en/of elders in Nederland opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/ofopzettelijk
behulpzaam is geweest door die drie containers, bevindende op een terrein van
[Terminal], te (laten) verplaatsen
, althans die containersenklaar te
(laten) zetten voor het verdere vervoer en
/ofzijn, verdachtes, trekkers
daartoe ter beschikking te stellen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
MEDEPLICHTIGHEID AAN DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, MEERMALEN GEPLEEGD.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden. Hij zou leiden aan COPD en zijn gezondheidstoestand zou dientengevolge alleen maar slechter worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ambtshalve heeft de rechtbank vastgesteld dat er meer dan drie jaar zijn verstreken tussen de eerste daad van vervolging (de inverzekeringstelling van verdachte op 19 april 2010) en de uitspraak in de zaak (10 september 2013).
Er is derhalve sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dat niet meer kan worden hersteld en waarvan het rechtsgevolg niet uit de wet blijkt.
De rechtbank zal bij de uiteindelijke strafoplegging rekening houden met deze schending van de redelijke termijn ex artikel 6, eerste lid, van het EVRM, en zal de na te noemen strafvermindering toepassen.
Verdachte en zijn mededader hebben er voor gezorgd dat drie containers van het beveiligde terrein van een containerterminal naar een openbare parkeerplaats zijn verplaatst en aldaar zijn verdwenen. Verdachten hebben zich als zodanig schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan diefstal.
De rol van verdachte was uiterst cruciaal en instrumenteel. Hij heeft zijn wagens ter beschikking gesteld en [getuige 2] gevraagd om medeverdachte [medeverdachte] te helpen bij het vervoeren van de drie containers vervoerd. Zonder hem hadden de containers het terrein van de terminal niet verlaten. De waarde van de goederen in de drie containers bedroeg circa 3,4 miljoen euro.
Door het plegen van dit feit hebben verdachten er aan bijgedragen dat niet alleen de eigenaar van de goederen grote financiële schade heeft geleden, maar ook de Rotterdamse haven enorme reputatieschade heeft geleden, zo zeer dat [benadeelde partij 2] heeft besloten de Rotterdamse haven te mijden en voortaan via een andere buitenlandse haven zijn goederen invoert. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat het handelen van verdachte uitsluitend is ingegeven door financieel gewin.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de waarde van de gestolen goederen en
de aard en de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Voor wat betreft de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 juli 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest en door de strafrechter is veroordeeld.
Bij de strafmaatbepaling houdt de rechtbank rekening met de straffen die gebruikelijk door rechtbanken in dit soort gevallen worden opgelegd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend is.
In verband met de hiervoor genoemde schending van de redelijke termijn zal de rechtbank een strafvermindering toepassen van één maand.

8.De wettelijke voorschriften

De opgelegde straf berust op de artikelen 48 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart
niet bewezenwat aan verdachte
onder primairten laste is gelegd en
spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij
de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Mourik, voorzitter, mr. M. van Kuilenburg en
mr. R.E. Drenth, rechters, in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2013.
Mr. Drenth en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
hij
op of omstreeks 20 februari 2010te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
drie containers inhoudende spelcomputers van het merk [benadeelde partij 2]
(met een waarde van ongeveer 4 miljoen euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s);
(artikel 310/311/47 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer perso(o)n(en)
op of omstreeks 20 februari 2010te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
drie containers inhoudende spelcomputers van het merk [benadeelde partij 2] (met een waarde
van ongeveer 4 miljoen euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die perso(o)n(en)
en/of zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
20 februari 2010te Rotterdam en/of elders in Nederland opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest door die drie containers, bevindende op een terrein van
[Terminal], te (laten) verplaatsen, althans die containers klaar te
(laten) zetten voor het verdere vervoer en/of zijn, verdachtes, trekkers
daartoe ter beschikking te stellen;
(artikel 310/311/47/48 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht