ECLI:NL:RBROT:2013:709

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB-12_00514
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling van verplichte deelneming aan pensioenregeling door bedrijfstakpensioenfonds

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een stichting, en verweerster, het Stichting Pensioenfonds Recreatie. Eiseres had verzocht om vrijstelling van de verplichte deelneming aan de pensioenregeling van het fonds van verweerster, maar dit verzoek werd geweigerd. De rechtbank oordeelde dat verweerster bij de afweging van de belangen niet onredelijk had gehandeld door het belang van de verplichting tot deelneming aan het bedrijfstakpensioenfonds te laten prevaleren boven het belang van eiseres. Eiseres had bij de overname van een ander bedrijf, Stichting[b], de verplichting tot deelname aan het pensioenfonds in het oog moeten houden en had zich niet contractueel moeten binden aan de voortzetting van de pensioenregeling van dat bedrijf. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was, omdat zij niet had aangetoond dat de pensioenregeling van het overgenomen bedrijf gelijkwaardig was aan die van verweerster. De rechtbank benadrukte dat de lange afhandelingstijd van de aanvraag geen reden was om de vrijstelling te verlenen. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Damsteegt, in aanwezigheid van griffier mr. B.M. van der Kuil.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 12/514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2013 in de zaak tussen

[eiseres]
te Amersfoort, eiseres,
gemachtigde: mr. N.M. Opdam,
en

de stichting Stichting Pensioenfonds Recreatie, verweerster,

gemachtigde: A.A. Jhoeri
LL.B.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2011 is geweigerd om eiseres vrijstelling van verplichte deelneming aan de pensioenregeling van het fonds van verweerster te verlenen.
Bij besluit van 27 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiseres tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2012. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en mr. P.C.E. van Rijsbergen, vergezeld door [a], manager bij eiseres. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.A. Jhoeri.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 13 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000): (1) heeft het bedrijfstakpensioenfonds tot taak het verlenen en het intrekken van vrijstellingen van de verplichtstelling; (2) kan het bedrijfstakpensioenfonds aan de vrijstelling voorschriften verbinden; en (3) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het bedrijfstakpensioenfonds vrijstelling van de verplichtstelling verleent, kan verlenen, intrekt en kan intrekken alsmede met betrekking tot de voorschriften die het bedrijfstakpensioenfonds aan de vrijstelling kan verbinden.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 (Vrijstellings- en boetebesluit) hanteert een bedrijfstakpensioenfonds bij de behandeling van de verzoeken tot vrijstelling, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 en 6, de volgende termijnen:
. na ontvangst van het verzoek wordt binnen twee weken beoordeeld of het verzoek in behandeling kan worden genomen;
. indien nodig krijgt de werkgever vier weken om het verzoek aan te vullen;
. nadat het verzoek in behandeling is genomen wordt de beslissing op het verzoek binnen 6 weken afgegeven.
Op grond van het tweede lid wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verlengd:
. met 12 weken indien aan de vrijstelling het voorschrift van een gelijkwaardige pensioenregeling wordt verbonden, bedoeld in artikel 7, vijfde lid; of
. met vier weken indien een financiële bijdrage is vereist ter vergoeding van verzekeringstechnisch nadeel als bedoeld in artikel 7, vierde lid.
Op grond van het derde lid beslist het bedrijfstakpensioenfonds, nadat de werkgever, in de situatie bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de gegevens heeft overgelegd, binnen 6 weken of er sprake is van een gelijkwaardige pensioenregeling. Indien naar het oordeel van het bedrijfstakpensioenfonds de pensioenregeling nog niet geheel gelijkwaardig is, krijgt de werkgever maximaal 12 weken om de gelijkwaardigheid alsnog aan te tonen.
Op grond van artikel 2 van het Vrijstellings- en boetebesluit wordt op verzoek van een werkgever door een bedrijfstakpensioenfonds voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die werkgever, met ingang van de dag dat de verplichtstelling in werking treedt respectievelijk als gevolg van gewijzigde bedrijfsactiviteiten op hem en zijn werknemers van toepassing wordt, vrijstelling verleend, indien:
. die werknemers van die werkgever al deelnemen in een pensioenregeling die ten minste zes maanden voor het moment van indiening van de in behandeling genomen aanvraag tot verplichtstelling, van kracht was; of
. indien de werkgever voor die werknemers al een pensioenvoorziening heeft getroffen die al ten minste zes maanden voor het moment dat de verplichtstelling op hem en zijn werknemers van toepassing wordt, van kracht was.
Op grond van artikel 6 van het Vrijstellings- en boetebesluit kan op verzoek van een werkgever door het bedrijfstakpensioenfonds voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die werkgever ook om andere redenen dan genoemd in de artikelen 2, 3, eerste lid, 4 en 5, eerste lid, vrijstelling worden verleend.
