ECLI:NL:RBROT:2013:7157

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
16 september 2013
Zaaknummer
ROT 10/651115-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor twee verkrachtingen

Op 13 september 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee verkrachtingen. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.N.J. Molendijk. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2013 in acht genomen en de tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht, beoordeeld. De officier van justitie, mr. M.L.M. Kuiper, had gerekwireerd voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op 25 augustus 2012 in Rotterdam met geweld en bedreiging een jongen van 9 jaar en een vrouw van 20 jaar heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, ondanks het verweer van de raadsman dat er geen sprake was van seksueel binnendringen. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de gedragingen van de verdachte als seksueel binnendringen moesten worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet opgelegd, omdat er onvoldoende diagnostische gegevens waren om dit te onderbouwen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 4.061,09, vermeerderd met wettelijke rente, en de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/651115-12
Datum uitspraak: 13 september 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. E.N.J. Molendijk, advocaat te Spijkenisse.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gerekwireerd:
- de bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van feit 2, omdat als feit 2 hetzelfde feitencomplex staat omschreven als bij feit 1 en er derhalve ten aanzien van feit 2 sprake is van vervolging wegens hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten in het onderhavige geval een eendaadse samenloop op zoals bedoeld in artikel 55, lid 1 Sr. De ten laste gelegde feiten vallen in meer dan één strafbepaling. Eendaadse samenloop leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van één van die feiten.
Er is verder, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen sprake van een schending van het ne bis in idem-beginsel zoals bedoeld in artikel 68 Sr, nu geen sprake is van een voorafgaande onherroepelijke veroordeling voor hetzelfde feit.
Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van feit 2.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 25 augustus 2012 te Rotterdam met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [slachtoffer 1] handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1]
2.
hij op 25 augustus 2012 te Rotterdam door geweld en door bedreiging met geweld iemand, te weten[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en houden van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1];
het geweld en/of de bedreiging met geweld hebben bestaan uit het
- met twee handen (vast)grijpen/pakken bij de keel van die [slachtoffer 1] en
- in de bosjes sleuren/trekken van die [slachtoffer 1] en
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] zeggen: "als je gaat gillen, ga ik je ontvoeren", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- dwingen die [slachtoffer 1] op de knieën te gaan zitten en
- ( vervolgens) met geweld brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1];
3.
hij in de periode van 19 tot en met 20 augustus 2012 te Rotterdam door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte die[slachtoffer 2] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen heeft geduwd / gebracht,
en bestaande dat geweld en / of die bedreiging met geweld hierin dat verdachte (onverhoeds) zijn hand in de broek van die[slachtoffer 2] heeft geduwd en vervolgens die [slachtoffer 2] aan haar broeksband heeft meegetrokken en vervolgens (onverhoeds) zijn hand in de slip van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en vervolgens die[slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: "Jij gaat mee", althans andere woorden van gelijke dreigende aard of strekking en aldus voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De (opgave) bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSMOTIVERING ten aanzien van feit 3.
De raadsman heeft het volgende aangevoerd.
De aangeefster heeft uitdrukkelijk verklaard dat de verdachte met zijn vinger tussen haar schaamlippen is geweest, maar niet in haar vagina. Reden waarom er geen sprake is van seksueel binnendringen en de verdachte dus dient te worden vrijgesproken.
Dit verweer wordt verworpen.
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte met één vinger tussen haar schaamlippen aan haar clitoris zat. Deze gedraging dient te worden aangemerkt als seksueel binnendringen van het lichaam, nu deze gedraging in redelijkheid op één lijn kan worden gesteld met geslachtsgemeenschap of een wat betreft de ernst van de inbreuk op de seksuele integriteit daarmee vergelijkbare gedraging. De rechtbank wijst in dit verband ook op het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2013 (LJN BZ3627). Gelet hierop acht de rechtbank het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1
en 2.
De eendaadse samenloop van:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
en
verkrachting

3.

Verkrachting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een jongen van 9 jaar oud - die in de namiddag in het park zijn hond uitliet - met geweld de bosjes ingetrokken en deze jongen gedwongen om hem te pijpen. Hij heeft daarbij gedreigd de jongen mee te nemen als die jongen niet zou meewerken. De jongen wist op enig moment aan de verdachte te ontkomen en naar huis te rennen.
De verdachte heeft bij het door hem gepleegde seksueel misbruik enkel oog gehad voor zijn eigen seksuele behoeften en op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van deze jongen en de mogelijk schadelijke gevolgen van zijn handelen voor de ontwikkeling van deze jongen.
