ECLI:NL:RBROT:2013:7200

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
409058 en 410799
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Marijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging en verlenging van een huisverbod in het kader van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2013 uitspraak gedaan over de oplegging en verlenging van een huisverbod aan eiser, die betrokken was bij een situatie van huiselijk geweld. De burgemeester van Rotterdam had op 2 augustus 2012 een huisverbod opgelegd aan eiser, dat op 10 augustus 2012 werd verlengd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het huisverbod onvoldoende was gemotiveerd en dat het in wezen een verlenging van een eerder huisverbod was, wat volgens hem niet wettelijk toegestaan was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, die na de verlenging van het eerdere huisverbod bekend werden, een zelfstandige beoordeling heeft gemaakt en terecht een nieuw huisverbod heeft opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid kon besluiten tot het opleggen van een nieuw huisverbod, gezien de dreiging van huiselijk geweld en de overtredingen van het eerdere huisverbod door eiser. De rechtbank benadrukte dat het opleggen van een huisverbod een ingrijpende maatregel is, die alleen kan worden toegepast als er voldoende grond is om aan te nemen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar bestaat voor de veiligheid van betrokkenen.

De rechtbank concludeerde dat de burgemeester zijn bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod terecht heeft aangewend, en dat er geen sprake was van een onrechtmatige verlenging van het huisverbod. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Marijs, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Alebeek-Baars, griffier.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Team familie 1
enkelvoudig
Reg.nr.: 409058 / F1 RK 12-3251
410799 / F1 RK 12-3575
Inzake:
[eiser], eiser,
wonende te [adres eiser],
gemachtigde voorheen mr. C.C.M. Welten, advocaat te Rotterdam,
die zich heeft onttrokken,
eiser thans in persoon,
tegen:
de burgemeester van de gemeente ROTTERDAM, verweerder,
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[echtgenote eiser], echtgenote van eiser,
hierna de vrouw,
wonende te Rotterdam,
[minderjarige dochter 1 van eiser], minderjarige dochter van eiser,
wonende te Rotterdam,
en
[minderjarige dochter 2 van eiser], minderjarige dochter van eiser,
wonende te Rotterdam.

1.Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 2 augustus 2012 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam een huisverbod opgelegd aan eiser.
Bij besluit van 10 augustus 2012 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam het huisverbod verlengd.
Tegen het besluit d.d. 2 augustus 2012 inclusief de verlenging (hierna: de bestreden besluiten) heeft eiser bij brief van 13 september 2012 beroep ingesteld. Bij brief van
15 oktober 2012 heeft eiser zijn gronden aangevuld.
Verweerder heeft op 21 november 2012 een verweerschrift ingediend.
De oudste minderjarige is gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2012. Aanwezig was eiser. Ook de vrouw is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. I. Plaisier. Voorts waren aanwezig [medewerkers GGD] van de GGD, alsmede de heer [vertegenwoordiger] van de politie en de heer [medewerker jeugdzorg] namens Bureau Jeugdzorg.