Op grond van artikel 7, vijfde lid, van het Vrijstellings- en boetebesluit wordt aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 2 en 6 door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de pensioenregeling van de werkgever volgens de berekening aan de hand van bijlage 3 bij dit besluit te allen tijde ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan die van het bedrijfstakpensioenfonds. Indien het bedrijfstakpensioenfonds en de werkgever daarmee instemmen, kan worden afgezien van de berekening, bedoeld in de vorige zin, en kan in plaats daarvan de gelijkwaardigheid worden aangetoond door middel van een kwalitatieve toets. Ten behoeve van de toets op gelijkwaardigheid verstrekt het bedrijfstakpensioenfonds de werkgever informatie over de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds.
2.
Eiseres heeft op 1 januari 2010 de activiteiten en het personeel van Stichting[b] overgenomen. [b] had op dat moment een vrijstelling van deelname aan de pensioenregeling van verweerster op grond van artikel 2 van het Vrijstellings- en boetebesluit wegens een reeds getroffen pensioenregeling met Centraal Beheer Achmea.
3.
Aan het bestreden besluit heeft verweerster ten grondslag gelegd dat het verzoek om vrijstelling, dat is aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 6 van het Vrijstellings- en boetebesluit, is geweigerd, omdat geen sprake is van de voor dit artikel noodzakelijke eigen pensioenregeling. Niet is gebleken dat eiseres de met Centraal Beheer getroffen regeling van [b] heeft overgenomen en voorgezet. Evenmin is gebleken wat de inhoud zou zijn van die regeling noch welke contractuele verplichtingen uit die regeling voor eiseres zouden voortvloeien. Voorts ziet verweerster geen reden vrijstelling te verlenen op de grond dat eiseres op grond van het Sociaal Statuut verplicht zou zijn de regeling met Centraal Beheer voort te zetten. Tot slot kan het feit dat de afhandeling van de aanvraag lang heeft geduurd geen reden zijn om vrijstelling te verlenen.
4.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerster zich bij haar besluitvorming ten onrechte heeft beperkt tot de vraag of vrijstelling mogelijk was op grond van artikel 6 van het Vrijstellings- en boetebesluit. Gelet op de bewoordingen van de aanvraag van eiseres had het verweerster duidelijk moeten zijn dat verzocht werd vrijstelling te verlenen op grond van artikel 7b van het Vrijstellings- en boetebesluit. Er is sprake van een fusie, namelijk een overgang van de onderneming van [b] naar eiseres, waarbij voldaan wordt aan de voorwaarden, genoemd in het tweede lid van dit artikel.
Daarnaast beschikte [b] op de datum van de fusie al over een vrijstelling voor de door haar met Centraal Beheer aangegane pensioenregeling en eiseres wenst die regeling voort te zetten. Zij stelt dat zij daartoe ook contractueel gehouden is, zodat het niet verlenen van vrijstelling zou betekenen dat bestaande pensioenovereenkomsten niet kunnen worden nagekomen.
Verder is verweerster bij haar beslissing tekortgeschoten in de afweging van de belangen van het bedrijfstakpensioenfonds en van eiseres, zeker gelet op het feit dat er ten behoeve van [b] al sprake was van een vrijstelling. Tot slot heeft verweerster zich niet gehouden aan het bepaalde in artikel 1a van het Vrijstellings- en boetebesluit, waardoor de rechtszekerheid is geschaad. Verweerster had ten minste moeten overwegen om de vrijstelling tijdelijk te laten voortduren, aldus eiseres.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.
Hoewel de aanvraag van eiseres een wat onbestemd karakter droeg is de rechtbank het met eiseres eens dat verweerster die aanvraag ruimharig had dienen te bezien of in ieder geval in nader overleg met eiseres had moeten treden om daarover meer duidelijkheid te verkrijgen. Wat daarvan echter ook zij; aan het in geding zijnde besluit ligt uitsluitend de vrijstellingsbepaling van artikel 6 van het Vrijstellings- en boetebesluit ten grondslag en overigens is er inmiddels bij besluit op bezwaar van 23 oktober 2012 (afwijzend) beslist op de ontheffingsmogelijkheid van artikel 7b van het Vrijstellings- en boetebesluit.
6.
De rechtbank stelt vast dat de door [b] destijds aangegane pensioenregeling, anders dan verweerster eerder heeft aangenomen, ten minste gelijkwaardig is aan de door verweerster gevoerde regeling. Voorts blijkt uit het Sociaal Statuut dat op grond van de exploitatieovereenkomst [b] moet worden nageleefd dat eiseres zich verplicht heeft de pensioenregeling van [b] na te leven.
Het gaat bij de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen op grond van artikel 6 van het Vrijstellings- en boetebesluit om een bevoegdheid van verweerster.
De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerster bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid het belang van de verplichting tot deelneming aan het bedrijfstakpensioenfonds heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van eiseres. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres in het kader van haar onderhandelingen bij de overname van [b] die verplichting tot deelname in het oog had behoren te houden en zich niet contractueel had moeten binden de pensioenregeling van [b] voort te zetten. Dat zij daartoe wel is overgegaan komt voor haar risico.
7.
Het feit dat verweerster wel zeer lang over de afhandeling van de aanvraag heeft gedaan en aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 1a van het Vrijstellings- en boetebesluit kan er evenwel niet toe leiden dat eiseres om die reden de gevraagde vrijstelling zou moeten worden verleend
8.
Gelet op het vorenstaande is het beroep van eiseres ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.T. Damsteegt, rechter, in aanwezigheid van mr.B.M. van der Kuil, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.