Gelet op de toelichting van de vader van de jongen op het voegingsformulier en diens schriftelijke verklaring op de terechtzitting heeft de handelwijze van de verdachte een forse impact gehad op het leven van de jongen en van zijn ouders en kampen zij nog dagelijks met de negatieve gevolgen daarvan. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten nog zeer lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Tevens heeft de verdachte geprobeerd een vrouw van 20 jaar, kennelijk met de bedoeling seksuele handelingen met haar te plegen, de bosjes in te trekken. Omdat de vrouw hevig tegenstribbelde is hem dat niet gelukt. Wel heeft de verdachte tot tweemaal toe zijn hand in haar broek gedaan en daarbij zijn vinger tussen haar schaamlippen bewogen. Nadat het slachtoffer voorbijgangers had aangeroepen, is de verdachte weggerend. Ook voor dit slachtoffer heeft de verdachte een zeer bedreigende en angstige situatie veroorzaakt. Zij voelt zich nog steeds niet veilig en is bang om alleen op pad te gaan. De verdachte heeft op geen enkele wijze respect getoond voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze jonge vrouw. Hij heeft enkel aan zichzelf gedacht.
Naast de impact die de door verdachte gepleegde feiten op het leven van de beide slachtoffers heeft gehad, leiden de door verdachte gepleegde feiten tot een toename van een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer ernstige feiten. Op dergelijke feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij zoals blijkt uit het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 augustus 2013 reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten (wat overigens geen zedendelicten waren).
De officier van justitie heeft naast het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tevens geconcludeerd tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: TBS). Zij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat de rechtbank op basis van de rapportages en het strafdossier kan vaststellen dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat de veiligheid van anderen meebrengt dat de maatregel van TBS geboden is.
Bij de beoordeling van de vraag of bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis heeft de rechtbank acht geslagen op het navolgende.
De verdachte is onderzocht door een psychiater, een psycholoog en is gedurende zeven weken ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC).
De psychiater L. Beverloo heeft een rapport over de verdachte opgemaakt d.d. 12 december 2012. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft weliswaar meegewerkt aan onderhavige rapportage, maar hij deed dit naar de mening van rapporteur op passieve, afhoudende wijze.
Als eerste is er het vermoeden van lage intelligentie: laag gemiddeld dan wel zwakbegaafd. Betrokkenen begrijpt simpele vragen niet, zijn schoolopleiding is beperkt en met doublures. Hij heeft een beperkt begrip van vragen, maar is mogelijk ook hierin berekenend. Al met al is geen goede inschatting te maken van de cognitieve vermogens.
De meeste aanwijzingen bestaan voor de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene ervaart geen gevoelens van schuld of spijt, behalve als het gaat om de gevolgen die hij zelf ondervindt. Betrokkene reageert impulsief, zonder vooruit te plannen. Ook is betrokkene bij herhaling niet in staat gebleken zich te conformeren aan geldende normen. Dat alles past bij de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Echter betrokkene leeft ook geïsoleerd. Hij heeft geen vrienden behalve zijn tweelingbroer, ook in het verleden heeft hij die nooit gehad. In contact maakt betrokkene een enigszins vreemde en zonderlinge indruk met het starende oogcontact en inadequate trage reacties. Een schizotypische persoonlijkheidsstoornis of pervasieve ontwikkelingsstoornis (autisme) is daarmee niet uit te sluiten, maar ook gezien de beperkte medewerking van betrokkene niet vast te stellen.
Ten slotte is bij betrokkene sprake van afhankelijkheid van cannabis. Onduidelijk is en blijft in hoeverre dat invloed heeft op het gedrag van betrokkene en of andere middelen mede een rol speIen.
Al met al is betrokkene zo passief in zijn beperkte medewerking en geeft hij zo weinig informatie, waarvan mogelijk een deel berekenend en in zijn eigen voordeel is gekleurd, dat op basis van de onderzoeksgegevens weliswaar aanwijzingen zijn voor een stoornis van de geestesvermogens of gebrekkige ontwikkeling, maar een diagnose nog niet met zekerheid is vast te stellen. Ook over de mate van toerekeningsvatbaarheid valt daarmee op basis van deze gegevens geen uitspraak te doen.
Een TBS advies zou gezien de aard en ernst van het delict een mogelijk passende maatregel zijn, echter daar onvoldoende diagnostische gegevens voorhanden zijn om een uitspraak te doen over toerekeningsvatbaarheid en behandelbaarheid geeft dit onvoldoende onderbouwing. Het heeft de voorkeur betrokkene eerst te doen onderzoeken in een daartoe toegeruste en passende setting, zoals het PBC.
De GZ-psycholoog M.H. de Groot heeft een rapport over de verdachte opgemaakt d.d. 10 januari 2013. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van cannabis. Tevens is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en waarschijnlijk tevens van zwakbegaafdheid. Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was hier sprake van.
Deze problematiek heeft onmiskenbaar de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde beïnvloed.