2.Overwegingen

Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 9 van de WTH kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Eiser is in persoon ter zitting verschenen. Desgevraagd is de rechtbank gebleken dat
mr. Welten zich aan de zaak heeft onttrokken en dat eiser de kosten van een andere aangezochte advocaat te hoog vindt. Eiser wil zich wel rechtskundig laten bijstaan.
De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting doorgang te laten vinden, nu de man voldoende in de gelegenheid is geweest om zich op gepaste wijze rechtskundig te laten bijstaan.
Verweerder heeft het verweer dat het beroepschrift te laat is ingediend ter zitting niet langer gehandhaafd.
Eiser heeft naar voren gebracht dat de burgemeester het besluit van 2 augustus 2012 onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens eiser is enkel een screening van het crisis interventie team (CIT) onvoldoende basis voor het opleggen van een huisverbod.
Verweerder heeft aangevoerd dat aan het primaire besluit tot het opleggen van het huisverbod wel degelijk een deugdelijke motivering ten grondslag ligt, nu het besluit is gebaseerd op de Risico-taxaties instrument Huiselijk Geweld (RiHG) alsmede op het advies van de casemanager en de juridisch beleidsadviseur aan de hulpofficier van justitie.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich bij het besluit tot het opleggen van het huisverbod onder meer heeft gebaseerd op de signalen zoals opgenomen in de Risico-taxaties instrument Huiselijk Geweld, zodat de motivering van het besluit mede wordt gedragen door hetgeen in voormelde taxaties is opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit daardoor voldoende gemotiveerd.
Eiser heeft voorts naar voren gebracht dat hem reeds op 5 juli 2012 een huisverbod is opgelegd, welk huisverbod op 13 juli 2012 is verlengd tot 2 augustus 2012, zodat het huisverbod dat op 2 augustus 2012 is opgelegd welbeschouwd enkel een verlenging van het eerder opgelegde huisverbod is. Dit is volgens eiser wettelijk niet toegestaan.
Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat uit de WTH niet blijkt dat er niet tweemaal een huisverbod mag worden opgelegd. Volgens verweerder blijkt uit de memorie van toelichting op de WTH dat de burgemeester een actieve verplichting heeft tot het treffen van maatregelen bij dreigend huiselijk geweld vanuit het belang van de slachtoffers.
Verweerder acht een tweede huisverbod niet onrechtmatig nu eiser er zelf voor heeft gezorgd dat de gewenste periode van rust niet eerder is ingetreden en het (vermoeden) van ernstig en onmiddellijk gevaar zich heeft voortgezet. Volgens verweerder hebben de overtredingen van het eerdere huisverbod en de daarbij geuite bedreigingen veelvuldig en gedurende de gehele periode tot 2 augustus 2012 plaatsgevonden. Het huisverbod is op
2 augustus 2012 nog overtreden door eiser, waardoor de angst van de echtgenote van eiser en de dochters van eiser werd gevoed. Door de overtredingen van het huisverbod door de uithuisgeplaatste heeft de noodzakelijke hulpverlening vertraging ondervonden.
Het huisverbod van 2 augustus 2012 is op verzoek van Bureau Jeugdzorg opgelegd.
De heer [medewerker jeugdzorg] heeft namens Bureau Jeugdzorg ter zitting aangevoerd dat de hulpverlening slechts op gang kan komen als de onderliggende situatie veilig is. Nu eiser het huisverbod stelselmatig overtrad, was de hulpverlening op 2 augustus 2012 niet voldoende op gang gekomen en was het noodzakelijk opnieuw een huisverbod op te leggen, aldus de heer [medewerker jeugdzorg].
De rechtbank overweegt het volgende.
Het opleggen van een huisverbod is een ingrijpende maatregel waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechtbank beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond.
Eiser heeft tegen het eerste huisverbod noch de verlenging daarvan beroep ingesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank staat, gelet op de in het geding gebrachte politiemutaties, voldoende vast dat eiser op uiteenlopende wijze en bij herhaling het primair verlengde huisverbod (van 13 juli 2012) heeft overtreden. Zo zijn er overtredingen van het verlengde huisverbod gemeld op 19, 21 en 23 juli 2012 en op 2 augustus 2012. Eiser heeft in de periode van dinsdag 17 juli 2012 tot zaterdag 21 juli 2012 ondanks het opgelegde huis- en contactverbod, herhaaldelijk (telefonisch) contact gezocht met de vrouw en hun dochter. Eiser heeft daarbij de vrouw uitgescholden en bedreigd. Ook de jongste zoon van eiser heeft bedreigingen geuit richting de vrouw vermoedelijk daartoe aangezet door eiser.
Op 23 juli 2012 heeft eiser de vrouw en de kinderen opgezocht in het restaurant waar zij zaten te eten. Hij vroeg de vrouw om zijn spullen en zei dat als hij zijn spullen niet zou krijgen, de vrouw problemen zou zoeken. Eén van de dochters van eiser en de vrouw hebben toen de politie gebeld, waarna eiser is vertrokken.
Op 2 augustus 2012 heeft eiser opnieuw voor afloop van het verlengde huisverbod, telefonisch contact gezocht met de vrouw. De maatschappelijk werkster van de vrouw was hierbij aanwezig. De maatschappelijk werkster heeft uiteindelijk eiser teruggebeld op het telefoontoestel van de vrouw, waarna eiser haar in het Hindoestaans begon toe te schreeuwen.
Voorop staat dat uitsluitend door toedoen van eiser het doel van het primaire huisverbod - namelijk het creëren van rust en het wegnemen van spanningen bij de achterblijvers en het inzetten van de noodzakelijke hulpverlening dan wel het initiëren van alternatieve civiele maatregelen - niet is bereikt.