Bij de beantwoording van de vraag op welke manier en in welke mate dat gebeurde dient enige voorzichtigheid betracht te worden, aangezien de verdachte, gelet op zijn houding tijdens het onderzoek, niet optimaal onderzoekbaar is geweest.
In verband met de antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt de verdachte minder dan andere mensen gehinderd door sociale normen en waarden en komt daardoor gemakkelijker tot handelingen die bij wet verboden zijn. Bovendien zorgen zijn beperkte intellectuele vaardigheden er waarschijnlijk voor dat hij minder goed in staat is de consequenties van zijn handelen te overzien. De kans op recidive wordt door de psycholoog als redelijk hoog ingeschat.
De psycholoog overweegt dat er niet volledige duidelijkheid is ontstaan met betrekking tot het hoe en waarom van het denken en handelen van de verdachte in verband met het ten laste gelegde. Hij heeft met name niet uitputtend verteld over de gang van zaken rond de ten laste gelegde feiten, waardoor er onvoldoende inzicht is ontstaan in zijn motieven en achterliggende gedachtegang. Er wordt vooralsnog aan gedacht om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde, mits bewezen. Daarbij is tevens in overweging genomen dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging mogelijk te adviseren is als juridisch kader om hem te behandelen. Nodig lijkt te zijn dat hij sociaalvaardiger wordt en leert een sociaal netwerk op te bouwen. De psycholoog vindt dat er vooralsnog onvoldoende overtuigende argumenten zijn om dit advies, TBS met dwangverpleging, uit te brengen.
Geadviseerd wordt daarom om de verdachte op meer zorgvuldige wijze te observeren in het PBC.
Beide deskundigen hebben bij rapport van respectievelijk 25 en 28 februari 2013 nadere vragen beantwoord. Zij hebben daarin herhaald dat zij het van belang achten dat de verdachte nader wordt onderzocht in een daartoe toegeruste en passende setting zoals het PBC.
De verdachte is van 15 mei 2013 tot 3 juli 2013 opgenomen in het PBC. Op 16 augustus 2013 is daarover gerapporteerd door B.H. Boer, klinisch psycholoog en E.A. Beld, psychiater. Het rapport houdt onder meer het volgende in.
Tijdens zijn verblijf heeft de verdachte zich als weigerende observandus opgesteld. Hij heeft vrijwel geen woord gewisseld met de onderzoekend psycholoog en psychiater. Hij wilde ook niet in gesprek met de onderzoekers over de reden van zijn weigering. Zijn gedrag op de afdeling en de gesprekken die hij met de groepsleiding heeft gehad, gaven geen aanleiding om te veronderstellen dat verdachte weigerde uit puur psychopathologische motieven.
Op grond van alle beschikbare informatie imponeert verdachtes intelligentie als in ieder geval lager dan gemiddeld, maar mogelijk is er sprake van beperkte cognitieve vermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. Dit kon niet worden geobjectiveerd met gestandaardiseerd onderzoek.
Met betrekking tot de persoonlijkheid van verdachte kan worden opgemerkt dat er sprake is van een antisociaal gedragspatroon, blijkend uit de terugkerende veroordelingen en detenties. Waar dit antisociale gedragpatroon uit voortvloeit, is echter voor onderzoekers niet duidelijk geworden. Wat opvalt is de gebrekkige impulsbeheersing en agressieregulatie. Bij gevoelens van onmacht en woede reageert verdachte impulsief-agressief, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het gooien met zijn stoel. Dit licht ontvlambare van verdachte is een terugkerend patroon. Of, en zo ja, welke stoornis daaraan ten grondslag ligt kon niet worden vastgesteld.
De verdachte gebruikte voor detentie dagelijks cannabis. Onderzoekers hebben niet kunnen vaststellen in hoeverre dit zijn leven negatief heeft beïnvloed en welke functie dit gebruik voor verdachte had. Daarmee kan een diagnose in het gebruik van middelen (zoals afhankelijkheid of misbruik) niet door onderzoekers worden gesteld. Onderzoekers hadden de invloed van middelen op het bestaan van verdachte nader willen onderzoeken.
Rondom zijn seksualiteitsbeleving is niets bekend geworden. Het is niet aannemelijk dat de verdachte een pedofiele geaardheid heeft, hij is immers nooit eerder in verband gebracht met pedoseksuele misdrijven of er voor veroordeeld.
Verdachtes antisociale gedragspatroon, zijn laaggemiddelde of zwakbegaafde intelligentie, zijn problemen op het gebied van de impuls- en agressieregulatie en zijn cannabisgebruik zijn naar de mening van onderzoekers zorgelijk, doch kunnen door hen niet worden geclassificeerd in het kader van (een) specifieke psychiatrische stoornis(sen). Dit wordt veroorzaakt door een gebrek aan eigenstandig onderzoek en het gegeven dat eerder geconstateerde onderzoeksbevindingen niet kunnen worden bevestigd of uitgesloten. Zo zijn er te veel vraagtekens bij de mate van intellectuele beperking van verdachte en zijn persoonlijkheidsontwikkeling, waardoor onderzoekers een diagnose niet hebben kunnen stellen.
Voor wat betreft de risicoprognose van algemene recidive laat verdachte geen gunstig beeld zien. Er is een langdurig bestaand patroon van voornamelijk impulsieve delicten al dan niet gepleegd in het kader van een woede-uitbarsting of primaire behoeftebevrediging, maar het is niet duidelijk of dit patroon voortvloeit uit een stoornis of gebrekkige ontwikkeling. In deze strafzaak worden verdachte voor het eerst zedenmisdrijven ten laste gelegd. Van een patroon van zedenmisdrijven kan niet worden gesproken.
Het recidivegevaar lijkt vooral te worden bepaald door de impulsiviteit van verdachte en het onvermogen om te gaan met gevoelens van onmacht en boosheid.
De rechtbank staat nu voor de vraag of zij de eis van de officier van justitie tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal volgen en overweegt daartoe het volgende.
De psycholoog De Groot komt in eerste aanleg wel tot conclusies, maar vindt dat er onvoldoende overtuigende argumenten zijn om het advies van TBS met dwangverpleging uit te brengen. Ook de psychiater Beverloo en de onderzoekers van het PBC Boer en Beld kunnen niet met zekerheid een diagnose stellen en kunnen op basis van hun onderzoek geen uitspraak doen over de toerekeningsvatbaarheid en ook niet over de behandeling die het meest zou kunnen bijdragen om het risico op recidive te verminderen.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de inhoud van de opgemaakte rapportages, onvoldoende diagnostische gegevens voorhanden zijn om een uitspraak te kunnen doen over de aanwezigheid van een stoornis bij de verdachte, de toerekeningsvatbaarheid en de behandelbaarheid van de verdachte. De rapportages geven de rechtbank onvoldoende onderbouwing voor het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De rechtbank zal dan ook de officier van justitie in dat deel van haar eis niet volgen.
De rechtbank is - alles overwegende en gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd[slachtoffer 1], wonende te Rotterdam, ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 61,09 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 7.500,= ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, alsmede tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering - met uitzondering van de gevorderde reiskostenvergoeding - onvoldoende is onderbouwd en dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en dat de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd. Nu de vordering betreffende de materiële schade ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze worden toegewezen.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door deze bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 4.000,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 55, 57, 242 en 244 Sr.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot een bedrag van € 4.061,09 (zegge: vier duizend één en zestig euro en negen cent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 4.061,09 (zegge: vier duizend één en zestig euro en negen cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 4.061,09 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. E.A. Vroom en B.A. Cnossen, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 september 2013.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 13 september 2013
TEKST TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 25 augustus 2012 te Rotterdam
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met
[slachtoffer 1], handelingen heeft gepleegd die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de
mond van die[slachtoffer 1];
(Artikel 244 Wetboek van Strafrecht)
art 244 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 25 augustus 2012 te Rotterdam
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met
geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten
[slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan
van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn
penis in de mond van die [slachtoffer 1];
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met
geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben
bestaan uit het
- met twee handen (vast)grijpen/pakken bij de keel van die[slachtoffer 1] en/of
- in de bosjes sleuren/trekken van die[slachtoffer 1] en/of
- fouilleren van die [slachtoffer 1] en/of
- dreigend tegen die[slachtoffer 1] zeggen: "als je gaat gillen, ga ik je
ontvoeren", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- dwingen die [slachtoffer 1] op de knieën te gaan zitten en/of
- ( vervolgens) met geweld brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in
de mond van die[slachtoffer 1];
(Artikel 242 Wetboek van Strafrecht)
art 242 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
in of omstreeks de periode van 19 tot en met 20 augustus 2012
te Rotterdam
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en / of bedreiging met geweld
of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het
ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2]
hebbende verdachte die[slachtoffer 2] gedwongen te dulden dat verdachte zijn,
verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de schede van die [slachtoffer 2]
heeft geduwd / gebracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en / of die
bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
(onverhoeds) zijn hand in de broek van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en/of
vervolgens die[slachtoffer 2] aan haar broeksband heeft meegetrokken en/of vervolgens
(onverhoeds) zijn hand in de slip van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en/of vervolgens
die [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: "Jij gaat mee", althans andere woorden van
gelijke dreigende aard of strekking en / of (aldus) voor die [slachtoffer 2] een
bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
(artikel 242 Wetboek van Strafrecht)