De dreiging die van eiser uitging ten tijde van het opleggen van het tweede huisverbod is, blijkens de gedingstukken, vanaf de oplegging van het eerste huisverbod onveranderd aanwezig geweest, zeker geredeneerd vanuit het perspectief van de kinderen.
Bureau Jeugdzorg heeft een onveranderde dreigende situatie geconstateerd en heeft om die reden het verzoek tot het opleggen van een (nieuw) huisverbod neergelegd bij verweerder, mede teneinde te voorkomen dat de kinderen vanwege het (dreigende) geweld uit huis dienden te worden geplaatst. Voornoemde dreiging wordt ook bevestigd door de signalen uit het RiHG, door het crisis interventieteam, alsmede uit de nodige politiemutaties en de processen-verbaal.
De herhaalde overtredingen van het (primair) verlengde huisverbod op uiteenlopende wijze, waarbij ook de zoon van eiser en diens vriendin een rol hebben gespeeld in de bedreigingen door en namens eiser richting de achterblijvers, maken dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren ná de verlenging van het (primaire) huisverbod, die voor verweerder terecht reden hebben gevormd om aan te nemen dat er nog steeds (een dreiging van) gevaar bestond. Het feit dat er op dat moment geen strafrechtelijke maatregelen waren getroffen, ondanks dat een overtreden huisverbod daartoe aanleiding kan geven, kan niet aan de achterblijvers worden verweten. Verweerder heeft een actieve verantwoordelijkheid om in situaties als deze het risico dat geweld zich daadwerkelijk realiseert te voorkomen. Gelet op de politiemutaties en de mate van de overtredingen had een strafrechtelijk optreden, naar het oordeel van de rechtbank, in de reden gelegen, maar kennelijk werd zo’n optreden op dat moment door de officier van justitie (nog) niet opportuun geacht. Gelet op de onafgebroken dreiging van geweld door eiser, heeft verweerder derhalve terecht de bevoegdheid tot het opleggen van een (nieuw) huisverbod aangenomen.
Dat welbeschouwd sprake is van een verlenging van het reeds verlengde huisverbod, gelijk eiser stelt, is naar het oordeel van de rechtbank niet juist, nu gelet op de diverse overtredingen - ook op de dag dat het primaire verlengde huisverbod afliep - verweerder op basis van de nieuwe bekende feiten en omstandigheden in het RiHG en de beoordeling door Bureau Jeugdzorg en het crisis interventieteam een separate zelfstandige beoordeling heeft gemaakt en een nieuw huisverbod van tien dagen heeft opgelegd. Ook ten tijde van de verlenging van het tweede huisverbod heeft verweerder op basis van het deugdelijk gemotiveerde zorg- en beleidsadvies terecht geconcludeerd dat nog steeds sprake was van dreiging van geweld. Met name de bedreigingen op 14 augustus 2012 en het incident op
26 augustus 2012 bevestigen dat van eiser nog steeds dreiging uitging als hiervoor bedoeld. Verweerder heeft derhalve terecht en met juistheid de bevoegdheid tot de oplegging en de verlenging van het tweede huisverbod aangenomen.
De rechtbank betrekt in dat verband nog dat eiser in een na het tweede huisverbod gevolgd strafrechtelijk traject uit voorlopige hechtenis is geschorst onder de voorwaarde dat hij een enkelband krijgt aangebracht. Ook thans nog is eiser onder elektronisch toezicht gesteld.
Eiser ontkent dat hij bedreigingen heeft geuit, zoals wordt vermeld in het verlengingsbesluit. Volgens hem is er in de periode van 2 augustus 2012 tot 10 augustus 2012 niets voorgevallen, zodat er geen reden was het huisverbod met achttien dagen te verlengen.
De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken genoegzaam is gebleken dat ten tijde van de verlenging van het onderhavige huisverbod nog steeds sprake was van een voortzetting van de bij het opleggen van het onderhavige huisverbod geconstateerde dreiging voor nieuw huiselijk geweld. Bovendien was duidelijk dat de kinderen nog steeds bang waren voor eiser, die ook jegens hen geweld heeft toegepast en met geweld jegens hen heeft gedreigd. Hun angst was zeer waarschijnlijk het gevolg van de opstelling van eiser sinds de oplegging van het huisverbod. Nu de situatie nog heel broos was en er nog vele spanningsbronnen waren tussen betrokkenen, heeft verweerder in redelijkheid tot verlenging van het huisverbod kunnen overgaan.
Verweerder heeft derhalve zowel bij de oplegging als bij de verlenging op grond van de hem toekomende actieve verantwoordelijkheid ter preventie van strafbare feiten kunnen interveniëren. Verweerder heeft derhalve ertoe kunnen besluiten de situatie niet eerst te laten escaleren alvorens een nieuw huisverbod te overwegen. De wet sluit deze mogelijkheid niet (met zoveel woorden) uit, terwijl uit de parlementaire geschiedenis evenmin kan worden opgemaakt dat het niet de bedoeling van wetgever is geweest dat verweerder onder deze omstandigheden niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken op dezelfde dag dat het verlengde huisverbod afliep.
Uit de door verweerder aangehaalde jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: BN4951 en LJN: BY3701) blijkt dat een herhaald huisverbod niet is uitgesloten. Dat er tussen de huisverboden in die zaken meer tijd was gelegen dan in de onderhavige zaak, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder het huisverbod niet heeft kunnen opleggen (noch heeft kunnen verlengen).
Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank Rotterdam,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond,
Aldus gedaan door mr. Marijs, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. Van Alebeek-Baars, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2013.
Rechtsmiddel
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: